ECLI:NL:RBLIM:2015:3601

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
C-03-203988 - KG ZA 15-145
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordiging en onttrekking van gelden binnen vennootschap in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg werd behandeld, vorderden de eiseressen, bestaande uit de vennootschap en haar aandeelhouder X, in kort geding de terugbetaling van een bedrag van € 32.500,00 dat door gedaagden, aandeelhouder Y en zijn vennootschap Z, zonder toestemming was onttrokken van de bankrekening van de vennootschap. De eiseressen stelden dat Y, als bestuurder van de vennootschap, geen recht had om deze onttrekking te doen zonder instemming van X, die samen met Y de vennootschap bestuurde. De vraag die centraal stond was of X vertegenwoordigingsbevoegd was om het kort geding aan te spannen zonder de instemming van Y.

De voorzieningenrechter overwoog dat de statuten van de vennootschap bepaalden dat de vertegenwoordiging alleen door twee gezamenlijk handelende bestuurders kon plaatsvinden. Aangezien Y niet had ingestemd met de dagvaarding, was de vennootschap niet bevoegd om het kort geding aan te spannen. De rechter concludeerde dat de vennootschap gebonden was aan het besluit van X om het kort geding aan te spannen, maar dat dit niet betekende dat de vorderingen van eiseressen ontvankelijk waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vordering tot terugbetaling van het onttrokken bedrag, omdat de eiseressen niet voldoende hadden onderbouwd waarom de continuïteit van de vennootschap in gevaar was.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseressen af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagden. Dit vonnis benadrukt het belang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen vennootschappen en de noodzaak van instemming van alle bestuurders bij belangrijke besluiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/203988 / KG ZA 15-145
Vonnis in kort geding van 28 april 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats vennootschap],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats X],
eiseressen,
advocaat mr. R.A.J.C. Huijs,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats Y],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z],
gevestigd te [vestigingsplaats Z],
3.
[B],
wonende te [woonplaats B],
gedaagden,
advocaat mr. G.J.A. van Dinter.
Partijen zullen hierna [de vennootschap], [X], [Y], [Z] en [B] in privé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling gehouden op 20 april 2015
  • de pleitnota van eiseressen
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de vennootschap] is op 14 november 2014 opgericht. De aandelen van [de vennootschap] worden ieder voor 50% gehouden door [X] en [Y] en beide vennootschappen zijn eveneens de statutair bestuurders van [de vennootschap]. Enig aandeelhouder en bestuurder van [X] is de heer [C] (hierna: [C] in privé). Enig aandeelhouder en bestuurder van [Y] is de heer [B] (hierna: [B] in privé). [Y] houdt daarnaast 100% van de aandelen in [Z].
2.2.
Bij de oprichting van [de vennootschap] hebben [X] en [Y] ieder
€ 25.000,00 aan kapitaal gestort.
2.3.
[X] heeft op 24 februari 2015 aan [Y] medegedeeld dat zij de samenwerking met [Y] binnen [de vennootschap] wil beëindigen. Vervolgens heeft [X] aan [Y] haar aandelen aangeboden. Sindsdien zijn partijen in onderhandeling over de overname van de aandelen, waarbij partijen met name een discussie hebben over de waarde van de aandelen.
2.4.
Op 24 februari 2015 heeft [B] in privé zonder afstemming en overleg met [C] in privé een bedrag van € 32.500,00 van de bankrekening van [de vennootschap] overgemaakt naar de bankrekening van [Z].

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen het volgende:
  • gedaagden hoofdelijk te veroordelen een bedrag van € 32.500,00 over te maken op de bankrekening van [de vennootschap],
  • [Y] en [B] in privé te verbieden om zelfstandig opnames of overboekingen te doen vanuit de bankrekening van [de vennootschap], behoudens de uitdrukkelijke en schriftelijke instemming van [X], zulks op straffe van de in de dagvaarding genoemde dwangsom,
  • gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eiseressen vorderen in onderhavige procedure terugbetaling aan [de vennootschap] van het onttrokken bedrag ad € 32.500,00. Hiertoe stellen eiseressen dat dit bedrag is overgeboekt zonder geldige grondslag of titel. Bovendien ligt er geen bestuursbesluit of aandeelhoudersbesluit aan de gedane betaling ten grondslag en heeft hierover geen afstemming met de medebestuurder plaatsgevonden. De onttrekking is dan ook volkomen ten onrechte gedaan en het bedrag dient terug op de bankrekening van [de vennootschap] te komen.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden betreft dat [de vennootschap] niet ontvankelijk dient te worden verklaard. [de vennootschap] kan volgens gedaagden uitsluitend vertegenwoordigd worden door [X] en [Y] gezamenlijk, hetgeen volgt uit artikel 2:239 e.v. Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de statuten. Er is geen sprake van een (intern) bestuursbesluit waarbij de bestuurders hebben besloten dat [de vennootschap] gedaagden zou moeten gaan dagvaarden. Eiseressen hadden volgens gedaagden dan ook de route naar de Ondernemingskamer dienen te volgen in plaats van zonder toestemming van [Y] een kort geding aan te spannen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat ingevolge artikel 2:240 lid 2 BW de vertegenwoordigingsbevoegdheid in beginsel toekomt aan iedere afzonderlijke bestuurder. Ingevolge het derde lid van artikel 2:240 BW kunnen de statuten echter hiervan afwijken en bepalen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid slechts toekomt aan een bestuurder tezamen met een andere bestuurder. In dit geval bepaalt artikel 9.6. lid 2 van de statuten dat de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de vennootschap toe komt aan twee gezamenlijk handelende bestuurders. Slechts de vennootschap kan een wettelijke toegelaten of voorgeschreven beperking van of voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging inroepen.
4.4.
Nu de statuten van [de vennootschap] afwijken van het uitgangspunt dat iedere bestuurder afzonderlijk vertegenwoordigingsbevoegd is in die zin dat [de vennootschap] niet door één bestuurder vertegenwoordigd kan worden en niet is gebleken dat [Y] heeft ingestemd met het besluit om gedaagden te dagvaarden, was [de vennootschap] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd om dit kort geding aan te spannen. Volgens eiseressen slaagt het beroep op vertegenwoordigingsonbevoegdheid van [de vennootschap] echter niet, aangezien uitsluitend [de vennootschap] zich kan beroepen op de beperking voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging. Gedaagden doen dan wel een beroep op de beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, echter zij stellen niet in welke hoedanigheid zij dit beroep doen. Eveneens hebben zij niet betwist dat zij de beperking niet namens [de vennootschap] hebben ingeroepen. Nu niet is gebleken dat de beperking van de bevoegdheid is ingeroepen door de vennootschap en aan een ander dan de vennootschap niet de bevoegdheid toekomt om de beperking van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging in te roepen, zijn gedaagden naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden aan het besluit van [de vennootschap] om gedaagden in kort geding te dagvaarden. Gelet op het vorenstaande zijn eiseressen ontvankelijk in hun vorderingen.
4.5.
Voor wat betreft de vordering tot (terug)betaling van het bedrag van € 32.500,00 is het volgende van belang. Eiseressen stellen een spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde, hetgeen volgt uit de aard van de zaak. Gedaagden hebben volgens eiseressen de continuïteit van de vennootschap in gevaar gebracht door het bedrag van de bankrekening van [de vennootschap] te onttrekken. [de vennootschap] kan op dit moment dan ook niet verder met haar bedrijfsvoering.
4.6.
Gedaagden stellen dat [X] geen enkel (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen. De discussie tussen partijen in verband met de aanbieding van de aandelen heeft slechts betrekking op de waarde van de aandelen en daarbij is het volgens gedaagden volstrekt irrelevant of de somma ad € 32.500,000 zich in de vorm van liquiditeiten bevindt op de bankrekening van [de vennootschap] dan wel in het vermogen van [de vennootschap] is opgenomen als vordering in rekening courant op [Z]. Daarnaast stelt [Y] dat zij in het belang en de continuïteit van [de vennootschap] heeft gehandeld door het bedrag aan [Z] over te maken. Dit bedrag heeft [de vennootschap] immers krachtens volmacht ten titel van lening in rekening courant aan [B] Automobielbedrijf overgemaakt in verband met de schulden van [de vennootschap] die [B] Automobielbedrijf heeft betaald.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Het gestelde spoedeisende belang, te weten de continuïteit van [de vennootschap], is door gedaagden weersproken. Eiseressen hebben in het licht van het verweer van gedaagden nagelaten om het gestelde spoedeisende belang nader te onderbouwen. Het had daarnaast op de weg van eiseressen gelegen om gemotiveerd in te gaan op de stellingen van gedaagden dat het voor de discussie over de waarde van de aandelen niet relevant is waar het geld zich bevindt. Bij gebreke van een nadere onderbouwing komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat eiseressen geen (spoedeisend) belang bij haar vordering tot (terug)betaling van het bedrag van € 32.500,00 hebben.
4.8.
Eiseressen hebben ten aanzien van het gevorderde verbod om opnames of overboekingen te doen vanuit de bankrekening van [de vennootschap] niet gesteld waaruit het spoedeisend belang bestaat. Gedaagden voeren aan dat eiseressen geen enkel belang hebben bij deze vordering en verwijzen hierbij naar de producties 4 en 5 van hun zijde. De voorzieningenrechter overweegt dat uit deze producties blijkt dat beide bestuurders aanvankelijk beschikten over een volmacht zodat zij zelfstandig handelingen konden verrichten ter uitvoering van de rekening-courantovereenkomst, maar dat deze volmacht op verzoek van [C] in privé is ingetrokken. Na deze intrekking kunnen de bestuurders van [de vennootschap] uitsluitend nog gezamenlijk over de rekening-courant van [de vennootschap] beschikken. Nu eiseressen niet hebben gesteld welk (spoedeisend) belang zij - na de intrekking van de volmacht - bij het verbod hebben, zal de voorzieningenrechter het gevorderde verbod eveneens afwijzen.
4.9.
Eiseressen zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagden en tot op heden begroot op een bedrag van € 816,00 aan salaris advocaat. Gedaagden hebben gevorderd om de advocaat van eiseressen eveneens (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten, omdat deze bij gebreke van een rechtsgeldige opdracht van [de vennootschap] niet kon optreden namens [de vennootschap]. De voorzieningenrechter zal de advocaat van eiseressen niet veroordelen in de proceskosten, aangezien naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze geen procespartij is en derhalve ook niet kan worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt eiseressen in de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagden en tot op heden begroot op € 816,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt eiseressen in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 indien de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: EK