ECLI:NL:RBLIM:2015:3768

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
C-03-203798 - KG ZA 15-133
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil met verzuim van dagvaarding van de geëxecuteerde

In deze zaak, die op 1 mei 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde] om een executoriaal beslag op een perceel op te heffen. [eiser] en [X] Projectmanagement BV waren gezamenlijk eigenaar van een perceel, maar [gedaagde] had conservatoir beslag gelegd op het aandeel van [X] in dat perceel. [eiser] vorderde opheffing van het beslag, maar heeft verzuimd om naast [gedaagde] ook [X] te dagvaarden, wat volgens de voorzieningenrechter een formeel gebrek oplevert. De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist dat zowel de executant als de geëxecuteerde worden gedagvaard. Dit voorschrift is dwingend recht en moet strikt worden nageleefd. De vordering van [eiser] wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De kosten worden begroot op € 1.429,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitgesproken door mr. H.T.J.F. Verhappen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/203798 / KG ZA 15-133
Vonnis in kort geding van 1 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. E.J.M. Stals,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] MAKELAARDIJ B.V.,
gevestigd te [verstigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. T.G.M. Scheers.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het schrijven van de raadsman van [gedaagde] van 17 april 2015 met 2 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2012 zijn [eiser] en [X] Projectmanagement BV (verder: [X]) een samenwerking aangegaan. Onderdeel van die samenwerking betrof de aankoop van een aantal percelen met opstallen van een tuinbouwcoöperatie te [gemeente] ten behoeve van projectontwikkeling. Uiteindelijk hebben [eiser] en [X] (onder meer) de percelen met de toenmalige kadastrale aanduiding gemeente [gemeente], sectie [A] nummers [1], [2] en [3] in gezamenlijke eigendom verkregen.
2.2.
Omdat [X] niet de financiële middelen had om haar deel van de percelen in eigendom te verwerven en de werkzaamheden ter zake de sloop van de opstallen alsmede de bijkomende kosten te voldoen, heeft [eiser] aan [X] een geldlening verstrekt van € 110.000,=. Tot zekerheid van terugbetaling van die geldlening heeft [X] aan [eiser] een recht van hypotheek verstrekt op haar aandeel (de onverdeelde helft) in de hiervoor onder 2.1. genoemde percelen. Het hypotheekbedrag bedraagt € 180.000,= te vermeerderen met rente en kosten ten bedrage van € 63.000,=, totaal derhalve een bedrag van € 243.000,=.
De hypotheekakte dateert van 27 december 2012 en is op die dag ingeschreven in het Kadaster.
2.3.
[eiser] en [X] zijn thans nog gezamenlijk eigenaar van het voormalige perceel [3] (hernummerd in [4]). De overige (eveneens hernummerde) percelen zijn op 1 juli 2013 verkocht. [X] heeft de door haar daarvoor ontvangen koopprijs ad € 75.007,50 aangewend ter gedeeltelijke aflossing van de hypothecaire lening.
2.4.
Op 23 augustus 2013 heeft [gedaagde] ten laste van [X] conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van [X] in perceel [4]. Dat beslag is inmiddels executoriaal en is op 11 augustus 2014 aan [eiser] als hypotheekhouder overbetekend. Het beslag is gelegd voor een vordering van [gedaagde] op [X] van € 26.000,=.
2.5.
Op 31 oktober 2014 heeft [eiser] met [X] overeenstemming bereikt over de verkoop van het aandeel van [X] aan [eiser] voor een bedrag van € 72.500,=, zijnde de helft van de (in opdracht van [eiser]) getaxeerde onderhandse waarde van het perceel. In artikel 3 van de overeenkomst is opgenomen dat de betaling van de koopprijs door [X] plaatsvindt door middel van verrekening met de vordering van [eiser] op [X] uit hoofde van de hypothecaire geldlening.
2.6.
[gedaagde] heeft aangegeven voornemens te zijn de executie van het aandeel van [X] ter hand te nemen. [eiser] heeft daar bezwaar tegen gemaakt bij schrijven van zijn advocaat van 22 augustus 2014. Daarbij is [gedaagde] gesommeerd tot opheffing van het gelegde beslag.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. het door [gedaagde] op de woning (de voorzieningenrechter leest hiervoor: het perceel) gelegde beslag op te heffen en voor zoveel als noodzakelijk met bepaling dat indien [gedaagde] aan de opheffing geen medewerking verleent, het in dezen te wijzen vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verlenen medewerking aan de doorhaling van het (executoriale) beslag;
II. [gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden om verdere executiemaatregelen te nemen waaronder het (opnieuw) leggen van executoriaal beslag op de onverdeelde helft van [X] in het perceel [4], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per overtreding, alsmede van € 1.000,= per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na dagtekening, althans betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de door [eiser] geleden schade te voldoen, begroot op een bedrag van € 3.500,= uit hoofde van advocaatkosten, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
subsidiair
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na dagtekening, althans betekening van het in dezen te wijzen vonnis, het (executoriale) beslag op de woning (de voorzieningenrechter leest hiervoor: het perceel) op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
II. [gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden om verdere executiemaatregelen te nemen waaronder het (opnieuw) leggen van executoriaal beslag op de onverdeelde helft van [X] in het perceel [4], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per overtreding, alsmede van € 1.000,= per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na dagtekening, althans betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de door [eiser] geleden schade te voldoen, begroot op een bedrag van € 3.500,= uit hoofde van advocaatkosten, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
primair en subsidiair
I. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure met bepaling dat indien [gedaagde] het bedrag aan proceskosten niet heeft voldaan binnen 14 dagen na dagtekening, althans na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, [gedaagde] vanaf de 15de dag de wettelijke rente is verschuldigd, zulks tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Door [eiser] is opheffing gevorderd van het executoriale beslag van [gedaagde] op het onverdeelde aandeel van [X] in perceel [4] (verder: het perceel). [eiser] heeft deze vordering gebaseerd op het bepaalde in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder Rv).
4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij mede-eigenaar is van het perceel en dat hij daarnaast een recht van hypotheek heeft op het (onverdeelde) aandeel van [X] in dat perceel. Als mede-eigenaar van de beslagen zaak maar ook als hypotheekhouder, die niet de executie overneemt maar zich verzet tegen de executie van de (onverdeelde helft van de) verbonden onroerend zaak, is [eiser] te beschouwen als een derde in de zin van de artikel 438 lid 5 Rv. Artikel 438 lid 5 Rv schrijft voor dat een derde die zich tegen de executie wil verzetten zowel de executant ([gedaagde]) als de geëxecuteerde ([X]) dient te dagvaarden. Uit de redactie van artikel 438 lid 5 Rv volgt dat het een voorschrift van dwingend recht betreft en op straffe van nietigheid dient te worden nageleefd, zodat een ambtshalve toepassing door de voorzieningenrechter geboden is. Daarbij is van belang dat het artikellid kennelijk beoogt de belangen van de executieschuldenaar te beschermen.
4.4.
[eiser] heeft nagelaten naast [gedaagde] ook [X] te dagvaarden, hetgeen is aan te merken als een formeel gebrek. Dat leidt tot de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in zijn vordering tot opheffing van het beslag. Gelet daarop liggen ook de overige (op de opheffing gebaseerde) vorderingen niet voor toewijzing gereed.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot opheffing van het executoriale beslag,
5.2.
wijst de overige vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.429,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MvA