ECLI:NL:RBLIM:2015:395

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
AWB 13/3789, AWB 14/1235 en AWB 14/3790
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van aanwijzing als mobiliteitsonderneming en terugvordering van subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Mobiliteitsvouchers

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een mobiliteitsonderneming, en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De Minister had besluiten genomen om eiseres aan te wijzen als mobiliteitsonderneming in het kader van het Subsidieprogramma Mobiliteitsvouchers, maar heeft deze aanwijzing later ingetrokken. Tevens heeft de Minister in 31 gevallen de subsidievaststelling ingetrokken en de al uitgekeerde subsidiebedragen teruggevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister bevoegd was om deze besluiten te nemen en dat hij in redelijkheid tot deze besluiten heeft kunnen komen. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af. Eiseres had betoogd dat de intrekking van de aanwijzing prematuur was, omdat de intrekkingen van de subsidievaststellingen nog niet onherroepelijk waren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen rechtsregel is die vereist dat de intrekking van de aanwijzing pas kan plaatsvinden als de subsidievaststellingen onherroepelijk zijn. De rechtbank concludeerde dat de handtekeningen onder de aanvragen tot subsidievaststelling niet rechtsgeldig waren en dat eiseres onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding afgewezen, omdat de beroepen ongegrond zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/3789, AWB 14/1235 en AWB 14/3790

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2015 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.M.G. Duijsters)
en

de Minister van infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigden: mrs. C. Cromheecke en R. Volkers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder zijn besluit van 1 juli 2010, waarbij hij eiseres heeft aangewezen als mobiliteitsonderneming in het kader van het Subsidieprogramma Mobiliteitsvouchers, ingetrokken.
Bij besluiten van 19 september 2013 (de primaire besluiten 2) heeft verweerder de subsidievaststelling in na te noemen 31 gevallen ingetrokken en de uitgekeerde subsidiebedragen teruggevorderd.
Bij besluit van 30 september 2013 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de verleende subsidie in na te noemen geval vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 september 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 april 2014 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluiten 2 en het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide beroepszaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [naam] , directeur van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemenen wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven de subsidie vast overeenkomstig de subsidieverlening.
In de in het tweede lid genoemde gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 juni 2010, houdende vaststelling Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers (Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 oktober 2012 van verweerder kan een onderneming op aanvraag door de minister als mobiliteitsonderneming worden aangewezen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers verstrekt de minister, voor zover hier van belang, op aanvraag subsidie aan een door hem aangewezen mobiliteitsonderneming, indien die mobiliteitsonderneming een mobiliteitsscan heeft uitgevoerd en de volgende bescheiden overlegt:
a. een geldige kleine mobiliteitsvoucher op naam van de aanvrager;
b. een door de aanvrager, die de opdracht heeft gegeven voor de mobiliteitsscan, getekende verklaring dat de mobiliteitsscan is uitgevoerd (bijlage 1);
c. een kopie van de factuur op de naam van de aanvrager ten behoeve van wie de mobiliteitsscan is uitgevoerd.
Het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers vindt grondslag in de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder a, 25 en 29 van de Kaderregeling Subsidie duurzaamheid verkeer en waterstaat (Kaderregeling). De Kaderregeling vindt grondslag in de artikelen 2, aanhef en onderdelen a, c en d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat.
3. Eiseres is door verweerder bij besluit van 1 juli 2010 in het kader van het Subsidieprogramma Mobiliteitsvouchers aangewezen als mobiliteitsonderneming.
Uit de stukken die op de beroepen betrekking hebben blijkt dat een mobiliteitsonderneming op verzoek van een onderneming die wil laten onderzoeken hoe haar medewerkers slimmer kunnen reizen en werken een mobiliteitsscan maakt. De onderneming die om de scan vraagt, kan bij verweerder een mobiliteitsvoucher aanvragen waarmee hij de mobiliteitsonderneming betaalt. Daarbij machtigt de onderneming de mobiliteitsonderneming om de aangevraagde voucher in te dienen. Voor de vaststelling van de subsidie en verzilvering van de voucher doet de mobiliteitsonderneming vervolgens een aanvraag bij verweerder als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers.
4. Voor zover voor de beoordeling van de beroepen van belang heeft eiseres 32 aanvragen gedaan voor de vaststelling van subsidie in het kader van het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers. De aanvragen betreffen telkens de verzilvering van een kleine voucher (voucher). Uit de aanvraagformulieren kleine/grote mobiliteitsvouchers Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers blijkt dat de vouchers door de volgende 32 ondernemingen zijn aangevraagd: [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] ,
[bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] , [bedrijf 18] , [bedrijf 19] , [bedrijf 20] , [bedrijf 21] , [bedrijf 22] , [bedrijf 23] , [bedrijf 24] , [bedrijf 25] , [bedrijf 26] , [bedrijf 27] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] , [bedrijf 30] , [bedrijf 31] en [bedrijf 32] .
5. De (eerste) aanvraag voor een voucher van [bedrijf 18] dateert van 13 juni 2012. Een nieuwe aanvraag van [bedrijf 18] is op 7 maart 2013 afgewezen. De reden hiervoor was voor verweerder dat al een voucher was afgegeven, de subsidie vastgesteld en uitbetaald aan eiseres. Uit een reactie van de contactpersoon van [bedrijf 18] blijkt dat de onderneming niet bekend is met de mobiliteitsscan van eiseres, dat ze geen factuur van eiseres heeft ontvangen en nooit een betaling aan eiseres heeft gedaan. Zij geeft aan wel een aanvraag voor een voucher te hebben gedaan en een machtiging te hebben ondertekend op grond waarvan eiseres de voucher mocht indienen, maar daarna niks meer van eiseres te hebben gehoord. Ze heeft vervolgens een andere mobiliteitsonderneming geconsulteerd en de nieuwe aanvraag voor een kleine voucher ingediend.
Uit de dossieranalyse van 14 mei 2013 blijkt dat één van de medewerkers van verweerder is opgevallen dat de ondertekening van bijlage 1 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie en het verzilveren van de aan [bedrijf 18] verleende voucher verdacht veel lijkt op de handtekening onder de machtiging. Ze heeft daarbij opgemerkt dat de handtekening op bijlage 1 ingescand lijkt te zijn.
6. Naar aanleiding van de dubbele voucheraanvraag van [bedrijf 18] heeft verweerder steekproefsgewijs onderzoek gedaan naar de gang van zaken rondom andere door eiseres gedane aanvragen tot vaststelling van subsidie in het kader van het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers. Verweerder is uit dat onderzoek gebleken dat in 16 gevallen bijlage 1 is ondertekend door gebruikmaking van de handtekening zoals deze door de contactpersoon van de onderneming is geplaatst onder de aanvraag voor een voucher of de machtiging om de voucher in te dienen. Het gaat volgens verweerder om ingescande handtekeningen: soms iets verkleind en regelmatig ontdaan van vervuiling. In twee andere gevallen is verweerder gebleken dat bijlage 1 van een andere handtekening is voorzien dan die van de contactpersoon van de onderneming die de voucher heeft aangevraagd, terwijl volgens het bijschrift bij de handtekening de contactpersoon zou hebben ondertekend. Het gaat om de bijlagen 1 bij de aanvragen tot vaststelling van subsidie en het verzilveren van de voucher aangevraagd door: [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] , [bedrijf 18] en [bedrijf 19] .
In het kader van dat onderzoek heeft verweerder ondernemingen telefonisch benaderd over de afhandeling van hun voucheraanvraag. Het onderzoek heeft geresulteerd in (nog) zeven reacties. Voor zover hier van belang volgt hieruit dat de ondernemingen: [bedrijf 12] , [bedrijf 9] en [bedrijf 13] met eiseres contact hebben gehad over het uitvoeren van een mobiliteitsscan, maar nooit een mobiliteitsscan van haar hebben ontvangen. De contactpersonen van de eerste twee ondernemingen hebben aangegeven nooit een factuur te hebben gekregen en ook nooit een bedrag aan eiseres te hebben betaald. De contactpersoon van de derde onderneming kan zich niet herinneren een factuur te hebben ontvangen. De contactpersoon van [bedrijf 15] heeft aangegeven dat zij zich niet kan herinneren in dit verband een ander stuk te hebben ondertekend dan de machtiging bij de aanvraag voor een voucher. De contactpersoon van [bedrijf 16] heeft aangegeven nog nooit van eiseres te hebben gehoord en een andere mobiliteitsonderneming te hebben verzocht een mobiliteitsscan uit te voeren met als resultaat een mobiliteitsscan van die mobiliteitsonderneming.
7. Het onderzoek beschreven in rechtsoverwegingen 5 en 6 heeft geleid tot het primaire besluit 1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij ter bescherming van het maatschappelijk belang, dat burgers en ondernemingen moeten kunnen vertrouwen op informatie van de overheid, kan besluiten tot intrekking van een besluit tot aanwijzing van een onderneming als mobiliteitsonderneming. In de manier waarop eiseres in de hiervoor genoemde gevallen als mobiliteitsadviseur heeft gehandeld, ziet verweerder reden om tot intrekking van het besluit van 1 juli 2010 over te gaan. Artikel 6 van het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers geeft impliciet grondslag om een gegeven aanwijzing in te trekken, aldus verweerder ter zitting.
8. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder zijn onderzoek nog verder heeft uitgebreid en wel met betrekking tot de aanvragen tot subsidievaststelling en verzilvering van de voucher aangevraagd door: [bedrijf 20] , [bedrijf 21] , [bedrijf 22] , [bedrijf 23] , [bedrijf 24] , [bedrijf 25] , [bedrijf 26] , [bedrijf 27] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] , [bedrijf 30] , [bedrijf 31] en [bedrijf 32] .
9. Het onderzoek dat aan het primaire besluit 1 ten grondslag ligt, heeft met het vervolgonderzoek genoemd in rechtsoverweging 8, geleid tot de primaire besluiten 2 en het primaire besluit 3.
Verweerder stelt zich in de primaire besluiten 2 telkens op het standpunt dat de informatie die eiseres bij de subsidievaststelling heeft verstrekt niet juist was en dat eiseres dat wist. Hij heeft steeds overwogen dat bijlage 1 bij de aanvraag tot subsidievaststelling niet rechtsgeldig ondertekend is door een vertegenwoordiger van de onderneming die de voucher heeft aangevraagd. Verweerder heeft telkens aangegeven hiervan ten tijde van het nemen van de vaststellingsbeslissing niet op de hoogte te zijn geweest en daarom de subsidievaststelling in te trekken op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Awb. Daarbij heeft verweerder de uitgekeerde subsidie steeds teruggevorderd.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb intrekt als basis voor zijn besluitvorming.
Verweerder stelt zich in het primaire besluit 3 op hetzelfde standpunt. Ten aanzien van dit besluit heeft hij overwogen dat het project niet is uitgevoerd conform de aanvraag en stelt de verleende subsidie daarom op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb vast op nihil.
Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb evenzeer grond geeft voor zijn primaire besluit 3.
Uit een aantal primaire besluiten blijkt dat eiseres, nadat verweerder haar in de gelegenheid heeft gesteld aannemelijk te maken dat de ondertekening van bijlage 1 rechtsgelding heeft, een “nieuwe” ondertekende bijlage 1 heeft overgelegd, waaraan verweerder geen waarde hecht, omdat ze niet is overgelegd met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Uit een aantal primaire besluiten blijkt dat verweerder mede in overweging heeft genomen dat de onderneming die de voucher heeft aangevraagd de btw niet aan eiseres heeft betaald. Hij ziet hierin een aanwijzing voor de omstandigheid dat de mobiliteitsscan niet of niet naar behoren is verricht en vindt hierin steun voor zijn hiervoor weergegeven standpunt dat eiseres bij de genoemde 32 subsidieaanvragen onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat zij dat wist. In het gegeven dat het om 32 gevallen gaat ziet verweerder nog meer steun voor zijn standpunt.
10. Verweerder handhaaft al zijn primaire besluiten na heroverweging. Met betrekking tot hetgeen eiseres in de bezwaarschriftprocedures heeft verklaard en de stukken die zij heeft overgelegd, heeft hij overwogen dat zij hiermee niet heeft kunnen aantonen of aannemelijk kunnen maken dat de handtekeningen op de bijlagen 1 bij de hiervoor genoemde 32 aanvragen tot subsidievaststelling zijn geplaatst namens de betreffende ondernemingen op een moment gelegen nadat de ondernemingen een mobiliteitsscan van eiseres hebben ontvangen en voordat de aanvragen tot vaststelling van de subsidie zijn ingediend.
11. Eiseres betwist de bestreden besluiten. Ze betoogt dat de intrekking van de aanwijzing prematuur is, omdat de intrekkingen van de subsidievaststellingen en terugvorderingen die hieraan ten grondslag liggen nog niet onherroepelijk zijn. Zij betoogt voorts dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en een deugdelijke motivering missen, omdat verweerder zich baseert op vermoedens, blote stellingen en aannames. Daarnaast blijkt volgens haar onvoldoende duidelijk uit de bestreden besluiten welk onderzoek verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd. Ter ondersteuning van haar stelling dat verweerder onzorgvuldig te werk gaat, wijst ze erop dat verweerder de rechtbank niet alle relevante stukken heeft doen toekomen waarover hij beschikte, terwijl verweerder op grond van artikel 8:42 van de Awb in haar optiek wel gehouden was de niet verstrekte stukken aan de rechtbank te sturen. Zij ziet hiervoor verder steun in het verzoek van de rechtbank aan verweerder om nog in het rechtbankdossier ontbrekende stukken over te leggen.
Ze ontkent dat de ondernemingen: [bedrijf 9] , [bedrijf 12] en [bedrijf 13] geen mobiliteitsscan van haar hebben ontvangen. Ze ontkent voorts dat de bijlagen 1 bij de 32 hiervoor genoemde aanvragen tot subsidievaststelling niet door de ondernemingen zijn ondertekend die de vouchers hebben aangevraagd. Ze ontkent handtekeningen te hebben vervalst of ingescand. Ze stelt dat indien al zou komen vast te staan dat handtekeningen onder de 32 hiervoor genoemde bijlagen 1 gekopieerd of gescand zijn, haar dat niet kan worden tegengeworpen, omdat uit de regeling niet volgt dat onder bijlage 1 een originele handtekening moet worden geplaatst. Ze acht met de door haar aan verweerder overgelegde informatie aangetoond dat de standpunten van verweerder, dat zij bij de genoemde 32 aanvragen tot subsidievaststelling onjuiste informatie heeft verstrekt en dat zij aan de ondernemingen: [bedrijf 9] , [bedrijf 12] en [bedrijf 13] geen mobiliteitsscan is uitgebracht, onjuist zijn. Ze verwijst in dit verband naar haar brieven van: 29 april, 22 mei, 4 juni, 14 juni, 1 juli, 31 juli, 2 augustus, 16 augustus 2013 en een memo van december 2013, alsmede naar al hetgeen zij eerder in de procedures ter zake naar voren heeft gebracht. Ze voert aan dat ze alle documenten die ze in haar bezit heeft herhaaldelijk ter kennis van verweerder heeft gebracht en dat zij zich transparant heeft opgesteld. Ze stelt dat ze steeds geprobeerd heeft verweerder zo volledig mogelijk te informeren. Met betrekking tot de mobiliteitsscan die ze voor [bedrijf 18] heeft gemaakt en de daarin geconstateerde onjuistheden, voert ze nog aan dat er sprake is van een kennelijk vergissing die hersteld had kunnen worden. Haar blijkt voorts uit de regeling niet dat vereist is dat de scan goed is uitgevoerd.
Eiseres verzoekt tot slot om schadevergoeding van de door haar geleden en nog te lijden immateriële schade vanwege aantasting van haar eer en goede naam als mobiliteitsadviseur, alsmede de door de handelwijze van verweerder veroorzaakte emotionele schade en aantasting van haar psychisch welbevinden.
12. Aan de hand van de beroepsgronden heeft de rechtbank te beoordelen of verweerder heeft kunnen besluiten tot intrekking van de aanwijzing van eiseres tot mobiliteitsonderneming, tot de intrekkingen van de subsidievaststellingen en terugvorderingen van de uitgekeerde subsidies in de hiervoor genoemde 31 gevallen en tot vaststelling op nihil van de aan eiseres verleende subsidie ten behoeve van het verrichten van een mobiliteitsscan voor [bedrijf 32] . Omdat verweerder beleidsvrijheid heeft bij het nemen van zodanige besluiten heeft de rechtbank de afwegingen die verweerder heeft gemaakt terughoudend te toetsen.
12.1
De rechtbank stelt voorop dat de grondslagen waarop de verschillende besluiten zijn genomen niet tussen partijen in geschil zijn en daarom buiten de beoordeling die de rechtbank heeft te maken valt of op de juiste grondslagen is beslist.
12.2
Zij stelt voorts vast dat geen rechtsregel voorschrijft dat verweerder pas tot intrekking van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6 van het Subsidieprogramma mobiliteitsvouchers kan overgaan als de intrekking van een subsidievaststelling onherroepelijk is en in dat verband is komen vast te staan dat bij de subsidieaanvraag onjuiste informatie is verschaft. Het betoog dat de intrekking van de aanwijzing van eiseres als mobiliteitsonderneming prematuur is, slaagt al daarom niet.
12.3
Zij overweegt dat uit de bestreden besluiten, gelezen in samenhang met de primaire besluiten, genoegzaam blijkt dat de onderzoeken, omschreven in de rechtsoverwegingen 5, 6 en 8, ook grondslag waren voor de bestreden besluiten. Bij de bestreden besluiten zijn de primaire besluiten gehandhaafd. Uit de bestreden besluiten blijkt niet dat verweerder terugkomt op de overwegingen die hij aan de primaire besluiten ten grondslag heeft gelegd. Deze overwegingen zijn dan ook mede basis voor de bestreden besluiten. Daarmee zijn de onderzoeken die tot die overwegingen hebben geleid dat ook. Het betoog dat de bestreden besluiten in zoverre onduidelijk zijn, daarom onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd, slaagt dan ook niet.
Dat verweerder niet alle stukken die eiseres aan hem heeft overgelegd als relevante op de zaken betrekking hebbende stukken aan de rechtbank heeft gezonden en dat de rechtbank nog ontbrekende stukken heeft moeten opvragen, geeft voorts evenmin grond om te oordelen dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn genomen. De bestreden besluiten waren toen immers reeds genomen.
Ook dat betoog slaagt niet.
12.4
De rechtbank leest in hetgeen eiseres heeft aangevoerd dat zij meent dat de feiten die uit de onderzoeken blijken onvoldoende vast zijn komen te staan en daarom de bestreden besluiten niet kunnen dragen.
De rechtbank heeft de handtekeningen onder de 32 bijlagen 1, door eiseres aan verweerder overgelegd met de aanvragen tot vaststelling van de subsidie en verzilvering van de door de 32 hiervoor genoemde ondernemingen aangevraagde vouchers, vergeleken met de handtekeningen op de aanvragen tot het verlenen van die vouchers en de handtekeningen onder de machtigingen om die vouchers in te dienen. Zij stelt vast dat de handtekeningen onder 29 van de 32 bijlagen 1 nagenoeg identiek zijn aan de handtekeningen op de aanvragen waarbij de betreffende vouchers zijn aangevraagd dan wel aan de handtekeningen onder de genoemde machtigingen. De handtekeningen onder de bijlagen 1, behorende bij de aanvragen tot subsidievaststelling en verzilvering van de voucher aangevraagd door: [bedrijf 2] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] , [bedrijf 19] , [bedrijf 22] , [bedrijf 24] , [bedrijf 25] en [bedrijf 27] , zijn nagenoeg identiek aan de handtekeningen onder de aanvragen tot het verlenen van de betreffende vouchers. De handtekeningen onder de bijlagen 1, behorende bij de aanvragen tot subsidievaststelling en verzilvering van de voucher aangevraagd door: [bedrijf 7] , [bedrijf 18] , [bedrijf 21] , [bedrijf 23] , [bedrijf 26] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] , [bedrijf 30] , [bedrijf 31] en [bedrijf 32] , zijn nagenoeg identiek aan de handtekeningen onder de machtigingen om de betreffende vouchers in te dienen.
Nagenoeg identiek, omdat het formaat en de kleur niet altijd overeenstemmen. Andere verschillen heeft de rechtbank niet kunnen waarnemen. Het komt de rechtbank dan ook voor dat de handtekeningen op deze 29 bijlagen 1 afkomstig zijn van de aanvragen waarbij de betreffende vouchers zijn aangevraagd dan wel van de machtigingen van de ondernemingen om die vouchers in te dienen.
In een aantal gevallen vindt de rechtbank hiervoor nog steun in met het blote oog waar te nemen onzuiverheden in en of rondom de handtekeningen op bijlagen 1. Zo zijn op de bijlagen 1 bij de aanvragen tot subsidievaststelling en verzilvering van de voucher aangevraagd door: [bedrijf 17] , [bedrijf 25] en [bedrijf 27] lijntjes onder de handtekeningen op de bijlagen 1 waar te nemen. Deze lijntjes lijken, als deze bijlagen 1 worden vergeleken met andere bijlagen 1 die deel uitmaken van de stukken die betrekking hebben op de beroepen, niet te behoren bij de lay-out van bijlage 1. Deze lijntjes lijken overeen te komen met de lijntjes onder de handtekeningen op de aanvragen waarbij de betreffende vouchers zijn aangevraagd.
Op bijlage 1 bij de aanvraag tot subsidievaststelling en verzilvering van de voucher aangevraagd door [bedrijf 12] is een onzuiverheid waar te nemen in de lus van de letter “J” op de plaats waar op de aanvraag voor de voucher het cijfer “2” van de datum staat.
Op bijlage 1 bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie en verzilvering van de voucher aangevraagd door [bedrijf 2] is waar te nemen dat de stempel van de onderneming onder de handtekening exact op dezelfde plaats onder de handtekening staat als de stempel onder de handtekening op de aanvraag voor de voucher.
De rechtbank stelt vast dat zich bij de stukken die betrekking hebben op de zaken, behoudens in vijf gevallen, zowel telkens de aanvraag voor een voucher als de machtiging om de voucher in te dienen voorhanden is. Haar is uit deze stukken gebleken dat ze steeds zijn ondertekend door dezelfde contactpersoon van de betreffende onderneming. Haar is voorts gebleken dat de handtekeningen op deze stukken, onderling vergeleken, erg op elkaar lijken, maar verre van identiek zijn.
Zij stelt voorts vast dat de bijlagen 1 bij de aanvragen tot subsidievaststelling en verzilvering van de voucher aangevraagd door: [bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 20] zijn voorzien van een handtekening die blijkens het daarbij getypte bijschrift de handtekening is van de contactpersoon van de onderneming, terwijl de handtekening een andere is dan de handtekening van die contactpersoon op de aanvraag voor een voucher en of de machtiging om de voucher in te dienen. Voorts blijkt niet dat deze bijlagen 1 in opdracht van of namens de contactpersoon zijn getekend.
Op grond van haar eigen waarnemingen is de rechtbank van oordeel dat de feiten waarop verweerder de bestreden besluiten heeft gegrond voldoende zijn komen vast te staan en dat op grond van die feiten de conclusie gerechtvaardigd is dat de handtekeningen onder de bijlagen 1 bij de 32 genoemde aanvragen tot subsidievaststelling geen rechtsgeldige handtekeningen zijn. Zij verwerpt het betoog van eiseres dat verweerder zich op vermoedens, aannames en blote stellingen baseert. Zij ziet hierin dan ook geen grond om te oordelen dat de bestreden besluiten in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel zijn genomen. Dat betoog slaagt daarom niet.
12.5
Eiseres heeft voorts, anders dan ze heeft betoogd, niet aangetoond en evenmin aannemelijk gemaakt dat het standpunt van verweerder, dat zij bij de hiervoor genoemde 32 aanvragen tot subsidievaststelling onjuiste gegevens heeft verstrekt, onhoudbaar is. Voor zover de rechtbank kennis heeft kunnen nemen van de informatie waarnaar eiseres in dit verband heeft verwezen, blijkt hieruit alleen van contact tussen eiseres en een aantal ondernemingen over het uitvoeren van een mobiliteitsscan. Dat is niet voldoende om aan te tonen of aannemelijk te maken dat de handtekeningen op de genoemde bijlagen 1 rechtsgeldig zijn. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres met deze informatie niet heeft kunnen aantonen of aannemelijk kunnen maken dat de verstrekte gegevens geen onjuiste gegevens zijn. Door zonder verdere toelichting te ontkennen dat de handtekeningen vervalst of gescand zijn, heeft eiseres het tegendeel ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt eiseres voorts weliswaar in haar betoog dat uit de regeling niet blijkt dat onder bijlage 1 een originele handtekening verplicht is, maar verbindt hieraan niet de conclusie die eiseres hieraan verbindt, omdat eiseres niet wordt tegengeworpen dat er geen originele handtekeningen onder de genoemde bijlagen 1 staan. Haar wordt tegengeworpen dat de handtekeningen niet rechtsgeldig zijn en dat heeft eiseres met haar betoog over de originele handtekening niet bestreden. Dat de onjuistheden in de mobiliteitsscan die ze voor [bedrijf 18] heeft gemaakt berusten op een vergissing en reparabel zijn, laat het voorgaande onverlet.
Er is dan ook geen grond gegeven voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres bij de genoemde aanvragen onjuiste gegevens heeft verstrekt. Ook dat betoog slaag niet.
De rechtbank acht hierbij van belang nog op te merken dat een ingevulde en ondertekende bijlage 1 bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient ter controle of de mobiliteitsscan is uitgevoerd. Blijkens de toelichting bij de aanvraag tot subsidievaststelling verklaart de onderneming die de voucher heeft aangevraagd met de ingevulde en ondertekende bijlage 1 akkoord te gaan met de aanvraag tot subsidievaststelling ter verzilvering van de aangevraagde voucher en dat de mobiliteitsonderneming de mobiliteitsscan goed heeft uitgevoerd. Daarnaast geeft de onderneming hiermee blijkens de toelichting aan dat de aangevraagde voucher bij de mobiliteitsonderneming die de aanvraag tot subsidievaststelling doet, is ingewisseld. Gelet op de overwegingen hiervoor kan niet worden gezegd dat met de genoemde 32 bijlagen 1 het akkoord van de betreffende ondernemingen is gegeven, zoals verweerder heeft overwogen.
12.6
Nu eiseres de bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot intrekking van de aanwijzing tot mobiliteitsonderneming, tot de intrekkingen van de subsidievaststellingen en terugvorderingen van de uitgekeerde subsidies in de hiervoor genoemde 31 gevallen en tot de vaststelling op nihil van de aan eiseres verleende subsidie ten behoeve van het verrichten van een mobiliteitsscan voor [bedrijf 32] niet anderszins heeft aangevochten, is de bevoegdheid hiertoe, gelet op het voorgaande, een gegeven. Het al dan niet verricht hebben van een mobiliteitsscan doet hieraan niet af. Aan hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd met betrekking tot het verricht hebben van mobiliteitsscans voor de ondernemingen: [bedrijf 9] , [bedrijf 12] en [bedrijf 13] gaat de rechtbank daarom voorbij. De rechtbank gaat evenzeer voorbij aan het gestelde dat de regeling niet voorschrijft dat moet blijken dat een uitgevoerde mobiliteitsscan goed is verricht. Wat haar oordeel ter zake ook is, het laat onverlet dat de bevoegdheid van verweerder al op grond van het voorgaande bestaat.
12.7
Voor zover eiseres, met te stellen dat ze er alles aan gedaan heeft wat in haar macht ligt om duidelijkheid te verschaffen over de genoemde 32 bijlagen 1, heeft willen aangeven dat toepassing van die bevoegdheid onredelijk is, slaagt ook dat betoog niet. De reden hiervoor is reeds dat al die informatie niet ziet op wat eiseres wordt tegengeworpen, het verstrekken van onjuiste informatie bij de 32 genoemde aanvragen tot subsidievaststelling door het overleggen van de hiervoor genoemde bijlagen 1.
12.8
Gelet op al de hiervoor gegeven overwegingen en nu hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd hieraan niet kan afdoen, heeft zij geen grond aangevoerd die leidt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot intrekking van de aanwijzing van eiseres tot mobiliteitsonderneming, tot de intrekkingen van de subsidievaststellingen en terugvorderingen van de uitgekeerde subsidies in de hiervoor genoemde 31 gevallen en tot vaststelling op nihil van de aan eiseres verleende subsidie ten behoeve van het verrichten van een mobiliteitsscan voor [bedrijf 32] . De beroepen zijn daarom ongegrond. De bestreden besluiten blijven in stand.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
14. Met betrekking tot de gevraagde schadevergoeding overweegt de rechtbank nog het volgende.
Eiseres heeft twee verzoeken tot schadevergoeding gedaan. Op het verzoek dat ziet op de intrekking van de aanwijzing van eiseres als mobiliteitsonderneming, is nog van toepassing artikel 8:73 van de Awb, zoals deze bepaling gold voor de vervallenverklaring ervan op 1 juli 2013. Op het verzoek dat ziet op de intrekkingen van de 32 subsidievaststellingen en terugvorderingen is Titel 8:4 van de Awb (de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Awb) van toepassing. De rechtbank heeft niet tijdig onderkend dat aan het laatstgenoemde verzoek een apart registratienummer had moeten worden toegekend. In navolging van de registratievoorschriften heeft de rechtbank dat alsnog gedaan (registratienummer: AWB 14/3790). Omdat de beroepen ongegrond zijn, stuiten beide verzoeken hier reeds op af. De verzoeken worden al daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.
w.g. A. Frings w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 21 januari 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.