4.5.Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de wijze waarop ABP de waardeoverdracht in 2011 heeft gerealiseerd, juist (conform de daarop toe te passen regels) verlopen is. EBN c.s. houdt in dit verband vast aan haar stelling dat er sprake was van een individuele waardeoverdracht en stelt dat die overdracht gerealiseerd had moeten worden conform het bepaalde in art. 75 lid 2 Pw. Indien er al geen sprake zou zijn van individuele waardeoverdracht als bedoeld in art. 71 Pw, biedt art. 75 lid 2 Pw de mogelijkheid om niettemin tot individuele waardeoverdracht over te gaan, zo meent EBN c.s. Bovendien had ABP de pensioenoverdrachten reeds in 2007 kunnen / moeten zien aankomen en had zij volgens EBN c.s. daarop moeten anticiperen. In dat geval zouden nog in 2008 de waardeoverdrachten gerealiseerd zijn. Bovendien kan er geen sprake zijn van een waardeoverdracht op grond van art. 83 Pw, omdat door EBN als werkgever nimmer een aanvraag daartoe is ingediend, terwijl dit op grond van de wet wel een voorwaarde is. In ieder geval meent EBN c.s. dat PDN en ABP de op haar rustende zorgplicht en schadebeperkingsplicht hebben geschonden, nu de waardeoverdrachten niet gerealiseerd zijn in de periode van 1 augustus 2009 tot 1 juni 2010.
4.5.1.Bij de beoordeling van het door EBN c.s. gestelde dient vooropgesteld te worden dat PDN en ABP niet één en ondeelbaar zijn, maar op zichzelf staande en afzonderlijk van elkaar opererende pensioenfondsen vertegenwoordigen. Bij de beoordeling van het namens EBN c.s. gestelde is van belang om in herinnering te roepen dat PDN de overdragende pensioenuitvoerder is en dat voor haar andere verplichtingen gelden dan voor ABP, op welk fonds de verplichtingen als ontvangende pensioenuitvoerder rusten. Derhalve zullen de stellingen van EBN c.s. afzonderlijk beoordeeld worden voor PDN respectievelijk ABP.
4.5.2.Namens PDN is gesteld dat zij de op haar van toepassing zijnde wettelijk gestelde termijnen in de Pw en het Besluit Uitvoering Pw ten volle nagekomen is. Zo is binnen twee maanden nadat ABP het verzoek daartoe had ingediend, opgave gedaan van de overdrachtswaarde van reeds opgebouwde (pre)pensioenaanspraken van [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiseres sub 4]. Dit wordt ook niet betwist. Evenmin wordt weersproken dat die overdrachtswaarde op basis van de voor individuele waardeoverdracht geldende regels is berekend en dat de overdrachtswaarde binnen de daarvoor gestelde termijn is overgemaakt door PDN. Nu EBN c.s. niet onderbouwd heeft op welk punt PDN naar haar wijze van zien wél tekort is geschoten in haar verplichtingen, moet PDN worden gevolgd in de stelling dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht ter zake van de waardeoverdracht. Nu ten aanzien van PDN niet gesteld is dat door toedoen van PDN schade is geleden, kan om die reden ook niet geoordeeld worden dat PDN niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht, zo die op haar zou hebben gerust.
4.5.3.Voor wat ABP betreft, is relevant dat het aanvankelijk niet duidelijk was hoeveel werknemers van EBN een aanvraag zouden indienen om het reeds bij PDN opgebouwde (pre)pensioenkapitaal over te dragen aan ABP. Er is immers geen collectieve aanvraag ingediend voor of door de werknemers, maar iedere werknemer heeft individueel een aanvraag tot waardeoverdracht ingediend. Aangezien op enig moment werd geconstateerd dat het om een groep werknemers (in plaats van enkele losse individuen) ging en er dus sprake was van een collectieve waardeoverdracht, diende onverkort DNB in kennis gesteld te worden. Omdat ABP met enige regelmaat in de situatie van ‘onderdekking’ verkeerde, was het volgens ABP vervolgens niet mogelijk om de waardeoverdracht eerder dan thans het geval is geweest, te realiseren.
4.5.4.De kantonrechter is van oordeel dat in het midden kan blijven op grond van welk artikel – art. 75 of art. 83 – van de Pw de overdracht heeft plaatsgevonden. Ongeacht op grond van welk artikel de waardeoverdracht gerealiseerd moest worden, is het wettelijke vereiste van voorafgaand in kennis stellen van dat DNB aan de orde. De kantonrechter is met ABP – en ook PDN deelt die opvatting – van oordeel dat het niet noodzakelijk en bovendien ook niet mogelijk was om DNB reeds in 2007 in kennis te stellen van een mogelijke waardeoverdracht van (pre)pensioenaanspraken van werknemers van EBN. Het was op dat moment immers nog niet bekend óf werknemers (en wie van hen) ervoor zouden kiezen het reeds opgebouwde (pre)pensioen over te dragen aan ABP. Het was immers ook mogelijk om het reeds opgebouwde kapitaal bij PDN te laten en per 1 januari 2008 de pensioenopbouw bij ABP te starten. Bovendien is door ABP gesteld en van andere zijde niet weersproken dat door de werknemers van EBN in november 2008 individueel verzoeken bij ABP zijn ingediend om de waardeoverdracht van het reeds opgebouwde (pre)pensioen te realiseren en is pas later geconstateerd bij ABP dat er samenhang bestond tussen die aanvragen. Er valt dan ook alles voor te zeggen dat EBN in dit geval de aanvragen beter had kunnen – misschien ook had moeten – stroomlijnen, temeer nu in de ‘Q&A’s’ stond dat zodra de aansluiting (van EBN; opmerking kantonrechter) bij ABP administratief gerealiseerd zou zijn, in nauwe samenwerking met P&O gezorgd zou worden voor het ‘opstarten’ van de procedure van waardeoverdracht. Dit is echter aan de zijde van EBN niet gebeurd. In ieder geval was het op grond van de Pensioenwet niet mogelijk om de overdracht voor 1 januari 2009 te realiseren.
4.5.5.Vervolgens staat vast dat ABP zich per 1 februari 2009 in ‘onderdekking’ bevond, waardoor het niet mogelijk en zelfs niet toegestaan was op grond van de Pw om de waardeoverdrachten op dat moment te realiseren. Door ABP is erkend dat van ‘onderdekking’ geen sprake was tussen augustus 2009 en - in ieder geval - mei 2010. Zij stelt echter dat in dat korte interval de waardeoverdrachten niet gerealiseerd zijn wegens een grote hoeveelheid nog af te werken (aangehouden) aanvragen. De kantonrechter acht dit niet onredelijk, temeer nu er geen enkele rechtsplicht bestond om de waardeoverdracht voor EBN-werknemers juist of met voorrang in dat interval af te werken. Daarbij dient in herinnering te worden gehouden dat de aanvragen van in ieder geval [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] individueel zijn ingediend en ABP er in die periode ook achter is gekomen dat het om een collectieve waardeoverdracht ging. Dit blijkt immers uit de brief die PDN op instigatie van ABP aan DNB zond op 20 april 2010. Het is dus niet zo dat ABP geen handelingen heeft verricht om tot waardeoverdracht te komen in de periode dat zij niet in ‘onderdekking’ verkeerde. Vervolgens heeft DNB op 14 mei 2010 te kennen gegeven dat er sprake was van een dekkingstekort en dat waardeoverdracht niet mogelijk was. Per 11 augustus 2010 is dan ook een daadwerkelijk verbod tot waardeoverdracht opgelegd. Dit verbod is eerst op 21 juli 2011 opgeheven, waarna de waardeoverdracht binnen enkele maanden is gerealiseerd. In deze gang van zaken ziet de kantonrechter geen enkele aanleiding voor het oordeel dat ABP niet zorgvuldig heeft gehandeld. In ieder geval ontbreekt iedere nadere onderbouwing van een dergelijke veronderstelde tekortkoming.
4.5.6.Voor zover EBN c.s. betoogd heeft dat ABP in strijd met de zorgplicht handelde door de aanvankelijke offertes in onvolledige vorm uit te brengen, moet geconstateerd worden dat ook die bewering feitelijke onderbouwing ontbeert. Uit het eigen betoog van EBN c.s. valt af te leiden dat de in 2009 gedane offertes niet geaccepteerd zijn omdat de werknemers van EBN meenden dat deze een duidelijk beeld dienden te verschaffen van zowel de waarde van het bij PDN opgebouwde (pre)pensioenkapitaal als het bij ABP te verwerven pensioenkapitaal. ABP betwist echter gemotiveerd dat zij daartoe gehouden was omdat ABP zelf geen prepensioenkapitaal kent en om die reden op de offerte daar ook geen rekening mee kon houden. Nu EBN c.s. dit niet betwist en evenmin (een begin van) bewijs levert dat ABP desondanks gehouden was gesplitste offertes uit te brengen, rust de conclusie dat ABP om die reden de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, op drijfzand.
4.5.7.Hetgeen onder 4.5.3. tot en met 4.5.6. overwogen is, leidt tot de conclusie dat ook ABP in de uitvoering van de haar toebedachte taak - in het licht van de wet – voldeed aan de op haar rustende zorgplicht. Dat ABP in strijd heeft gehandeld met enig wettelijk voorschrift of met hetgeen op grond van de redelijkheid en billijkheid van haar mocht worden verwacht, heeft niet kunnen blijken.
4.5.8.Voor wat betreft de beweerdelijk geschonden schadebeperkingsplicht overweegt de kantonrechter dat uit de stellingen van EBN c.s. af te leiden is dat die ‘schending’ erin zou bestaan dat ABP nagelaten heeft door realisatie van waardeoverdrachten met de disconteringsvoet van 2008 – bij gelegenheid van de pleidooien is het jaartal 2009 daar nog aan toegevoegd – voor betrokkenen ‘flink hogere pensioenaanspraken’ te bewerkstelligen.
4.5.9.ABP heeft in dit verband toegelicht dat het verschil in omvang van de pensioenaanspraken een gevolg is van het feit dat bij de waardeoverdracht op basis van de disconteringsvoet zoals die in 2011 gold, de overstappers inmiddels drie jaar ouder geworden waren. Als gevolg van de lagere disconteringsvoet in 2011 heeft dit met name nadelige gevolgen voor de waarde van het PPS (prepensioen) voor in dit geval [eiser sub 2] en [eiser sub 3]. [eiseres sub 4] heeft geen PPS opgebouwd. ABP ontving bij de waardeoverdracht het reeds opgebouwde PPS-saldo als overdrachtswaarde, maar heeft dat omgezet in aanspraken op een pensioenuitkering aan de hand van het op dat moment geldende tarief van inkoop. Omdat de disconteringsvoet in 2011 lager was dan in 2008, heeft enerzijds PDN meer overdrachtswaarde betaald, maar kon daar anderzijds minder pensioen voor worden aangekocht.
4.5.10.De correcte uitvoering van de overdracht van het (pre)pensioen aan ABP is door EBN c.s. als zodanig niet betwist, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Dat die waardeoverdracht heeft plaatsgevonden aan de hand van de rentestand van 2011 acht de kantonrechter in dit verband evident, nu er geen aanknopingspunten zijn (gesteld) op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de overdracht diende plaats te vinden naar de rentestand van 2008. Een doorslaggevende rechtsgrond – laat staan wettelijke plicht – die het standpunt van EBN c.s. stut, is gesteld noch anderszins naar voren gekomen. Het eerst bij pleidooi ingenomen standpunt van EBN c.s. dat de rentestand uit 2009 had moeten worden toegepast, ontbeert evenzeer een valide grondslag en is bovendien tardief ingebracht.
4.5.11.Nu verder namens EBN c.s. niet overtuigend duidelijk gemaakt is dát er ten opzichte van een idealere situatie schade is geleden of waarin die schade zou bestaan, is de kantonrechter - alles overziend - van oordeel dat ook ten aanzien van ABP niet volgehouden kan worden dat zij niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht. ABP heeft onder de gegeven omstandigheden gehandeld zoals van een goed pensioenuitvoerder kon en mocht worden verwacht.