ECLI:NL:RBLIM:2015:4766

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
C-03-204293-HA RK 15-68
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 8 mei 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Soeteman, die de rechter mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe had gewraakt. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, omdat zij in privé met haar dochter over de strafzaak van de verzoeker had gesproken. De verzoeker stelde dat de dochter van de rechter het profiel van de verzoeker op LinkedIn had bezocht, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek betoogd dat zij op de zitting van 27 maart 2015 slechts als gewraakte rechter aanwezig was en dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk verklaard moest worden. De wrakingskamer oordeelde echter dat een wrakingsverzoek in elke stand van het geding kan worden ingediend, zolang dit voor de einduitspraak gebeurt. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve feiten waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter konden rechtvaardigen. De stelling van de verzoeker dat de dochter van de rechter het profiel van de verzoeker had bezocht, werd niet als relevant beschouwd voor de beoordeling van de onpartijdigheid.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechtbank benadrukte dat de rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum uitspraak : 8 mei 2015
Zaaknummer : C/03/204293 / HA RK 15-68
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoeker],
wonende [adres], [woonplaats],
(hierna: verzoeker),
advocaat mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam
indiener van een verzoek dat strekt tot de wraking van mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechter bij deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Ter terechtzitting van 27 maart 2015 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld, dat door verzoeker tijdens een terechtzitting op
21 januari 2015 is ingediend en dat heeft geleid tot de beschikking van 3 april 2015 (zaaknummer C/03/201352 / HA RK 15-10). De rechter was bij de behandeling op 27 maart 2015 aanwezig als één van de door verzoeker gewraakte rechters.
Tijdens de behandeling op 27 maart 2015 heeft verzoeker de rechter voor de tweede maal gewraakt.
De rechter heeft op 1 april 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
Namens verzoeker is vervolgens bij een op 2 april 2015 gedateerde brief een nadere onderbouwing gegeven van het wrakingsverzoek.
Verzoeker en de rechter hebben toestemming verleend om de zaak zonder (een tweede) zitting af te doen.

2.Standpunt van de verzoeker

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de gewraakte rechter als rechter in de zaak tegen verzoeker als verdachte.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2015 heeft verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter in subjectieve en in objectieve zin niet meer onpartijdig is. Daarbij heeft verzoeker gesteld dat is komen vast te staan dat de rechter thuis aan haar dochter de naam van verzoeker heeft genoemd en over zijn strafzaak heeft gesproken. Tevens heeft verzoeker gesteld dat de dochter van de rechter naar het
Linkedin-profiel van verzoeker op zoek is gegaan en dat zij dit profiel heeft bezocht.

3.Standpunt van de rechter

De rechter heeft er in haar reactie van 1 april 2015 op gewezen dat zij op de terechtzitting van 27 maart 2015 aanwezig was als één van de eerder gewraakte rechters. Omdat zij derhalve op 27 maart 2015 niet een van de behandelende rechters was, kon een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 513, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv), niet jegens haar worden ingediend. De rechter stelt zich daarom primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn op 27 maart 2015 ingediende verzoek.
Subsidiair heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat het verzoek ongegrond moet worden verklaard. Zij heeft gesteld dat zij mogelijk in de privé-situatie heeft gesproken over verzoeker en diens strafzaak, maar dat dit dan slechts in algemene termen is geweest en dat hetgeen zij heeft gezegd geen informatie bevatte die niet ook tijdens de openbare zitting van de strafzaak aan de orde was geweest. De rechter heeft benadrukt dat zij niet met derden, ook niet in de privé-situatie, heeft gesproken over de inhoud van het dossier of over zaken die behoren tot het geheim van raadkamer. Overigens betwist de rechter de juistheid van de door verzoeker gestelde feiten en de daaraan verbonden conclusies.

4.De beoordeling

4.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 512 en 513 Sv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet kunnen worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of dat de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De wrakingskamer oordeelt dat de rechter niet kan worden gevolgd in haar primaire standpunt dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, reeds omdat een wrakingsverzoek in elke stand van het geding, mits vóór de einduitspraak, kan worden gedaan. Omdat de door de rechter behandelde strafzaak nog niet middels een einduitspraak is geëindigd, kan het verweer niet slagen.
4.3.
Door verzoeker is niet gesteld en ook overigens is naar het oordeel van de wrakingskamer niet aannemelijk geworden dat de rechter de bij haar bekende feiten en omstandigheden over de inhoud van het strafdossier van verzoeker of over zaken die behoren tot het geheim van raadkamer heeft gedeeld met derden in de privé-situatie. De wrakingskamer ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de rechter dat zij, als zij over de strafzaak heeft gesproken, slechts in algemene termen heeft gesproken over verzoeker en zijn strafzaak. Uit dit enkele feit kan niet objectief worden afgeleid dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief is gerechtvaardigd.
4.4.
Aan de stelling van verzoeker dat de dochter van de rechter actief het
Linkedin-profiel van verzoeker heeft gezocht en daadwerkelijk heeft bezocht kan niet de betekenis worden toegekend die verzoeker daaraan gehecht wil zien, reeds omdat het gestelde gedrag van de dochter in het kader van de onderhavige beoordeling niet aan de rechter kan worden tegengeworpen.
4.5.
In de hiervoor gegeven overwegingen ligt tevens besloten dat de wrakingskamer geen aanleiding ziet om de beslissing op dit wrakingsverzoek aan te houden in afwachting van een door het openbaar ministerie in te stellen onderzoek naar aanleiding van een aangifte op grond van overtreding van artikel 272 Wetboek van Strafrecht en een verzoek op grond van artikel 13a Wet Rechterlijke Organisatie, die verzoeker heeft aangekondigd te zullen indienen.
4.6.
Het verzoek tot wraking wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, voorzitter en
mr. H.M.H. de Koning en mr. M.L.W.M. Viering, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier,
op 8 mei 2015.