ECLI:NL:RBLIM:2015:4770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
C/03/203868 / JE RK 15-633
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsproblemen en gedragsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 april 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg voor de duur van twaalf maanden, vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. Hij heeft te maken met forse ontwikkelingsproblemen, gedragsproblematiek, en is gediagnosticeerd met PDD-Nos en ADHD. Daarnaast is er sprake van middelengebruik, wat de situatie verder compliceert.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader, bij wie hij woont samen met zijn stiefmoeder. Tijdens de zitting is [minderjarige] apart gehoord en heeft hij zijn hulpvraag kenbaar gemaakt. De vader en stiefmoeder hebben ingestemd met de verzoeken van de Raad, waarbij zij hun zorgen over de veiligheid van [minderjarige] hebben geuit. De kinderrechter heeft de noodzaak van een uithuisplaatsing onderbouwd met verwijzingen naar relevante wetgeving, waaronder artikel 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de Raad niet alleen een verzoek tot uithuisplaatsing heeft ingediend, maar ook dat het college van burgemeester en wethouders zich op voorhand heeft geconformeerd aan de bevindingen van de Raad, wat in strijd is met hun wettelijke verantwoordelijkheden. De kinderrechter heeft daarom besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen en hem uithuis te plaatsen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, met de mogelijkheid van opname in de Catamaran te Eindhoven. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een termijn van twaalf maanden vastgesteld voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.

Uitspraak

beschikking
C/03/203868 JE RK 15-633
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/203868 / JE RK 15-633
datum uitspraak: 10 april 2015
beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
hierna te noemen: de raad,
gevestigd te Maastricht.
betreffende
[minderjarige], geboren op [1998] te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
Kind van:
[belanghebbende](overleden)
en
[belanghebbende],hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].
De kinderrechter merkt met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing als belanghebbende aan :
[belanghebbende],hierna te noemen: stiefmoeder,
wonende te [woonplaats].
1.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad, 19 maart 2015, ingekomen bij de griffie op 20 maart 2015;
- het rapport van de raad, ingekomen op 30 maart 2015;
- door de raad zijn op 7 april 2015 en 9 april 2015 verleningsbesluiten in het geding gebracht.
Op 10 april 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- [minderjarige], die apart is gehoord;
- de vader en de stiefmoeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader. [minderjarige] woont bij de vader en de stiefmoeder.

3.Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Er zijn grote zorgen over de algehele ontwikkeling van [minderjarige]. Hij heeft forse ontwikkelingsproblemen, gedragsproblematiek en een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Er is PDD-Nos en ADHD gediagnosticeerd en er worden kenmerken van een dysthyme stoornis gezien alsmede is er sprake van middelengebruik. [minderjarige] lijkt onvoldoende in staat zijn gedachten te ordenen en zijn emoties te reguleren. Hij lijkt drugs te gebruiken om zijn emoties te kanaliseren. [minderjarige] zegt drugs nodig te hebben om aan dag te kunnen beginnen en ook om de dag te kunnen afsluiten. Ook het gebruik van alcohol neem steeds meer zorgelijke vormen aan. Momenteel zijn opvoeders machteloos, ze hebben totaal geen invloed op het gedrag en de daginvulling van [minderjarige]. Ze proberen het thuis niet te laten escaleren en laten [minderjarige] volledig zijn gang gaan uit angst dat zaken uit de hand gaan lopen. De raad is van mening dat een opname zo spoedig mogelijk zal moeten plaatsvinden omdat iedere dag dat [minderjarige] thuis verblijft hij onder invloed van drugs is, er geen zicht is op zijn bezigheden en het risico op incidenten/escalaties groter wordt. Om alle problemen gelijk aan te pakken zou opname binnen een kliniek voor geestelijke gezondheidszorg als bijvoorbeeld de Catamaran te Eindhoven van belang zijn.
4.
Het standpunt van belanghebbenden
De raad heeft ter mondelinge behandeling gepersisteerd bij de verzoeken. Uit het opvoedingsonderzoek is gebleken dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. Vorige week is het weer geëscaleerd thuis. De crises werd bezworen maar zo gaat het steeds. 21 april aanstaande staat de intake bij de Catamaran gepland. Als hij daar niet gelijk naar toe kan dan bij de afdeling Jongeren en Middelen. De raad weet niet of de gemeente Kerkrade een contract heeft met de Catamaran maar gaat daar wel van uit.
[minderjarige] staat achter de verzoeken. Hij heeft buiten aanwezigheid van de overige betrokkenen, gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid zijn standpunt ter zitting mondeling toe te lichten. Hij heeft hulp nodig en geeft aan dat hij het niet alleen kan. Hij wil graag clean worden en weer naar school gaan. De kinderrechter heeft vervolgens hetgeen [minderjarige] heeft verteld, buiten zijn aanwezigheid, in samengevatte vorm verteld aan de overige betrokkenen, die daarna de gelegenheid is geboden daarop te reageren.
De vader en de stiefmoeder hebben ingestemd met toewijzing van de verzoeken. De laatste maanden vrezen zij zelfs voor het leven van [minderjarige]. Ze geven aan dat hem liever gisteren dan vandaag opgenomen zagen om hem te laten behandelen.

5.De beoordeling

Uit artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. Deze bedreiging bestaat uit kind eigen problematiek en de mede daardoor ontstane opvoedingssituatie. Er is sprake van forse ontwikkelingsproblemen op meerdere gebieden, middelengebruik, zowel soft- als harddrugs, PDD-nos en ADHD. Knap is het dat ook [minderjarige] thans inziet dat er moet worden ingegrepen. Of dit inzicht van [minderjarige] blijvend is zal moeten worden afgewacht.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden, aangezien zij deze termijn, gelet op de hiervoor genoemde bedreigingen, gerechtvaardigd acht.
Ingevolge artikel 1:265b, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, op verzoek van de raad, een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen. De raad legt bij het verzoek het besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college), bedoeld in artikel 2.3, lid 1, van de Jeugdwet over.
In artikel 2.3, lid 1, van de Jeugdwet is onder andere neergelegd dat het college ten behoeve van de jeugdige, die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening.
Ingevolge artikel 1:265b, lid 3, BW kan de kinderrechter in afwijking van het lid 2 een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen zonder dat het college een daartoe strekkend besluit heeft genomen, indien het belang van het kind dit vergt.
Door het nemen van een verleningsbesluit als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet worden de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders vastgesteld. De beoordeling van het college dat een individuele voorziening noodzakelijk is, vestigt een aanspraak jegens de gemeente op deze voorziening. Uit de wetsgeschiedenis (TK 20013-2014, 33 983, nr.3, blz. 10) kan worden afgeleid dat de door het college te treffen individuele voorziening ten minste een beschrijving van de plaats waartoe de machtiging strekt dient te bevatten.
Namens het college van de gemeente Kerkrade zijn in deze zaak twee verleningsbesluiten genomen waarvan één ongedateerd, doch verzonden volgens stempel op 1 april 2015 onder kenmerk 1540006353 en één gedateerd 8 april 2015 en verzendstempel 8 april 2015 met kenmerk 154007123.
Het college conformeert zich in beide besluiten op voorhand en zonder enig voorbehoud aan de bevindingen van het onderzoek van de raad en voegt daaraan toe dat ‘een verzoek aan de kinderrechter tot een uithuisplaatsing een mogelijke uitkomst kan zijn’. Daarmee onttrekt het college zich aan zijn wettelijke taak en verplichting om, waar de raad heeft vastgesteld dat een jeugdige in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen jeugdhulp nodig heeft, ten behoeve van deze jeugdige een op hem toegesneden individuele voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp. Weliswaar biedt artikel 2.11 Jeugdwet het college de mogelijkheid de uitvoering van de Jeugdwet door derden te laten verrichten, maar juist ‘de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders’ zijn daarvan uitgezonderd. In geen van de door de raad overgelegd besluiten van het college kan de kinderrechter dan ook niet het ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW vereiste besluit bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet zien.
Het is de kinderrechter ambtshalve bekend dat tussen de gemeentes in Limburg en de raad een samenwerkingsprotocol is gesloten waarin vergaande delegatie van bevoegdheden aan de raad is neergelegd. Dit samenwerkingsprotocol en de daarin gemaakte afspraken laten echter onverlet dat het college, gegeven de hem door de wetgever toebedeelde taak en verantwoordelijkheid, niet kan volstaan - zoals in voornoemde besluiten is gedaan – zich te conformeren aan de bevindingen van het onderzoek van de raad. Dit klemt temeer nu op 20 maart 2015 reeds een verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een accommodatie van een zorgaanbieder voor jeugdgeestelijke gezondheidszorg was ingediend en het onderliggende rapport daarvoor van 30 maart 2015 dateert. Nu het college zich zonder voorbehoud heeft geconformeerd aan de bevindingen van de raad zal het college, naar de kinderrechter aanneemt, ook instemmen met een eventuele plaatsing in de Catamaran, indien de intake daartoe aanleiding geeft en zal het college op die grond, ook indien zij geen contract heeft gesloten met de Catamaran, gezien de gegeven blanco cheque hiervoor financieel dienen in te staan.
Uit het stukken en het verhandelde ter zitting is het duidelijk geworden dat een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige] noodzakelijk is voor onderzoek van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van [minderjarige]. Nu er eerst een intake en observatieperiode nodig zal zijn op grond waarvan ook een behandelplan kan worden opgesteld en aan de hand daarvan behandeling kan volgen is een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden gerechtvaardigd.
Nu van een (deugdelijk) besluit in de zin van artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet, zoals vereist op grond van artikel 1:265b lid 2 BW, geen sprake is, bestaat aanleiding in deze zaak toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 1:265b, lid 3, BW, nu het belang van [minderjarige] dit vergt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 10 april 2015 tot 10 april 2016;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, ook als dat inhoudt opname in de Catamaran te Eindhoven met ingang van 10 april 2015 tot 10 april 2016;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M.J.F. Eurlings als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Bosch