Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding, die niet is betekend; APG is vrijwillig in kort geding verschenen,
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2015,
- de pleitnota van APG.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die op 11 juni 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M. Klinckhamers, een betaling van € 606.769,00 bruto van gedaagde, APG Groep N.V., vertegenwoordigd door prof. mr. F.B.J. Grapperhaus. De vordering was gebaseerd op de stelling dat APG haar verplichtingen uit een vaststellingsovereenkomst van 18 februari 2014 niet nakwam. Eiser stelde dat er spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening. APG voerde verweer en betwistte de vordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen formeel besluit was van de raad van commissarissen van APG om de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst eenzijdig aan te passen. De rechtbank benadrukte dat de vaststellingsovereenkomst een regeling bevatte die verplichtingen kende die vóór 1 januari 2015 waren aangegaan en dat de uitvoering daarvan vóór 1 juli 2015 diende plaats te vinden. De voorzieningenrechter wees erop dat de wetgeving omtrent vertrekvergoedingen niet van toepassing was op de situatie van eiser, omdat de vertrekregeling niet als variabele beloning kon worden gekwalificeerd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat APG de vaststellingsovereenkomst integraal diende uit te voeren en wees de vordering van eiser toe, met uitzondering van de gevorderde wettelijke verhoging. APG werd veroordeeld in de proceskosten.