ECLI:NL:RBLIM:2015:4945

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
C-03-204016 - KG ZA 15-148
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stuiting van verjaring van executie van rechterlijke uitspraken door betekening aan notaris

In deze zaak, die op 11 juni 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de erven van twee overledenen in geschil zijn over de verjaring van executie van rechterlijke uitspraken. De erven van [naam overledene 1] vorderen de opheffing van een beslag dat op 19 december 2014 is gelegd door de erven van [naam overledene 2]. De erven van [naam overledene 1] stellen dat de vordering verjaard is, omdat er na de betekening van de uitspraken in 1993 geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden en er inmiddels meer dan 20 jaren zijn verstreken. De erven van [naam overledene 2] en hun advocaat voeren verweer en stellen dat de betekening aan de notaris op 19 april 2013 wel degelijk een stuitingshandeling is geweest.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de erven van [naam overledene 1] en de notaris in het ongelijk zijn gesteld. De rechter stelt vast dat de verjaring is gestuit door de betekening van de rechterlijke uitspraken aan de notaris, die optrad als vertegenwoordiger van de erven van [naam overledene 2]. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de erven van [naam overledene 1] af en veroordeelt hen in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/204016 / KG ZA 15-148
Vonnis in kort geding van 11 juni 2015
in de zaak van

1.ERFGENAMEN VAN [naam overledene 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[naam notaris],
wonende te [woonplaats 2],
eisers,
advocaat mr. S.L.G.M. Roebroek,
tegen

1.ERFGENAMEN VAN [naam overledene 2],

wonende te [woonplaats 3],
2.
[naam advocaat],
wonende te [woonplaats 4],
gedaagden,
advocaat [naam advocaat].
Partijen zullen hierna erven [naam overledene 1], de notaris, erven [naam overledene 2] en de advocaat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 maart 2015, alsmede de oproeping voortzetting kort geding van 6 mei 2015,
  • de conclusie van antwoord,
  • de mondelinge behandeling van 28 mei 2015,
  • de toelichting op de dagvaarding van erfgenamen [naam overledene 1] en de notaris.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [naam overledene 2] (hierna [naam overledene 2]) en [naam overledene 1] (hierna: [naam overledene 1]) zijn verschillende opvolgende procedures gevoerd inzake pacht. Er is in eerste aanleg vonnis gewezen op 19 november 1991, waarvan in appèl arrest is gewezen op 9 november 1992. In de vervolgprocedure is vonnis gewezen op 16 maart 1993.
2.2.
Bij arrest van 9 november 1992 is [naam overledene 1] veroordeeld tot betaling aan [naam overledene 2] van de proceskosten ad ƒ
l1.768,00. In het vonnis van 16 maart 1993 is [naam overledene 1] veroordeeld tot betaling aan [naam overledene 2] van
ƒl50.000,00 vermeerderd met rente en in de proceskosten tot een bedrag van ƒ
l1.428,40.
2.3.
Betekening van beide rechterlijke uitspraken heeft plaatsgevonden op 23 maart 1993 en het exploot van de deurwaarder is tevens in afschrift bij aangetekend schrijven verzonden aan [naam overledene 1], die destijds in België woonde.
Het exploot is tevens aan [naam overledene 1] persoonlijk ter hand gesteld door de Belgische autoriteiten in de uitvoering van hun taken in het kader van het Verdrag inzake de betekening en kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en handelszaken (1965).
2.4.
[naam overledene 2] en [naam overledene 1] zijn beiden overleden, respectievelijk in 1997 en in 2011.
2.5.
Bij exploot van 19 april 2013 zijn de grossen van beide rechterlijke uitspraken betekend aan de gezamenlijke erfgenamen van [naam overledene 1], het exploot doende aan de notaris. Tevens is beslag gelegd onder de notaris. De notaris heeft daarop gecorrespondeerd met de advocaat over de vraag of deze betekening nog effect zou kunnen sorteren, omdat volgens de notaris de verjaringstermijn van 20 jaren was voltooid.
2.6.
De erven [naam overledene 2] hebben verlof verkregen tot het leggen van executoriaal derdenbeslag onder de notaris op alle vorderingen en roerende zaken die de notaris verschuldigd mocht zijn en/of worden of onder berusting mocht hebben van de erven [naam overledene 1]. Dit beslag is op 19 december 2014 gelegd.

3.Het geschil

3.1.
De erven [naam overledene 1] vorderen – kort weergegeven – (1) de opheffing door gedaagden van het op 19 december 2014 gelegde beslag en (2) het verbod aan gedaagden om het arrest van 1992 en het vonnis van 1993 opnieuw ten uitvoer te leggen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten en een en ander vermeerderd met rente.
3.2.
De erven [naam overledene 1] en de notaris leggen aan de vordering ten grondslag de stelling dat de vordering verjaard is, omdat na betekening in 1993 geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden en inmiddels meer dan 20 jaren zijn verstreken.
3.3.
De erven [naam overledene 2] en de advocaat voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop dient te worden gesteld dat gedaagden in het bezit zijn van onherroepelijke uitspraken (zoals hierover onder 2.1 en 2.2 aangehaald) en in beginsel bevoegd zijn die uitspraken ook te executeren. Staking van de executie van deze uitspraken kan (slechts) door de rechter worden bevolen indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot die executie. Daarvan kan sprake zijn indien vast komt te staan dat reeds is betaald of als de te executeren uitspraak klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust of indien na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat eisers in deze zaak aan hun vorderingen tot opheffing van het beslag en staking van de executie ten grondslag leggen dat voortzetting onrechtmatig zou zijn, omdat de bevoegdheid tot executie van de aangehaalde uitspraken inmiddels zou zijn verjaard.
4.3.
In dat kader staat de vraag centraal of het ter hand stellen van de stukken aan [naam overledene 1] op 21 april 1993 dient te worden gekwalificeerd als een stuitingshandeling en zo ja, of voorts de betekening op 19 april 2013 aan de notaris gekwalificeerd moet worden als een stuitingshandeling.
4.4.
Op grond van artikel 3:324 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak door tijdsverloop van 20 jaren. De verjaring kan worden gestuit op de wijze beschreven in artikel 3:325 lid 2 BW.
4.5.
De verjaring is in ieder geval aangevangen met de betekening, die, zoals tussen partijen vast staat, op 23 maart 1993 heeft plaatsgevonden. Voorts is met de erven [naam overledene 1] en de advocaat de voorzieningenrechter van oordeel dat de ter hand stelling van 21 april 1993 eveneens moet worden aangemerkt als een stuitingshandeling, waarna de verjaring opnieuw is aangevangen. Een stuitingshandeling is, indien schriftelijk gedaan, verder vormvrij. Hij moet om haar werking te hebben, de persoon tot wie de verklaring is gericht, hebben bereikt (art. 3:37 lid 3 BW) en duidelijk dient te zijn dat aanspraak wordt gemaakt op uitvoering van de veroordeling (betaling). Het exploot van de deurwaarder, zoals dat in afschrift ter hand is gesteld, is ter zake ondubbelzinnig.
4.6.
De erven [naam overledene 1] en de notaris stellen zich op het standpunt dat de betekening van 19 december 2013 en beslaglegging geen stuitingshandelingen betreft, omdat de notaris niet de “gewezen vereffenaar” is. Om rechtsgeldig te stuiten hadden de rechterlijke uitspraken van 1992 en 1993 betekend moeten worden aan alle erven.
4.7.
Om haar werking te hebben moet een stuitingshandeling, zoals eerder gezegd, degene bereiken tot wie zij is gericht. Daaronder dienen te worden begrepen derden die deze persoon op grond van de wet en hoedanigheid of op grond van een overeenkomst c.q. opdracht vertegenwoordigen. Omdat niet is gesteld dat de notaris niet over een opdracht of volmacht beschikte én omdat uit zijn actieve handelen jegens de advocaat zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt, is sprake van stuiting van de verjaring door betekening aan de notaris. De voorzieningenrechter is met de erven [naam overledene 1] en de advocaat van oordeel dat de notaris immers in ieder geval optrad voor de erven [naam overledene 2] als – onweersproken – “behandelaar” van de nalatenschap [naam overledene 2], die zij – onweersproken – beneficiair hebben aanvaard. Uit het gedrag van de notaris, die na de betekening en beslaglegging correspondeerde met de advocaat over de betekenis van de betekening gelet op het tijdsverloop, kan en mag worden afgeleid dat de advocaat terecht heeft aangenomen, op basis van een – onweersproken – eerdere mededeling van een van de erven, dat de notaris de erven [naam overledene 2] vertegenwoordigde in de aangelegenheden de erfenis betreffende.
Dat betekend is aan de notaris als “de daartoe gewezen vereffenaar” doet daar niet aan af, omdat de stuitingshandeling verder vormvrij is en omdat voor de betrokkenen duidelijk is wat er van hen wordt verwacht. Het betekende exploot laat daarover ook in dit geval geen twijfel bestaan.
4.8.
De verjaring is andermaal gestuit en naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet anderszins gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de erven [naam overledene 2] ingeroepen recht, zodat er geen aanleiding is het executoriaal derdenbeslag onder de notaris te moeten opheffen. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.9.
De erven [naam overledene 1] en de notaris zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van de erven [naam overledene 2] en de advocaat begroot op € 1.101,00 (€ 816,00 aan salaris advocaat en
€ 285,00 aan griffierecht).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de erven [naam overledene 1] en de notaris in de kosten van het geding aan de zijde van de erven [naam overledene 2] en de advocaat tot op heden begroot op € 1.101,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat de kostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB