b) De eerste huurovereenkomst van DD voor deze bedrijfsruimte, met de rechtsvoorganger van PMT Hemar BV, ingaande 1 augustus 1993, bepaalt in de aanhef:
G. Recht van onder(ver)huur : geen m.u.v. bovenverdieping,
en voegt aan het algemene verbod van onderverhuur in artikel 9 toe:
In tegenstelling tot het bovenstaande is het huurder wel toegestaan de bovenwoning onder te verhuren aan één gezin. Kamerverhuur aan studenten is niet toegestaan.
Het huurcontract tussen partijen, ondertekend in november 2008, bepaalt in artikel 1.3 dat het gehuurde
uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt als lunchroom (…),
en bevat in artikel 12.1 een verbod van onderverhuur.
Welke van deze bepalingen gelden nu tussen partijen? Naar het oordeel van de kantonrechter zijn dit de bepalingen uit de eerste huurovereenkomst, in overeenstemming waarmee DD de bovenverdieping van het begin af aan heeft onderverhuurd, zonder dat PMT of een van haar rechtsvoorgangers als verhuurder daar ooit bezwaar tegen heeft gemaakt, totdat het er in deze procedure bij werd gehaald. DD heeft bovendien onweersproken gesteld dat de bovenwoning nog steeds was verhuurd toen zij in 2008 het huurcontract met PMT tekende, dat PMT dit wist maar daar ook toen geen bezwaar tegen heeft gemaakt, en dat over het verbod van onderhuur in dit nieuwe huurcontract - in afwijking van de geldende huurovereenkomst die dit toestond - niet is gesproken, laat staan onderhandeld. Partijen zijn zich er kennelijk bij het tekenen van het nieuwe huurcontract niet van bewust geweest dat het op dit punt afweek van de bestaande overeenkomst. Uit deze feiten volgt dat niet het verbod geldt maar de toestemming tot onderverhuur krachtens de oorspronkelijke overeenkomst, althans kan onder deze omstandigheden PMT de huurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet houden aan het overeengekomen verbod. Daar komt bij dat DD inmiddels aan de onderverhuur een einde heeft gemaakt.
3.4.1PMT heeft ter comparitie nog aangevoerd dat, als al niet het algemene verbod van onderverhuur is overtreden, in elk geval het ook in de oorspronkelijke overeenkomst opgenomen verbod van kamerverhuur (aan studenten) is overtreden. Aan deze in strijd met art.
111 lid 2 onder d Rv niet in de dagvaarding opgenomen en niet als wijziging van (de grondslag van) de eis gepresenteerde stelling gaat de kantonrechter voorbij, althans deze legt geen gewicht in de schaal en laat het onder 3.4 gegeven oordeel onverlet.