ECLI:NL:RBLIM:2015:534

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
03.190875.14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging na stadionverbod opgelegd door de KNVB

In deze zaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Limburg op 21 januari 2015, staat de ontvankelijkheid van de officier van justitie centraal. De verdachte, die een stadionverbod van negen maanden van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) had gekregen wegens voetbalgerelateerd wangedrag, werd vervolgd voor het beledigen van een ambtenaar in functie. De verdediging voerde aan dat het stadionverbod als een 'criminal charge' moet worden beschouwd in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en dat het ne bis in idem-beginsel van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht de vervolging in de weg staat.

De politierechter oordeelde dat het stadionverbod, vanwege de privaatrechtelijke aard, niet kan worden aangemerkt als een 'criminal charge'. De KNVB, als privaatrechtelijke rechtspersoon, kan niet worden beschouwd als een bevoegde autoriteit die een strafrechtelijke aanklacht indient. Het ne bis in idem-beginsel, dat in Nederland is vastgelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, staat ook niet in de weg aan strafrechtelijke vervolging, aangezien het stadionverbod een civielrechtelijke maatregel betreft.

De politierechter verwierp het verweer van de raadsman en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De zaak werd geschorst tot een nadere zitting op 20 april 2015, waarbij de verdachte en getuigen opnieuw zullen worden opgeroepen. Dit vonnis benadrukt de scheiding tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen en de voorwaarden waaronder vervolging kan plaatsvinden.

Uitspraak

tussenvonnis

RECHTBANK LIMBURG

Locatie Maastricht
Team strafrecht
Parketnummer: 03.190875.14
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Vonnis van de politierechter Limburg, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
wonende te [woonplaats 1], [adres 1].
Raadsman is mr. B.M.A. Jegers, advocaat te Heerlen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2015.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2014, in de gemeente Kerkrade, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam ambtenaar] (werkzaam als hoofdagent van politie Eenheid Limburg), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [naam ambtenaar] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile teringlijder kom maar eens hier", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Aan verdachte is door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) een stadionverbod opgelegd voor de duur van 9 maanden, omdat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag. De officier van justitie legt dit ten laste als belediging van een ambtenaar in functie. Op basis van dit stadionverbod is verdachte genoodzaakt een pasfoto in te leveren bij voetbalclub Roda JC. Het stadionverbod geldt niet slechts voor voetbalwedstrijden van Roda JC, maar voor alle voetbalwedstrijden in onder meer de eredivisie. Ook de toegangswegen tot het voetbalstadion vallen onder dit verbod. Het door verdachte aangetekende beroep tegen dit stadionverbod is verworpen. Omdat verdachte op eigen initiatief een werkstraf heeft uitgevoerd bij Roda JC, is het stadionverbod omgezet in een voorwaardelijk verbod. Dit kan volgens een reglement van de KNVB.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat dit stadionverbod aangemerkt kan worden als een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte is door dit stadionverbod reeds gestraft. Het verbod heeft een groot strafkarakter. Het ne bis in idem-beginsel staat daardoor in de weg aan vervolging door de officier van justitie. Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is in lijn met een eerdere uitspraak van de politierechter van de rechtbank Limburg van 23 december 2014. Het stadionverbod in onderhavige zaak wijkt niet af van het stadionverbod in die zaak. Een andere uitspraak van een rechter binnen dezelfde rechtbank zou leiden tot willekeur.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld ontvankelijk te zijn in de vervolging. Het stadionverbod is een civielrechtelijke maatregel die de vervolgingsbevoegdheid van de officier van justitie niet raakt. Het vervolgen van strafbare feiten dient het openbaar belang. De rechter oordeelt in dat geval over de schuld van een verdachte. Bovendien zal een eventuele veroordeling leiden tot een aantekening in het algemeen documentatieregister. Het strafrecht biedt derhalve een volledig ander kader dan het civielrechtelijk traject. Dat het stadionverbod in onderhavig geval is omgezet in een werkstraf maakt het voorgaande niet anders.
3.3
Het oordeel van de politierechter
Het stadionverbod
De KNVB heeft aan verdachte een stadionverbod opgelegd voor de duur van 9 maanden. Dit verbod is opgelegd naar aanleiding van de melding van het Openbaar Ministerie dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het beledigen en/of kwetsen van personen ter gelegenheid van de wedstrijd Roda JC - MVV op 31 augustus 2014. Dit stadionverbod is blijkens de tekst ervan gegrond op artikel 10.2 en 10.3 van de Standaardvoorwaarden van de KNVB, die overigens niet zijn overgelegd.
In de door verdachte overgelegde uitspraak van de Commissie Stadionverboden van de KNVB van 7 november 2014, gewezen op zijn beroep tegen het stadionverbod, is vermeld dat de Standaardvoorwaarden onderdeel zijn van de overeenkomst die tussen [verdachte] en de KNVB tot stand is gekomen door [verdachte] aankoop van een toegangsbewijs. De politierechter merkt de Standaardvoorwaarden daarom aan als op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden.
In deze uitspraak is voorts vermeld dat volgens genoemd artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden de KNVB gerechtigd is tot het opleggen van de civielrechtelijke maatregel van een landelijk stadionverbod aan een persoon die in of buiten het stadion in het kader van een voetbalwedstrijd heeft gehandeld met het in deze Standaardvoorwaarden bepaalde en/of een strafbaar feit heeft begaan. De Commissie Stadionverboden heeft het beroep van verdachte in de uitspraak van 7 november 2014 verworpen.
‘Criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM
Beoordeeld dient te worden of het opgelegde stadionverbod aangemerkt kan worden als een ‘criminal charge’.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in zijn jurisprudentie de ‘charge’ gedefinieerd als ‘the official notification given to an individual by the
competent authoritythat he has committed a criminal offence.’ [1] Van een vervolgende
bevoegde autoriteit– bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie of een bestuursorgaan zoals de Autoriteit Consument en Markt – is in het privaatrecht geen sprake. De KNVB is een privaatrechtelijke rechtspersoon en kan niet als een zodanige autoriteit worden aangemerkt. Dat brengt mee dat van een ‘criminal charge’ geen sprake is.
Strijd met het ne bis in idem-beginsel
De politierechter zal, ondanks dat van een criminal charge geen sprake is, nog beoordelen of dit beginsel in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het ne bis in idem-beginsel zoals dit is neergelegd in artikel 4 van het Zevende Protocol bij het EVRM is niet van toepassing, omdat Nederland dit protocol niet geratificeerd heeft. Naar nationaal recht is dit beginsel opgenomen in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Deze bepaling beperkt zich tot beslissingen van strafrechtelijke aard. Een sanctie van privaatrechtelijke aard verhindert niet dat men strafrechtelijk wordt vervolgd.
Op grond van het voorgaande komt de politierechter tot het volgende oordeel. Het aan verdachte opgelegde stadionverbod kan, wegens de privaatrechtelijke aard van de sanctie, niet worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM. Ook staat het ne bis in idem-beginsel van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niet in de weg aan strafrechtelijke vervolging, vanwege het privaatrechtelijk karakter van het stadionverbod. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen andere omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.

4.De beslissing.

De politierechter:
  • verklaartde officier van justitie
    ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
  • heropenthet onderzoek ter terechtzitting en
    schorstdit voor
    bepaalde tijdtot de terechtzitting van
    20 april 2015 om 09:00 uur;
  • beveeltde oproeping van de
    verdachtetegen het tijdstip van de nadere terechtzitting;
  • beveeltde oproeping van de
    getuige[getuige], geboren op [geboortedatum 2], woonachtig te [adres 2], [woonplaats 2] tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting
-
verstaatdat de
raadsmanafschrift van de oproeping van de verdachte zal ontvangen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. R.T.L.J. Jongen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 januari 2015.

Voetnoten

1.EHRM 27 februari 1980, nr. 6903/75 (