Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- de bij schrijven van de advocaat van [eiser] van 4 augustus 2015 overgelegde
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 527,00
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die op 12 augustus 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.A.M.J. Horsch, de vaststelling van zijn beslagvrije voet en de terugbetaling van een bedrag dat ten onrechte was ingehouden door gedaagde, vertegenwoordigd door gemachtigde mr. M. Knobbe. Eiser stelde dat de beslagvrije voet per 1 januari 2015 vastgesteld moest worden op € 1.225,87 en per 1 juli 2015 op € 1.227,99. Gedaagde had echter op 22 december 2014 executoriaal beslag gelegd op het pensioen van eiser voor een bedrag van € 14.696,78, en de beslagvrije voet was door de gerechtsdeurwaarder vastgesteld op € 1.668,06.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot vaststelling van de beslagvrije voet niet paste binnen de aard van de kort geding procedure, en wees deze af. Daarnaast werd de vordering tot terugbetaling van de geïnde bedragen afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de door gedaagde ingehouden bedragen onterecht waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser geen rekening had gehouden met de zorgtoeslag en dat zijn berekening van de beslagvrije voet niet juist was. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op € 812,00 werden begroot.
Het vonnis werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 12 augustus 2015, en de rechter benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat de door gedaagde gehanteerde beslagvrije voet onjuist was. De zaak illustreert de complexiteit van het vaststellen van de beslagvrije voet en de noodzaak voor een zorgvuldige berekening, waarbij alle relevante factoren in aanmerking moeten worden genomen.