ECLI:NL:RBLIM:2015:8382

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
03/700200-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor zware mishandeling van levensgezel

Op 7 oktober 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van haar levensgezel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 september 2015, waarbij de verdachte en haar advocaat, mr. C.E.L. Arets, aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan haar levensgezel met een mes te hebben neergestoken, wat resulteerde in een steekwond en een klaplong bij het slachtoffer. De verdachte verklaarde dat zij in een emotionele toestand verkeerde en dat de situatie uit de hand liep tijdens een ruzie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had om haar levensgezel te doden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte de zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de kans dat haar levensgezel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 168 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor haar psychische problemen. De rechtbank benadrukte het belang van voortzetting van de behandeling van de verdachte en de noodzaak om haar te begeleiden in haar re-integratie in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700200-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 oktober 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [adresgegevens] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.E.L. Arets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

a.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 september 2015. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. [persoon 1] , reclasseringsambtenaar, is als getuige-deskundige gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Primair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] met een mes te doden;
Subsidiair:
haar levensgezel [slachtoffer] met een mes zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Meer subsidiair:
heeft geprobeerd haar levensgezel [slachtoffer] met een mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen. Door [slachtoffer] met een mes in zijn rug te steken heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij hem zou doden. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de aangifte, de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de medische informatie aangaande het letsel van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Volgens de raadsvrouw valt uit de bewijsmiddelen niet af te leiden dat de verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] te doden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 26 april 2015 waren de politieambtenaren genaamd [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast met incidentafhandeling binnen Limburg. Na een melding van huiselijk geweld van de regionale meldkamer te Maastricht kwamen zij om 00:38 uur ter plaatse: [adres] te Heerlen. Bij de hoofdingang van het appartementencomplex zagen zij de verdachte met een telefoon aan haar oor en met rode vlekken, lijkende op bloed, op haar t-shirt. Zij zei dat haar man in de woning lag. In de woonkamer lag het slachtoffer, welke bleek te zijn genaamd [slachtoffer] . Hij lag op zijn zij met een ontbloot bovenlichaam. Hij had een wond/snee onder zijn linker schouderblad van ongeveer 2 centimeter. [slachtoffer] gaf aan dat hij was neergestoken met een broodmes. De verdachte zei dat zij ruzie had gehad met haar man en dat ze een mes op haar eigen keel had gezet en dat zij tegen haar man had gezegd dat hij haar keel moest doorsnijden. De verdachte zei ook dat zij vervolgens haar man had neergestoken met het mes. Zij zei echter dat ze niet wist hoe het was gebeurd. [2]
Op een foto, die aan het proces-verbaal is toegevoegd, is te zien dat [slachtoffer] een snijwond in zijn rug heeft opgelopen. [3]
Uit medische informatie betreffende [slachtoffer] , blijkt dat een steekverwonding van 5 centimeter diep is toegebracht, met als gevolg een klaplong [4] . Het letsel is volgens de forensisch geneeskundige van de GGD Zuid-Limburg eenduidig: ontstaan door een steekverwonding. Om de long weer te ontplooien was medische interventie noodzakelijk. Het vacuüm tussen de long en de binnenkant van de borst was door de steekverwonding opgeheven en werd met behulp van onder meer een drain hersteld. [5]
Op 26 april 2015 wordt [slachtoffer] bij de politie gehoord. Hij verklaart dat hij op 26 april 2015 ruzie met de verdachte heeft gehad en dat zij toen een mes op haar keel zette en dat zij plotseling een mes in zijn rug stak. [6] Hij had een vreemd gevoel achter in zijn rug, net onder zijn linkerschouder. Hij hoorde -als het ware- het bloed eruit spuiten; het was een soort pruttelend geluid. Volgens [slachtoffer] was de verdachte daarna flink in paniek en zei direct dat dit niet de bedoeling was; daarna belde zij direct met het nummer 112. [7] Ter terechtzitting [8] en bij de politie [9] heeft de verdachte bekend dat ze het slachtoffer die avond met een mes in de achterkant van zijn lichaam heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte met een mes een wond in de rug van [slachtoffer] heeft toegebracht.
In het dossier is eveneens een foto bijgesloten [10] van een mes. [11] De punt van het mes werd bemonsterd en daarop bleek zich bloed te bevinden. [12] Een nader onderzoek met betrekking tot de (bloed-)sporen op bedoeld mes werd niet ingesteld. Gezien de verklaringen van [slachtoffer] , de verklaringen van de verdachte en het feit dat de verdachte eveneens gewond is geraakt, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat dit letsel van [slachtoffer] werd toegebracht met het door de politie inbeslaggenomen mes.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het met een mes in de rug van [slachtoffer] steken juridisch moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het onderhavige dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het opzet had om haar levensgezel van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat er aan de zijde van de verdachte zogenoemd
boos opzetop de dood van [slachtoffer] bestond. Om te kunnen spreken van een zogenoemd
voorwaardelijk opzetdient vast te komen staan dat als gevolg van de handelswijze van de verdachte, een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer] heeft bestaan en dat de verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Voor deze vaststellingen omvatten de bewijsmiddelen, naar het oordeel van de rechtbank, te weinig feiten.
Zo kan niet worden vastgesteld met welke van kracht door de verdachte met het mes zal moeten zijn gestoken om de meergenoemde vijf centimeter diepe wond te veroorzaken. De door de verdachte gebruikte kracht zou onder meer kunnen worden afgeleid uit de diepte van de verwonding bij [slachtoffer] , doch dat blijkt niet uit de meergenoemde medisch-forensische informatie. Daarnaast heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat onduidelijk is gebleven met welk mes de verdachte het slachtoffer heeft gestoken; gezien de bewijsmiddelen komen daarvoor zowel een broodmes, als ook een steakmes in aanmerking. Immers, het is niet duidelijk van wie het bloed op het inbeslaggenomen mes afkomstig is. Hoe hard de verdachte heeft gestoken en waarmee zij dat heeft gedaan, zijn vragen die onbeantwoord zijn gebleven.. Bovendien is onduidelijk gebleven hoe groot nu de kans is dat als gevolg van de wijze van steken die wel uit het dossier blijkt, iemand komt te overlijden. Dat deze kans ‘
aanmerkelijk’ is geweest kan daarom niet worden vastgesteld. Gezien de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, niet is bewezen. De verdachte zal hiervan moeten worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door hem in zijn rug te steken met een mes. De verdachte heeft deze kans welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. [slachtoffer] heeft een klaplong opgelopen. Om deze long weer te ontplooien was medisch interventie noodzakelijk. Het vacuüm tussen de long en de binnenkant van de borst was door de steekverwonding opgeheven en werd onder meer middels een drain hersteld. Ten behoeve van het medisch ingrijpen en het herstel werd [slachtoffer] enkele dagen opgenomen in een ziekenhuis. De termijn van herstel werd geschat op enkele weken. [13] [14] De rechtbank acht daarom bewezen het subsidiair tenlastegelegde, te weten: zware mishandeling.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte dat zij:
op 26 april 2015 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer] , verdachtes levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] met een mes in de rug te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan moeten worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling, begaan tegen haar levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Uit de rapportage d.d. 25 juli 2015 van de deskundige drs. S. Labrijn,
GZ-psycholoog, komt naar voren dat de verdachte lijdt aan ziekelijke stoornissen, te weten een posttraumatische stressstoornis [hierna: ptss] en een dysthyme stoornis. Daarnaast is er een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid, namelijk de autonomie en het zelfbeeld van de verdachte zijn pover ontwikkeld en de verdachte neigt ertoe zich overmatig te vereenzelvigen met haar dierbaren.
Volgens de deskundige bestonden deze ziekelijke stoornissen en was deze gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
De deskundige constateert dat de verdachte zich niet herinnert het tenlastegelegde te hebben gepleegd. De deskundige leidt daar uit af dat aannemelijk is dat de opeenstapeling van problemen ertoe heeft geleid tot de situatie dat de emotionele ‘emmer over liep’ en dat de verdachte de onvrede en de spanningen uitageerde in het ten laste gelegde.
Voortvloeiend uit de borderline trekken van de persoonlijkheid, is het voor verdachte uiterst bedreigend om haar relatie en/of haar gezin te verliezen. Voortvloeiend uit de ptss is het emotioneel belastend c.q. destabiliserend als de verdachte blootgesteld wordt aan herinneringen aan haar traumatische verleden. In de ruzie die die avond was ontstaan, werd de verdachte geslagen en geduwd. Dit riep bij betrokkene herinneringen op aan de mishandelingen door haar stiefvader. Dergelijke herinneringen hebben een destabiliserend effect. Betrokkene reageerde hierop met een grote emotionele labiliteit. Zij ageerde haar suïcidale gedachten door een mes op haar eigen keel te zetten en op haar pols en door [verdachte] uit te dagen haar te snijden. Dit raakte aan haar traumatische verleden.
De dysthyme stoornis droeg er aan bij dat zij toch al weinig kon hebben, dat haar emotionele draagkracht beperkt was.
Zij liep in feite al lange tijd op haar tenen. Er was mede vanwege haar neiging zich overmatig te vereenzelvigen met haar kinderen en zichzelf op de laatste plaats te stellen, al lange tijd sprake van overbelasting.
Aannemelijk is dat alle instabiliteit en druk ertoe leidde dat de geïnternaliseerde agressie plots geëxternaliseerd werd, een fenomeen dat niet zeldzaam is.
Verdachte herinnert zich niet dat zij het tenlastegelegde pleegde. Dit zou een dissociatieve reactie kunnen zijn (zonder dat er sprake is van een dissociatieve stoornis). Dissociatie is zeer zelden de motor van gedrag. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de realiteitstoetsing verstoord was ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte werd significant beïnvloed in haar denken, voelen en handelen door de opeenstapeling van problematiek.
Daarom zou verdachte volgens Labrijn als
verminderd toerekeningsvatbaarkunnen worden beschouwd. Daarbij is reeds meegewogen dat verdachte zelf koos voor alcoholgebruik die avond, terwijl zij had kunnen weten dat alcoholgebruik drempelverlagend kan zijn voor agressieve acting out en een destabiliserend effect kan hebben.
Van belang is volgens Labrijn dat verdachte deelneemt aan een intensief en langdurig behandel- en begeleidingprogramma, waarvan EMDR (traumabehandeling), behandeling gericht op stabilisatie, PIT (intensieve psychiatrische thuiszorg), partnerrelatietherapie en mogelijk ook video-hometraining (gericht op het leren stellen van grenzen in de opvoeding en het leren (h)erkennen en waarderen van de verschillende opvoedingsstijlen van de partners) deel uit maken.
Een en ander kan geschieden in een ambulant (deeltijd) traject. Het kader waarin een en ander plaats kan vinden is dat van een (deels) voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, en dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat zij meewerkt aan de bovengenoemde behandelingen en eventueel ook andere modules naar inzicht van de behandelaar c.q. reclassering.
De rechtbank onderschrijft de argumenten van Labrijn en maakt de conclusies, zoals in dit rapport geformuleerd, tot de hare. Mede gelet hierop stelt zij vast dat de verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen acht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft bepleit aan deze proeftijd de bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van mevrouw [persoon 2] , gedateerd 8 september 2015 te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het belang is van haar cliënt dat de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf oplegt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in de gezamenlijke met haar levensgezel bewoonde woning met een mes in zijn rug van deze levensgezel gestoken. Met het plegen van dit misdrijf heeft de verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor andermans levenssfeer en lichamelijke integriteit. De ervaring leert dat een dergelijk misdrijf een zodanig grote impact heeft op slachtoffers, dat deze daar nog lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden.
De rechtbank zal rekening houden met het feit dat het feit in verminderde mate aan de schuld van verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal voorts rekening houden met de adviezen, zoals verwoord in het voormelde reclasseringsrapport en in het rapport van drs. Labrijn, waarin wordt geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, meldplicht, behandelplicht en urinecontroles.
Het hoeft geen betoog dat de verdachte, wanneer zij deze voorwaarden naleeft, in haar vrijheid wordt beknot. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de strafmaat.
De rechtbank zal bepalen dat de termijn van de proeftijd drie jaren bedraagt. Deze termijn is geboden, gelet op de problematiek van verdachte.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank tot slot rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank [persoon 1] , werkzaam als reclasseringsambtenaar gehoord als getuige-deskundige. Hij heeft naar voren gebracht dat een behandeling van de verdachte inmiddels bij de forensische polikliniek De Horst is gestart en dat het van belang is dat deze zal worden voortgezet.
De rechtbank heeft in het kader van de straftoemeting aansluiting gezocht bij de
LOVS-oriëntatiepunten, waarbij zij uitgaat van de categorie ‘opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’. De rechtbank zal het daar gekozen uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden hanteren.
Hoewel gezien de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn, acht de rechtbank een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in deze zaak passend en geboden. De rechtbank acht in dit verband, evenals de officier van justitie, van groot belang dat de behandeling van de verdachte bij de forensische polikliniek De Horst niet wordt doorkruist door de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. Om deze reden zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Alles afwegende acht de rechtbank in dit geval passend en geboden om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 168 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals deze hierna in het dictum worden genoemd.
Gelet op de ernst van het door de verdachte gepleegde feit en de problematiek van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar vormt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat de behandeling en de controles die al zijn aangevangen, zonder onderbreking worden voortgezet. De rechtbank zal op grond van dat belang bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing te noemen, in beslag genomen mes zal verbeurd worden verklaard.
Omdat er geen strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag zal de rechtbank bepalen dat de overige, hierna in de beslissing te noemen voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de beslagene.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4. is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals dat hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 168 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke wordt gesteld op drie jaren:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het uitspreken van dit vonnis meldt bij de [persoon 1] van Reclassering Nederland en zich bij Reclassering Nederland zo vaak als Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
zich houdt aan de aanwijzingen, gegeven door of namens Reclassering Nederland;
zich laat behandelen bij de forensisch psychiatrische polikliniek de Horst of
soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die haar
in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar
zullen worden gegeven;
de veroordeelde medewerking verleent aan middelencontroles en
het middelengebruik bespreekbaar maakt tijdens de
meldplichtcontacten met de toezichthouder;
  • geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- verstaat dat ingevolge het bevel tot uitvoering bij voorraad, de proeftijd ingaat op de dag dat dit vonnis wordt uitgesproken;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden ;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
een mes; (596673)
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene:
een t-shirt; (596664);
een busten houder, merk Flame; (596629)
een broek; (596630)
een trui; (596631)
een vest. (596665)
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2015.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 26 april 2015 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, op of omstreeks 26 april 2015 in de gemeente Heerlen, aan [slachtoffer] , verdachtes levensgezel, opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam te steken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, op of omstreeks 26 april 2015 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , verdachtes levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie district Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2015077091-40, gesloten d.d. 18 mei 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 141.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2015, pag. 61.
3.Fotomap letselfoto’s slachtoffer d.d. 26 april 2015, foto 4 pagina 90.
4.Medische informatie [slachtoffer] d.d. 26 april 2015, pag. 81.
5.Letselbeschrijving [slachtoffer] GGD Zuid-Limburg, pag. 121 en 122.
6.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 26 april 2015, pag. 44.
7.Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 28 april 2015, pag. 48.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd op 23 september 2015.
9.Het proces-verbaal van 2e verhoor meerderjarige verdachte d.d. 27 april 2015, pag. 33 en 34.
10.Proces-verbaal van bevindingen foto’s d.d. 29 april 2015, pag. 77.
11.Kennisgeving van inbeslagneming mes d.d. 26 april 2015, pag. 14.
12.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 1 mei 2015, pag. 117 en 118.
13.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 26 april 2015, pag. 44.
14.Letselbeschrijving [slachtoffer] GGD Zuid-Limburg, pag. 121 en 122.