Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs
boos opzetop de dood van [slachtoffer] bestond. Om te kunnen spreken van een zogenoemd
voorwaardelijk opzetdient vast te komen staan dat als gevolg van de handelswijze van de verdachte, een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer] heeft bestaan en dat de verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Voor deze vaststellingen omvatten de bewijsmiddelen, naar het oordeel van de rechtbank, te weinig feiten.
aanmerkelijk’ is geweest kan daarom niet worden vastgesteld. Gezien de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, niet is bewezen. De verdachte zal hiervan moeten worden vrijgesproken.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
verminderd toerekeningsvatbaarkunnen worden beschouwd. Daarbij is reeds meegewogen dat verdachte zelf koos voor alcoholgebruik die avond, terwijl zij had kunnen weten dat alcoholgebruik drempelverlagend kan zijn voor agressieve acting out en een destabiliserend effect kan hebben.
6.De straf
7.Het beslag
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4. is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals dat hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 168 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke wordt gesteld op drie jaren:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;