In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden met betrekking tot de ontruiming van een bedrijfsruimte en de bovenliggende woonruimte. De eisers, bestaande uit vier personen, hebben de gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, een huurovereenkomst verstrekt voor een bedrijfsruimte die gebruikt zou worden als wijnbar. Gedaagde sub 1 heeft echter de exploitatie van de wijnbar gestaakt en de onderneming per 1 juli 2015 uitgeschreven uit het handelsregister. Gedaagden sub 2, 3 en 4 zijn niet verschenen tijdens de zitting, waardoor verstek tegen hen is verleend.
De eisers vorderen dat gedaagde sub 1 binnen veertien dagen na betekening van het vonnis een einde maakt aan het onrechtmatig gebruik van de bedrijfswoning door gedaagden sub 2, 3 en 4. Daarnaast vorderen zij de ontruiming van de bedrijfswoning en de ongedaanmaking van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie door de gedaagden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het spoedeisende belang van de eisers voldoende aannemelijk is en dat er een redelijke kans is dat de vordering in een bodemprocedure zal slagen.
De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde sub 1 zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen door de exploitatie van de wijnbar te staken. De vordering tot ontruiming van de bedrijfswoning is toegewezen, evenals de vordering tot ongedaanmaking van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen, begroot op € 779,91. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.