ECLI:NL:RBLIM:2015:9315

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
03/659371-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde aanranding en ontucht met minderjarigen

Op 4 november 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen gepleegde aanranding van de eerbaarheid en ontucht met twee meisjes onder de zestien jaar. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de zitting gedetineerd in Penitentiaire Inrichting De Geerhorst te Sittard. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 oktober 2015, waarbij de verdachte en zijn advocaat, mr. H. van der Ende, aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde alle tenlastegelegde feiten als bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, die onder andere bestonden uit ontuchtige handelingen met minderjarigen en feitelijke aanrandingen van vrouwen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder aangiften en verklaringen van slachtoffers, die een specifiek gedragspatroon van de verdachte aantoonden. De verdachte had zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere zedendelicten in de gemeente Venray, waarbij hij telkens op vergelijkbare wijze te werk ging.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingen werden opgelegd aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659371-14
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 november 2015
in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H. van der Ende, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 oktober 2015. De verdachte
en zijn raadsvrouwe zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feiten 1. en 5.:telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje beneden de leeftijd van zestien jaren;
feiten 2., 3., 4., 6., 7. en 8.:telkens een vrouw heeft aangerand;
feit 9.:heeft gepoogd een vrouw aan te randen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van de verdachte heeft een pleitnota overgelegd. Zij heeft kort samengevat bepleit dat de verdachte, wegens gebrek aan bewijs, dient te worden vrijgesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 9. heeft de raadsvrouwe subsidiair bepleit dat de gedragingen niet zijn
te kwalificeren als een poging tot aanranding, omdat uit die gedragingen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het voornemen had om [slachtoffer 1] aan te randen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
3.3.2
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de feiten 2., 3. en 7.
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2., 3. en 7. tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1., 4., 5., 6. en 8. (schakelbewijs)
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het toegestaan om bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede te gebruiken als bewijs voor andere - soortgelijke - strafbare feiten, mits uit die bewijsmiddelen blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte dat op essentiële punten overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij het te bewijzen feit.
De rechtbank stelt vast dat alle tenlastegelegde feiten telkens zedendelicten betreffen, die
wat betreft de manier van handelen een grote mate van overeenkomst met elkaar vertonen. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de aangiften en uit de verklaringen die het bewijs vormen voor het begaan van de feiten 2., 3. en 7. blijkt van een patroon in het gedrag van
de verdachte dat op essentiële punten overeenkomt met de feitelijke gang van zaken bij de onder 1., 4., 5., 6. en 8. tenlastegelegde feiten.
Uit de aangiften inzake die feiten blijkt namelijk dat telkens de dader zich voortbewoog op een fiets en dat in die gevallen de dader vrouwen benaderde die op straat liepen. In de meeste van deze gevallen zocht de dader contact met de vrouw door deze aan te spreken, opvallend vaak met dezelfde openingsvragen: “
Weet je hoe laat het is?” of “
Hoe heet je hond?”. Voorts blijkt uit de aangiften dat telkens de dader zeer dicht bij of naast de aangeefsters ging staan of fietsen en telkens vervolgens onverhoeds met zijn hand - de met kleding bedekte - bil(len) en/of de vagina/schaamstreek van de aangeefsters betastte. De rechtbank acht dit specifieke gedragspatroon (modus operandi) redengevend voor het bewijs.
De rechtbank acht voor het bewijs voorts redengevend dat de door aangeefsters opgegeven signalementen van de dader een aantal belangrijke overeenkomsten vertoont. Het opgegeven signalement bestaat telkens een of meer van de volgende kenmerken: man, lengte circa 1.80 meter, donker (krullend) haar, boller gezicht, brede mond/volle lippen en donkerbruine ogen. De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat dit signalement aansluit bij de uiterlijke kenmerken van de verdachte. De rechtbank overweegt in dit verband dat de onderdelen van het signalement dat door de aangeefsters is opgegeven ieder op zich zelf genomen wellicht weinig typerend zijn, maar dat de combinatie van alle kenmerken in samenhang bezien een overtuigend geheel vormen.
De rechtbank acht voor het bewijs inzake de feiten 1., 4., 5., 6. en 8. verder redengevend dat de aanrandingen binnen een kort tijdsbestek hebben plaatsgehad, te weten: in de periode van 26 oktober 2014 tot en met 29 oktober 2014. Ook zijn de plaatsen delict in elkaars nabijheid gelegen. De feiten zijn gepleegd in de directe omgeving van de woning van de verdachte of in de omgeving van ‘het Brukse’ in Venray. De aanrandingen vertonen aldus ook in geografisch opzicht samenhang. Daar komt bij dat in de periode na de aanhouding van de verdachte geen aanrandingen meer hebben plaatsgevonden, althans zijn bij de politie geen meldingen meer gedaan van aanrandingen (die voldoen aan de hiervoor genoemde specifieke kenmerken). Dat er sprake is van een persoonsverwisseling, zoals de verdachte stelt, is niet aannemelijk geworden. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat nadat de verdachte werd geschorst en in Almere bij zijn ouders verbleef, er een aangifte tegen de verdachte is gedaan van aanranding van een van zijn jonge nichtjes. Door de vader van de verdachte is
in het kader van dat onderzoek naar die aanranding verklaard dat de verdachte ook de volwassen vriendinnen van zijn moeder onzedelijk zou hebben betast in de ouderlijke woning.
De rechtbank komt, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat ook bewezen is dat de verdachte de onder 1., 4., 5., 6. en 8. tenlastegelegde feiten heeft begaan. Dit oordeel van de rechtbank is gegrond op de aangiften ter zake van de feiten 1., 4., 5., 6.
en 8. en op het schakelbewijs, bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen
aan de bewezenverklaring van de feiten 2., 3. en 7.
Ten aanzien van feit 9.
Anders dan de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat de onder 9. tenlastegelegde poging tot aanranding bewezen is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 29 oktober 2014 rond 23.45 uur na afloop van een vergadering naar haar huis aan de [adres 1] te [woonplaats] liep. Op de Antoniusveldweg zag zij een gestalte van een persoon die haar tegemoet kwam. Toen deze haar op een afstand van circa een of twee meter was genaderd, zag zij dat het de man was, die woont op het adres [adres 2] . Op het moment dat de man bij haar was, ging de man plotseling vlak voor haar staan. Hij blokkeerde haar als het ware de weg. Hij vroeg haar hoe laat het was. [slachtoffer 1] heeft daarop gezegd dat ze dat niet wist en dat de man moest doorlopen. Meteen daarop zag en voelde ze dat de man haar vastgreep. Hij pakte met zijn beide handen haar schouders vast. De man stond daarbij vlak voor haar, op een afstand van 10 centimeter. [slachtoffer 1] heeft daarop met haar armen om haar heen geslagen, tegen de armen van de man aan. Zij heeft zo met haar beide armen de armen van de man afgeweerd en is daarbij zo hard als ze kon “
help, help” gaan schreeuwen. Toen ze bleef schreeuwen liet de man haar los.
De verdachte heeft verklaard dat hij die avond na 23.00 uur is gaan wandelen door de wijk Antoniusveld en uiteindelijk aan een voorbijganger op de Antoniusveldweg heeft gevraagd hoe laat het was. Hij heeft ook gehoord dat “
die vrouw” zei dat ze het niet wist. Ook heeft hij verklaard dat de vrouw bang was en schrok en dat de vrouw de armen omhoog deed, waarop hij er vandoor is gegaan. Hij beschrijft verder onder meer dat deze vrouw een kop kleiner was dan hij.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de man, waarover [slachtoffer 1] verklaart, de verdachte betreft. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of het handelen van de verdachte die avond als een poging tot aanranding kan worden aangemerkt. De verdachte ontkent immers dat hij de vrouw wilde aanranden en ontkent haar te hebben vastgepakt bij haar schouders.
De rechtbank overweegt dat de verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] enkel naar de tijd heeft gevraagd, en ook dat ze bang was en schrok en haar armen omhoog deed. De rechtbank is van oordeel dat als de verdachte toen aldaar werkelijk alleen maar de tijd heeft gevraagd aan [slachtoffer 1] , niet valt in te zien waarom ze dan bang zou zijn voor de verdachte en van hem zou schrikken, laat staan dat ze haar armen omhoog zou doen. De verklaring van de verdachte dat er “verder niets is gebeurd”, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Het gedrag van [slachtoffer 1] past bij háár lezing van de gang van zaken, namelijk dat de verdachte haar eerst de weg blokkeert en naar de tijd vraagt en vervolgens, terwijl hij zeer dicht bij
haar staat, haar met beide armen aan haar schouders vastpakt. De rechtbank zal van die lezing van de gebeurtenissen uitgaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat de handelingen van de verdachte, te weten het rond middernacht plotseling vlak voor een vrouw gaan staan die alleen over straat loopt, haar de weg blokkeren, haar aanspreken en vervolgens, als de vrouw hem sommeert door te lopen, zeer dicht bij haar gaan staan en haar met beide handen bij de schouders vastpakken mede in het licht van de bewezen gevallen van aanranding - zijn aan te merken als handelingen waaruit het bestaan van het voornemen tot aanranding moet worden afgeleid; deze handelingen moeten als een begin van uitvoering van aanranding worden aangemerkt.
De rechtbank heeft tot slot in overweging genomen dat niet is gebleken van het bestaan van een aannemelijke verklaring voor het vastpakken van de schouders van [slachtoffer 1] , anders dan als aanvangshandeling voor een aanranding van [slachtoffer 1] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
1.
op 26 oktober 2014 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 1] 2000, die toen
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in de billen van die [slachtoffer 2] ;
2.
op 26 oktober 2014 in de gemeente Venray, meermalen, door andere feitelijkheden, te weten het zeer dicht bij een persoon genaamd [slachtoffer 3] gaan staan en vervolgens onverhoeds brengen van zijn hand op/naar de billen en de borsten van die [slachtoffer 3] , die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van de billen en borsten van die [slachtoffer 3] ;
3.
op 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, door geweld en andere feitelijkheden te weten het onverhoeds van achteren vastpakken en naar zich toe trekken van een persoon genaamd [slachtoffer 4] en bij de billen en vagina grijpen van die [slachtoffer 4] en knijpen in de billen en vagina van die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het knijpen in en voelen aan de billen en het voelen aan de vagina
van die [slachtoffer 4] ;
4.
op 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, meermalen, door andere feitelijkheden, te
weten het tot op korte afstand naderen van een persoon genaamd [slachtoffer 5] en aanspreken van die [slachtoffer 5] en vervolgens onverhoeds naar de billen van die [slachtoffer 5] grijpen en meermalen knijpen in de billen van die [slachtoffer 5] , die [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen knijpen in de billen van die [slachtoffer 5] ;
5.
op 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 2] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in een bil van die [slachtoffer 6] ;
6.
op 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, door andere feitelijkheden, te weten het op straat aanspreken van een persoon genaamd [slachtoffer 7] (waardoor die [slachtoffer 7] stil bleef staan) en vervolgens onverhoeds grijpen onder de rok van die [slachtoffer 7] , [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het brengen van een van zijn handen onder de rok van die [slachtoffer 7] en vervolgens het aanraken van en wrijven over de met kleding bedekte schaamlippen van die [slachtoffer 7] ;
7.
op 29 oktober 2014 in de gemeente Venray, door andere feitelijkheden, te weten het op korte afstand van een persoon genaamd [slachtoffer 8] gaan staan en vervolgens onverhoeds brengen van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 8] , die [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het aanraken van de bil van die [slachtoffer 8] ;
8.
op 29 oktober 2014 in de gemeente Venray, door ander feitelijkheden, te weten het onverhoeds benaderen van een persoon genaam [slachtoffer 9] en vervolgens onverhoeds brengen van een hand tussen de benen van die [slachtoffer 9] , die [slachtoffer 9] heeft gedwongen tot
het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het brengen van zijn hand tussen de benen van die [slachtoffer 9] en aanraken van de met kleding bedekte schaamstreek van die [slachtoffer 9] ;
9.
in de periode van 29 oktober 2014 tot en met 30 oktober 2014 in de gemeente Venray,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door andere feitelijkheden,
[slachtoffer 1] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, vlak voor
die [slachtoffer 1] is gaan staan en de vrije doorgang voor die [slachtoffer 1] heeft versperd en die
[slachtoffer 1] heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feiten 1. en 5.:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
feiten 2., 3., 4., 6., 7. en 8.:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
feit 9.:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog genaamd S. Labrijn en de psychiater genaamd M. Fluit, beiden werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (Pieter Baan Centrum) hebben op 4 september 2015 een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank komt op basis van de in die rapportage vervatte bevindingen tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit of verminderd.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen, waarvan 435 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren en met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat naar haar oordeel het locatieverbod dient te gelden voor heel Venray.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit om in geval aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, de duur daarvan te beperken tot maximaal 275 dagen en indien niet kan worden volstaan met dat maximum, ten aanzien van de overige duur van deze gevangenisstraf te bepalen dat deze voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, met uitzondering van de voorwaarde, inhoudende een locatieverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen.
De verdachte heeft zich in een periode van drie dagen schuldig gemaakt aan een serie aanrandingen en één poging daartoe. De slachtoffers zijn meisjes en vrouwen in de leeftijd
van 14 tot 83 jaar, onder wie - naar het zich laat aanzien - zelfs ook zijn eigen schoonmoeder. De verdachte ging bij het plegen van voornoemde strafbare feiten veelal op dezelfde wijze te werk. Zo ging hij op het eerste oog een onschuldig gesprek aan met het slachtoffer. Vervolgens ging hij zeer dicht bij het slachtoffer staan en pakte hij haar onverhoeds vast bij
de met kleding bedekte billen en/of borsten en/of vagina. Het oudste slachtoffer betastte de verdachte zelfs onder de kleding. Verdachte heeft door aldus te handelen inbreuk gemaakt
op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken
dat het handelen van de verdachte voor het merendeel van de slachtoffers (zeer) ingrijpend
is geweest. Het handelen van de verdachte heeft daarnaast veel maatschappelijke beroering veroorzaakt. Met name het korte tijdsbestek, het beperkte geografische gebied waarin en het tijdstip waarop de delicten zijn gepleegd, speelden daarbij een rol.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op de juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur
van deze straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die door rechtbanken en gerechtshoven doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer blijken
uit het rapport van de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum d.d. 4 september 2015
en het rapport van de reclassering d.d. 16 oktober 2015. Door de beperkte openheid die de verdachte over zijn persoon heeft kunnen of willen geven, hebben de deskundigen niet kunnen vaststellen welke persoonlijkheidskenmerken of eventuele pathologie of welke omstandigheden de verdachte ertoe hebben gebracht, de bewezenverklaarde feiten te plegen. Dat heeft er ook toe geleid dat de gedragsdeskundigen geen behandeladvies hebben kunnen formuleren, terwijl het wel evident is dat de verdachte hulp nodig heeft om recidive te voorkomen. Met deze beperking
zal de rechtbank desondanks tot een zo passend mogelijke straf moeten komen. De reclassering heeft voorwaarden geformuleerd, waar de verdachte zich aan zou moeten houden. De plaatsing
in een begeleid wonen traject is aangewezen en gebleken is dat de verdachte daarvoor gemotiveerd is. Deze voorwaarde zal de rechtbank aan de aan de verdachte op te leggen voorwaardelijke straf.
De rechtbank is van oordeel dat dient te worden voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw soortgelijk strafbare feiten pleegt. De rechtbank acht daarom, naast oplegging
van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf als de spreekwoordelijke ‘
stok achter de deur’geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel, alle elementen afwegende, dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen moet worden opgelegd. Van een gedeelte, groot 90 dagen, zal worden bepaald dat deze voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal, ter voorkoming van recidive, aan het voorwaardelijke deel van de straf tevens de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals deze door de reclassering worden geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod.
De rechtbank merkt ten slotte op dat zij bij de bepaling van het onvoorwaardelijke deel van
de straf mede heeft gelet op de informatie van de reclassering dat voor de verdachte begin december een plaats zal vrijkomen in een voor hem geschikte RIBW instelling. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte aansluitend aan zijn detentie zal worden opgenomen in deze instelling.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 1] 2000, vordert een schadevergoeding van in totaal € 430,91,- inzake het onder 1. tenlastegelegde feit. De vordering bestaat uit € 400,- aan immateriële schade en € 30,91 aan materiële schade (reiskosten). De vordering is ingediend door [vader slachtoffer 2] , zijnde de vader en wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert wegens immateriële schade een vergoeding van
€ 550,- inzake het onder 3. tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een schadevergoeding van in totaal € 1.964,25,- inzake het onder 6. tenlastegelegde feit. De vordering bestaat uit € 1.464,25 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert wegens immateriële schade een vergoeding van
€ 150,- inzake het onder 9. tenlastegelegde feit.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] . De officier van justitie heeft, in het geval
van toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, gevorderd aan verdachte
de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade is niet betwist. De door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade kan volgens de raadsvrouwe worden toegewezen tot een bedrag van
€ 300,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De raadsvrouwe heeft verdedigd dat de door [slachtoffer 4] gevorderde immateriële schade aan de hoge kant is; deze schade moet volgens de raadsvrouwe worden gesteld op € 300,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De door [slachtoffer 7] gevorderde reiskosten zijn niet betwist. De onkosten ter zake van de aanschaf van studieboeken en het doubleren van een schooljaar zijn volgens de raadsvrouwe geen rechtstreeks gevolg van het onder 6. tenlastegelegde feit, zodat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De vergoeding wegens immateriële schade kan volgens de raadsvrouwe worden toegewezen, echter tot een maximum van € 300,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsvrouwe heeft het standpunt verdedigd dat de gevorderde vergoeding wegens immateriële schade aan de hoge kant is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten die [vader slachtoffer 2] als wettelijk vertegenwoordiger
van het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze reiskosten als onkosten van het slachtoffer zelf gezien moeten worden en het om redelijke kosten gaat ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Bovendien is deze schade niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten die [slachtoffer 7] heeft gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, nu het om redelijke kosten gaat ter vaststelling van aansprakelijkheid
en schade. Bovendien is deze schade niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk is in de overige door haar gevorderde vergoeding wegens materiële schade, aangezien deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het onder 6. bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de vorderingen inzake immateriële schade aanhangig gemaakt door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Door de verdediging is verweer gevoerd tegen de omvang van vorderingen inzake immateriële schade. De verdediging heeft aangevoerd dat de immateriële schade aan de zijde van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] moet worden geschat op € 300,- en aan de zijde van [slachtoffer 1] op € 150,-. Door de benadeelden is niet aan de hand van bewijsstukken aangetoond dat de schade die voor een vergoeding als immateriële schade in aanmerking kan worden genomen hoger is dan de door de verdediging erkende bedragen. De rechtbank zal daarom deze schade schatten op de door de verdediging erkende bedragen.
Om te bevorderen dat schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank op de voet
van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 330,94 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 2] , een bedrag van € 300,- ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 4] , een bedrag van € 323,52 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 7] en een bedrag van € 150,- ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 1] .

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart onder 1., 2., 3., 4., 5., 6., 7., 8. en 9. tenlastegelegde feiten bewezen, zoals deze hierboven onder punt
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals deze hierboven onder punt
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering
zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
90 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde
voor het einde van de proeftijd, die wordt gesteld op
drie jaren:
  • zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- de bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen, overtreedt:
dat de veroordeelde binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bredeweg 28b te Roermond (0475-399120) en zich daar meldt zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie zich meldt bij RIBW “De Rooysewissel” en daar verblijft zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde geen alcoholhoudende drank nuttigt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht
at veroordeelde ter controle op de naleving van de onder c. genoemde voorwaarde medewerking verleent aan middelencontroles;
dat veroordeelde deel neemt aan een behandel- dan wel begeleidingstraject bij een ambulante (forensische) instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dat kader door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Toezicht en begeleiding
- geeft aan de reclassering de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
-
beveelt dat de algemene en bijzondere voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] , [adres 3] , toe tot een bedrag van € 330,94 te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 26 oktober 2014 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] een bedrag van € 330,94 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen
over de periode vanaf 26 oktober 2014 tot aan de dag van volledige voldoening, bij
niet betaling te vervangen door zes dagen hechtenis, met dien verstande dat de
vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de procedure, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] op nihil;
  • wijst de vordering van
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [slachtoffer 4] een bedrag van € 300,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 oktober 2014 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door zes dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de procedure, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij
[slachtoffer 4] op nihil;
- wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 7], wonende te [woonplaats] , [adres 5] , toe tot een bedrag van € 323,52 te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 28 oktober 2014 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [slachtoffer 7] een bedrag van € 323,52 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 oktober 2014 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door zes dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de procedure, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij
[slachtoffer 7] op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende te [woonplaats] , [adres 1] , toe tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 29 oktober 2014 tot aan de dag
van volledige voldoening;
  • legt aan de veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] een bedrag van € 150,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 29 oktober 2014 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door drie dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de procedure, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, en mr. E.V.L. Heuts en
mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme,
griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2015.
Buiten staat
mr. E.V.L. Heuts is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 oktober 2014 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 1] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in en/of aanraken en/of betasten van een/de bil(len) van die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2014 in de gemeente Venray, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (zeer) dicht bij en/of naast een persoon genaamd [slachtoffer 3] gaan en/of blijven staan en/of (vervolgens) onverhoeds brengen van zijn, verdachtes, hand naar/op de billen en/of de borsten van die [slachtoffer 3] die [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en/of betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer 3] ;
3.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds van achteren vastpakken en/of vasthouden en/of naar zich toe trekken van een persoon genaamd [slachtoffer 4] en/of bij de billen en/of vagina grijpen en/of pakken van die [slachtoffer 4] en/of knijpen in de billen en/of vagina van die [slachtoffer 4] die [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het knijpen in en/of aanraken en/of betasten van en/of voelen aan de billen en/of vagina van die [slachtoffer 4] ;
4.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het tot op (zeer) korte afstand naderen van een persoon genaamd [slachtoffer 5] en/of aanspreken van die [slachtoffer 5] en/of (vervolgens) onverhoeds naar de billen van die [slachtoffer 5] grijpen en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) knijpen in de
billen van die [slachtoffer 5] die [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens) knijpen in en/of aanraken en/of betasten van de billen van die [slachtoffer 5] ;
5.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 2] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het knijpen in en/of aanraken en/of betasten van een/de bil(len) van die [slachtoffer 6] ;
6.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 in de gemeente Venray, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (in het donker) op straat aanspreken van een persoon genaamd [slachtoffer 7] (waardoor die [slachtoffer 7] stil bleef staan) en/of (vervolgens) onverhoeds grijpen onder de rok en/of tussen de benen van die [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het brengen en/of houden van een van zijn, verdachtes, handen onder de rok en/of tussen de benen van die [slachtoffer 7] en/of (vervolgens) het aanraken en/of betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) vagina en/of schaamlippen, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 7] ;
7.
hij op of omstreeks 29 oktober 2014 in de gemeente Venray, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het op (zeer) korte afstand van een persoon genaamd [slachtoffer 8] gaan en/of blijven staan en/of (vervolgens) onverhoeds brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek en/of de onderbroek, althans onder de kleding, van die [slachtoffer 8] die [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en/of betasten van een/de bil(len) van die [slachtoffer 8] ;
8.
hij op of omstreeks 29 oktober 2014 in de gemeente Venray, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van een persoon genaam [slachtoffer 9] en/of (vervolgens) onverhoeds brengen van een hand tussen de benen van die [slachtoffer 9] , die [slachtoffer 9] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [slachtoffer 9] en/of aanraken en/of betasten van de (met kleding bedekte) schaamstreek van die [slachtoffer 9] ;
9.
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2014 tot en met 30 oktober 2014 in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, (vlak) voor die [slachtoffer 1] is gaan en/of blijven staan en/of de vrije doorgang voor die [slachtoffer 1] heeft versperd en/of die [slachtoffer 1] heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.