ECLI:NL:RBLIM:2015:9949

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2856uvv + AWB - 14 _ 2414u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor appartementen met beroep en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 27 november 2015 uitspraak gedaan over een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend voor de realisatie van drie appartementen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.P.H. Sangers, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal, dat de vergunninghouder, een derde-partij, toestemming had gegeven om de monumentale hoeve te verbouwen tot vakantieappartementen. Eiser betwistte de afstandseisen en de gevolgen voor zijn agrarische bedrijfsvoering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep gegrond was, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechter concludeerde dat de afstandseisen tussen de appartementen en de agrarische activiteiten van eiser voldoende in acht waren genomen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de vergunninghouder niet aan de voorwaarden voldeed. Eiser had tijdig een zienswijze ingediend, wat zijn beroep ontvankelijk maakte. De rechter bepaalde dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar agrarische activiteiten en nieuwe woonfuncties elkaar raken. De voorzieningenrechter heeft de relevante wetgeving, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), toegepast om tot zijn oordeel te komen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 14/2856 en AWB/ROE 14/2414
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2015 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.P.H. Sangers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal, verweerder
(gemachtigde: mr. J.L.E. Laudy).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats] .
(gemachtigde: ing. H.N.J.M. Steins).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghouder op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een deel van de monumentale hoeve ( [naam hoeve] tot
3 vakantieappartementen op het adres [adres appartementen] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB/ROE 14/2414) en verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB/ROE 14/2856).
Het onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig J.J.A. Robbertsen van de Gemeenschappelijke belasting- en RegistratieDienst (GBRD).
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek geschorst teneinde de GBRD, in opdracht van verweerder, het bouwplan digitaal te laten inmeten. Bij brief van 17 november 2014 heeft verweerder het resultaat hiervan aan de voorzieningenrechter gezonden.
De gemachtigde van vergunninghouder heeft bij faxbericht van 8 december 2014 gereageerd. Hierbij is tevens meegedeeld dat overleg tussen partijen plaatsvindt om tot een minnelijke oplossing te komen. Op verzoek van partijen heeft de voorzieningenrechter hen in de gelegenheid gesteld om tot een regeling te komen. In mei 2015 hebben partijen de voorzieningenrechter meegedeeld dat het overleg niet tot resultaat heeft geleid.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten, nadat partijen de voorzieningenrechter toestemming hebben verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. Na afloop van het onderzoek ter plaatse is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter dient in de eerste plaats (ambtshalve) te beoordelen of eiser in zijn beroep (en verzoek om voorlopige voorziening) tegen het bestreden besluit, dat is genomen op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en f, van de Wabo en dat ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder d, van de Wabo tot stand is gekomen met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, kan worden ontvangen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
3. Eiser voert in dit verband aan dat hij op 3 juni 2014 bij faxbericht een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. Ter onderbouwing heeft eiser het fax-verzend-bewijs overgelegd (4 pagina’s; resultaat: ok).
4. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat het ontwerpbesluit met ingang van 24 april 2014 voor de duur van 6 weken (tot 4 juni 2014) ter inzage is gelegd. Gedurende deze termijn is geen zienswijze ontvangen. Eisers faxbericht van 3 juni 2014 is nooit fysiek ontvangen. Uit raadpleging van de technische gegevens van de faxserver van de gemeente blijkt weliswaar dat op 3 juni 2014 een faxbericht van 4 pagina’s is binnengekomen van het faxnummer van eiser, maar uit de technische gegevens van de
e-mailserver is gebleken dat het e-mailbericht van de fax nooit op de e-mailserver van de gemeente is aangekomen.
5. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld ECLI:RVS:2015:1598) en de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:871) is het indienen van een stuk door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt, te ontzenuwen.
6. Eiser heeft met het overgelegde verzendrapport de verzending van het faxbericht voldoende aannemelijk gemaakt. De status “ok” die is vermeld bij resultaat, vormt een indicatie, maar nog geen sluitend bewijs dat het faxbericht ook in goede orde is ontvangen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van hetgeen verweerder ter zake heeft aangevoerd aan de ontvangst van eisers faxbericht niet redelijkerwijs kan worden getwijfeld. Verweerder heeft immers erkend dat het faxbericht van eiser op de faxserver van de gemeente is binnengekomen. Het feit dat het e-mailberecht van de fax nooit op de
e-mailserver van de gemeente is aangekomen, zoals verweerder stelt, kan eiser, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet worden verweten. Dit betekent dat eiser geacht moet worden tijdig een zienswijze tegen het ontwerpbesluit te hebben ingediend en in zoverre in zijn beroep (en verzoek om voorlopige voorziening) kan worden ontvangen.
8. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat eiser bij faxbericht van 5 augustus 2014 en derhalve binnen de wettelijke termijn beroep heeft ingesteld, aangezien het bestreden besluit op 26 juni 2015 bekend is gemaakt.
9. Over eisers (inhoudelijke) beroepsgronden overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ (bestemmingsplan) heeft onderhavige hoeve ( [naam hoeve] de bestemming ‘Wonen’ met als aanvullende aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’.
Ingevolge artikel 23.6.3 van de planregels van het bestemmingsplan (Afwijken van de gebruiksregels voor panden met cultuurhistorische waarden) kunnen Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor appartementen mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, zoals een maximaal vloeroppervlak van een appartement van 100 m2 en de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven.
10. De voorzieningenrechter is, anders dan eiser stelt, van oordeel dat onderhavige appartementen aan voornoemde voorwaarde van maximaal vloeroppervlak voldoen, aangezien de vloeroppervlakte van de verschillende appartementen (3) afzonderlijk minder dan 100m2 bedraagt. De voorzieningenrechter is hierbij van oordeel dat een buitenruimte (terras) niet moet worden meegerekend.
11. Over de stelling van eiser dat hij door de verbouwing in de ontwikkelings-mogelijkheden van zijn agrarisch bedrijf zal worden geschaad overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 3.46, eerste lid, onder b, van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) vindt het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen plaats op ten minste:
50 meter afstand tot een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen.
In afwijking van het eerste lid vindt het opslaan van kuilvoer plaats op ten minste 25 meter afstand tot een geurgevoelig object.
Ingevolge artikel 5 van de Wet geurhinder en veehouderij en de plaatselijke Geurverordening bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object:
ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Niet in geschil is dat de onderhavige appartementen als geurgevoelig object zijn aan te merken en buiten de bebouwde kom zijn gelegen.
In zijn brief van 17 november 2014 heeft verweerder erkend dat de constateringen van de GBRD (metingen) nopen tot een aangepaste motivering van het bestreden besluit. Verweerder heeft aangegeven, in het kader van toekomstige bedrijfsontwikkelingen, dat een klein gedeelte van het bouwvlak, zoals aangegeven in het bestemmingsplan, is gelegen binnen 25 meter - in het bestreden besluit is eerst uitgegaan van een afstand groter dan 25 meter - namelijk op een afstand van 23,34 meter, van de vakantieappartementen en daar derhalve geen uitbreiding meer mogelijk is van de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Dit betekent volgens de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit zal derhalve dienen te worden vernietigd.
De voorzieningenrechter zal vervolgens nagaan of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
12. Niet in geschil is dat de afstand tussen de bestaande dierenverblijven (en emissiepunten) van eiser en de vergunde appartementen meer dan 25m bedraagt.
Op grond van de metingen van de GBRD stelt de voorzieningenrechter verder vast dat de sleufsilo’s (kuilvoer) van eiser zijn gelegen op meer dan 25m van de buitenzijde van de te realiseren appartementen.
Uit voornoemde metingen blijkt dat een (klein) gedeelte van eisers bouwvlak binnen 25m van de te realiseren appartementen is gelegen. Aangezien dit gedeelte bestaat uit een talud, dat zodanig hellend en ingericht is dat bebouwing daarvan technisch zeer complex en kostbaar is en derhalve zeer onwaarschijnlijk zal zijn, is de voorzieningenrechter, mede gezien de ruimere uitbreidingsmogelijkheden aan de andere zijde van het perceel van eiser, met verweerder van oordeel dat eiser hierdoor niet onevenredig in zijn (eventuele) uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt.
13. Over eisers stelling dat hij in zijn bedrijfsbelang wordt getroffen doordat opslag van agrarische bedrijfsstoffen, na realisatie van de appartementen, niet meer op zijn volledige perceel mogelijk zal zijn, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 3.45, vijfde lid, van het Barim worden de afstanden, genoemd in het eerste tot en met vierde lid, gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde punt van de plaats waar de agrarische bedrijfsstoffen zijn opgeslagen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke afstand moet worden gemeten op basis van de bedrijfsvoering zoals die daadwerkelijk plaatsvindt. Op grond van de gedingstukken (met name de melding van eiser in het kader van het Barim) stelt de voorzieningenrechter vast dat binnen 50m van de te realiseren appartementen alleen kuilvoer wordt opgeslagen, waarvoor een afstandsnorm van 25m geldt. Ook hier geldt volgens de voorzieningenrechter - zie rechtsoverweging 12 -dat eiser niet onevenredig in zijn (bedrijfs)belangen wordt getroffen nu niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen en voorts dat een bedrijfsuitbreiding op het perceel in een andere richting dan die van de vergunde appartementen wel mogelijk is en eerder voor de hand ligt.
14. Op basis van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning op basis van artikel 23.6.3 van het bestemmingsplan in combinatie met artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo is overgegaan.
15. Over eisers beroepsgronden tegen de omgevingsvergunning in het licht van de Monumentenwet (advies van de Rijksdienst) overweegt de voorzieningenrechter dat deze normen niet strekken tot bescherming van de (bedrijfs)belangen van eiser. Deze beroepsgronden kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
16. In het licht van rechtsoverweging 11 is het beroep gegrond en vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de rechtsoverwegingen 12 tot en 14, aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
17. Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
18. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1470,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen bij het onderzoek ter plaatse, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 330,- (€ 165 x2) aan eiser te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1470,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 november 2015.
w.g. E.W. Seylhouwer,
griffier
w.g. Seerden
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 november 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.