ECLI:NL:RBLIM:2016:10290

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
5485787 CV EXPL 16-9664
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van gehuurde woning na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de kantonrechter op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee voormalige partners, [eiseres] en [gedaagde]. De vordering van [eiseres] was gericht op de ontruiming van het gehuurde door [gedaagde], na de beëindiging van hun affectieve relatie. [eiseres] had het gehuurde verlaten en woonde tijdelijk bij haar moeder met haar twee kinderen. Ze vorderde dat [gedaagde] het gehuurde binnen drie dagen zou verlaten, met de argumentatie dat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde verbleef, aangezien hij de huurovereenkomst niet had ondertekend.

De kantonrechter oordeelde echter dat de huurovereenkomst wel degelijk tussen [eiseres] en [gedaagde] was gesloten, ondanks het feit dat [gedaagde] deze niet had ondertekend. De rechter concludeerde dat [gedaagde] rechtmatig in het gehuurde verbleef, omdat hij samen met [eiseres] de huur had betaald en de huurovereenkomst was aangegaan. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, omdat deze een grondslag miste. Bovendien werd [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5485787 CV EXPL 16-9664
MD
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 28 november 2016
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. L.C.A. Diederen,
tegen:
[gedaagde] ,
wonend aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. L.W.M. Hendriks.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 7 november 2016 met producties;
- de mondelinge behandeling d.d. 24 november 2016, waar beide partijen met hun gemachtigden zijn verschenen en [gedaagde] een screenshot van een Whatsapp-gesprek tussen haar en [eiseres] heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam verhuurder] als verhuurder is met ingang van 16 april 2015 een huurovereenkomst aangegaan waarin, in de aanhef boven “huurder”, [eiseres] en [gedaagde] (aangeduid als [gedaagde] [naam] ) als huurders zijn vermeld. Deze huurovereenkomst is op de laatste pagina onder “huurder 1” alleen door [eiseres] ondertekend. Het gehuurde is een woning met aanhorigheden aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde). De overeengekomen, geldende huurprijs bedraagt € 595,-- per maand.
2.2.
Toen zij de huurovereenkomst sloten, hadden [eiseres] en [gedaagde] een affectieve relatie. Zij zijn niet gehuwd, zijn geen geregistreerde partners en zijn ook geen samenlevingsovereenkomst aangegaan. In het gezin van [eiseres] en [gedaagde] woonden in het gehuurde ook [naam dochter eiseres] (geboren op [geboortedatum 1] , dochter van [eiseres] uit een eerdere relatie) en [naam dochter partijen] (geboren op [geboortedatum 2] , dochter van partijen).
2.3.
De relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is geëindigd. [eiseres] heeft daarna samen met haar twee kinderen het gehuurde verlaten omdat de spanningen tussen partijen opliepen. [eiseres] woont sindsdien samen met haar twee kinderen bij haar moeder en de vriend van haar moeder. De woning van haar moeder is niet groot. [eiseres] slaapt op de bank in de kamer. De beide kinderen slapen apart op kleine kamers.
2.4.
[gedaagde] – die inkomsten uit een dienstbetrekking heeft – woont momenteel alleen in het gehuurde. [eiseres] heeft geen inkomsten uit arbeid. Omdat zij nog staat ingeschreven op het adres van het gehuurde, kan zij geen uitkering aanvragen. Zij kan bij gebrek aan financiële zekerheid ook geen andere woning krijgen. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben bij Heemwonen nog een huurschuld van eerdere, door hen afzonderlijk gehuurde woonruimtes.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert:
I. [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te verlaten, op straffe van een dwangsom per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
II. te bepalen dat [eiseres] huurster zal zijn van het gehuurde met uitsluiting van [gedaagde] ;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De grondslagen van deze vorderingen en het daartegen door [gedaagde] gevoerde verweer worden hierna beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
Alhoewel [eiseres] niet consistent is in haar stellingen (zij stelt in haar dagvaarding per half november 2016 dakloos te zijn, terwijl ter zitting is gebleken dat zij et haar twee kinderen nog steeds bij haar moeder woont), neemt de kantonrechter o.g.v. de ter zitting geschetste situatie (zie 2.3) aan dat zij spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. Dit is gelegen in haar behoefte aan zelfstandige woon
ruimtevoor haar en haar twee kinderen.
4.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, nu hij de huurovereenkomst niet heeft ondertekend. Dit betoog faalt. Weliswaar is de huurovereenkomst niet door [gedaagde] ondertekend (zie 2.1.), maar dit laat onverlet dat de huurovereenkomst is gesloten tussen [naam verhuurder] als verhuurder, en [eiseres] en [gedaagde] als huurders. Zij zijn er samen gaan wonen en hebben enige tijd samen (althans [gedaagde] voor beiden ) de huurprijs betaald. Zowel [eiseres] als [gedaagde] zijn derhalve als huurder, zoals gedefinieerd in art. 7:201 lid 1 BW. Nadat de relatie met [eiseres] was beëindigd, is [eiseres] vertrokken en is [gedaagde] de huur blijven betalen. [gedaagde] verblijft dus met recht jegens [eiseres] en op basis van een aan de huurovereenkomst ontleende titel in het gehuurde.
4.3.
Ter zitting heeft [eiseres] , daarnaar gevraagd, als grondslag voor de vordering aangevoerd dat het gerechtvaardigd is om vooruit te lopen op de uitkomst van een bodemprocedure. De daarin te maken belangenafweging zal zeker in haar voordeel uitvallen, meent [eiseres] : de belangen van haar en haar twee kinderen die dakloos dreigen te worden, wegen veel zwaarder dan het belang van [gedaagde] om in het gehuurde te blijven wonen. De kantonrechter komt echter niet aan een belangafweging toe, ook niet voorlopig, nu er daarvoor geen grondslag is (aangevoerd). Zoals reeds overwogen, is [gedaagde] (ook) huurder. [gedaagde] ontleent zijn recht op gebruik van het gehuurde niet aan zijn relatie tot [eiseres] , anders dan de echtgenoot of geregistreerde partner van de huurder krachtens art. 7:266 BW of de andere samenwoner krachtens art. 7:267 BW. [eiseres] heeft niet gesteld, laat staan gemotiveerd, dat deze artikelen een grondslag bieden om ook in dit geval - na afweging van de betrokken belangen - te beslissen wie van beide voormalige partners de huur (niet) voortzet. Ook een andere grondslag voor de volgens haar te maken belangenafweging en te nemen beslissing wie (voorlopig) huurder is, heeft [eiseres] niet genoemd en ziet de kantonrechter niet.
4.4.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] een grondslag missen en derhalve worden afgewezen.
4.5.
[eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] . Deze worden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 400,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.