ECLI:NL:RBLIM:2016:10291

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
C/03/227642 / KG ZA 16-553
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruimingsvonnis met toepassing van Ritzen/Hoekstra-maatstaf

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de Rechtbank Limburg op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de stichting Woningstichting De Voorzorg. De eiseres, die sinds 2009 een woning huurt, heeft een vordering ingesteld om ontruiming van haar woning te voorkomen. Dit naar aanleiding van een verstekvonnis van 5 oktober 2016, waarbij de huurovereenkomst was ontbonden wegens huurachterstand. De eiseres stelt dat er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht, en dat de ontruiming een noodtoestand voor haar en haar kinderen zou veroorzaken.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen. De rechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat het verstekvonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. De rechter benadrukte dat de eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar niet-verschijnen in de eerdere procedure en dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Bovendien werd gesteld dat de eiseres niet had aangetoond dat er na het vonnis van 5 oktober 2016 nieuwe feiten of omstandigheden waren die een noodtoestand zouden rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de stichting Woningstichting De Voorzorg een in redelijkheid te respecteren belang had bij de ontruiming en dat de eiseres als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding werd veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/227642 / KG ZA 16-553
Vonnis in kort geding van 28 november 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Raaijmakers,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING DE VOORZORG,
gevestigd te Kerkrade,
gedaagde,
advocaat mr. P.L.T. Roks.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Voorzorg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 oktober 2016, met producties,
  • de e-mails van 15 en 16 november 2016 van Voorzorg, met producties,
  • de mondelinge behandeling met de pleitnota, tevens houdende conclusie van antwoord, van Voorzorg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] huurt sinds 2009 de woning aan [adres] [woonplaats] . Zij woont daar met haar drie kinderen, van wie er twee minderjarig zijn. De oudste is 18 jaar. De huurprijs bedraagt € 511,04 per maand met ingang van 1 juli 2016.
2.2.
[eiseres] moest tot voor kort rondkomen van een (volledige) bijstandsuitkering. Sinds maart 2016 is zij werkzaam bij thuiszorgorganisatie Cicero waar zij een salaris verdient tussen de € 300,00 en € 400,00. De bijstandsuitkering is door de gemeente geheel stopgezet in juni 2016. Daardoor heeft ook de automatische huurbetaling meer heeft plaatsgevonden. De gemeente heeft de casus van [eiseres] in onderzoek en [eiseres] dient nog informatie aan de gemeente te verstrekken.
2.3.
[eiseres] is een vijftal keren gedagvaard door Voorzorg in het kader van het niet betalen van de huurpenningen:
* Bij verstekvonnis van 30 december 2009 is [eiseres] veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 860,50 met kosten.
* Bij vonnis van 9 november 2011 is de huurovereenkomst wegens huurachterstand ontbonden en is [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 7.053,64 en kosten. Voorzorg had een jaar lang geen huur afgeschreven en [eiseres] had nagelaten dit te signaleren. Voorzorg heeft het vonnis niet ten uitvoer gelegd op voorwaarde dat de lopende huur en de achterstand zou worden betaald binnen een jaar. De huurachterstand is voldaan.
* Bij verstekvonnis van 27 november 2013 is [eiseres] veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 123,24 en kosten. Het ging over de huurverhoging die door [eiseres] niet was verwerkt in de automatische betaling.
* Bij verstekvonnis van 11 maart 20125 is [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 683,45 aan huurachterstand en kosten.
* Bij verstekvonnis van 5 oktober 2016 van de kantonrechter te Maastricht (kenmerk 5380150 CV EXPL 16-8530) is de huurovereenkomst ontbonden en is [eiseres] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 1.642,08 met rente en kosten en tot ontruiming van de woning te [adres] [woonplaats] .
2.4.
[eiseres] heeft een verzetdagvaarding uitgebracht tegen het vonnis van
5 oktober 2016.
2.5.
De ontruiming was [eiseres] aangezegd voor 2 november 2016 te 11.00 uur, maar wordt door Voorzorg aangehouden in afwachting van het vonnis in dit kort geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert een verbod om te ontruimen en voortzetting van de gebruiksovereenkomst in de vorm van schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de kantonrechter te Maastricht van 5 oktober 2016 dat strekt tot ontruiming van haar woning totdat op het verzet is beslist. Voorts vordert zij Voorzorg op te dragen een redelijke betalingsregeling met [eiseres] af te spreken. Een en ander met veroordeling van Voorzorg in de kosten van het geding.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt, omdat er geen betalingsonwil is, maar betalingsonmacht. Het vonnis van 5 oktober 2016, zo stelt [eiseres] , bevat dus een juridische misslag. Voorts stelt [eiseres] dat sprake is van een noodtoestand die ontstaat door de ontruiming, omdat zij met haar kinderen op straat komt te staan en er op korte termijn geen woon-oplossing voor handen is. Het is geenszins redelijk dat [eiseres] en haar kinderen dakloos worden. [eiseres] stelt dat zij kan betalen als de gemeente de bijstandsuitkering laat herleven. Dat de gemeente een fout heeft gemaakt, moet in redelijkheid worden meegewogen.
3.3.
Voorzorg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant (in casu Voorzorg) mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, zo heeft de Hoge Raad in zijn arrest Ritzen/Hoekstra geoordeeld, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
Deze maatstaf biedt, zoals Voorzorg terecht opmerkt ruimte om, indien het te executeren vonnis een verstekvonnis is (zoals in casu), de tenuitvoerlegging te schorsen wanneer rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de veroordeling niet zou zijn uitgesproken indien inhoudelijk verweer was gevoerd (zie Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 9-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5174). In een verstekvonnis is immers niet op het geschil beslist, maar is de vordering (slechts) toegewezen omdat die niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het is dan aan de (bij verstek) veroordeelde om gemotiveerd te stellen waarom het verstekvonnis in de verzetprocedure geen stand zal houden. Deze nuancering van de maatstaf is niet aan de orde indien het niet-verschijnen van de veroordeelde aan hem zelf is te wijten dan wel in zijn risicosfeer ligt (vgl. ECLI:NL: RBLIM:2015:7035).
4.3.
[eiseres] heeft desgevraagd aan de voorzieningenrechter verklaard dat zij de dagvaarding in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 oktober 2016 (kenmerk 5380150) heeft ontvangen en dat zij vervolgens contact opgenomen met de gemeente over de stand van haar uitkering. Zij had desgevraagd geen verklaring voor het feit dat ze niet naar zitting is gegaan. Ook heeft zij op vraag van de voorzieningenrechter verklaard eigenlijk altijd eerst naar de gemeente te gaan en niet naar een rechtshulpverlener.
Met Voorzorg is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze houding een min of meer bewuste keuze lijkt te zijn van [eiseres] om problemen niet onder ogen te hoeven zien, die in de lijn ligt van eerdere veroordelingen bij verstek en uitspraken die zij, onbetwist, tegenover medewerkers van Voorzorg heeft gedaan. Ter zitting is onbetwist gelaten de verklaring van mevrouw [naam incassomedewerker] , incassomedewerker van Voorzorg, dat [eiseres] doorgaans niet, of pas als het al te laat is contact met Voorzorg opneemt.
Haar niet-verschijnen is aan haarzelf te wijten en moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor haar rekening en risico komen.
Een en ander heeft als consequentie dat dit executiegeschil dient te worden beoordeeld aan de hand van de Ritzen/Hoekstra maatstaf en zonder de versteknuance.
4.4.
Voor zover [eiseres] stelt dat het vonnis van 5 oktober 2016 kennelijk onjuist is, omdat er sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit in het geheel niet concreet is gemaakt. Dat de gemeente een fout heeft gemaakt en [eiseres] recht heeft op een nabetaling wordt immers slechts gesteld en niet onderbouwd met een verklaring of andere documenten. Dat de gemeente de casus van [eiseres] sinds juni 2016 in onderzoek heeft, is wat dat aangaat bovendien een contra-indicatie voor het feit dat er beweerdelijk een evidente fout is gemaakt.
Met Voorzorg is de voorzieningenrechter van oordeel dat als dit al zo zou zijn, dit geen feitelijke of juridische misslag oplevert en dat in wezen een verkapt verzet wordt gedaan.
4.5.
Voor zover [eiseres] stelt dat het vonnis van 5 oktober 2016 kennelijk onjuist is, omdat de huurovereenkomst ten onrechte is ontbonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een huurachterstand is die de ontbinding rechtvaardigt. Wat de reden van het ontstaan van de huurachterstand is, doet niet ter zake omdat toerekenbaarheid daarvan niet is vereist. Dat de gemeente een fout heeft gemaakt is overigens ook niet vastgesteld. Dat de uitkering nog niet is hervat ligt voorts ook aan [eiseres] zelf, omdat zijn niet alle relevante gegevens heeft aangeleverd.
De tekortkoming is voorts naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kennelijk zodanig gering van betekenis of bijzonder van aard. [eiseres] is immers bekend bij Voorzorg als een “onbetrouwbare” huurder in de zin dat zij in het verleden regelmatig achterstanden heeft gehad en bovendien daarover niet of te laat met Voorzorg contact opnam, zodat de rechter moest worden ingeschakeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het redelijkheidscriterium tegen [eiseres] spreekt: soms is de maat gewoon vol.
Met Voorzorg is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen juridische misslag is en dat in wezen een verkapt verzet wordt gedaan.
4.6.
Voor zover [eiseres] stelt dat het vonnis van 5 oktober 2016 een noodtoestand doet ontstaan kan zij evenmin worden gevolgd.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een noodtoestand sprake zijn van feiten of omstandigheden die na het vonnis aan het licht zijn gekomen en die niet eerder konden blijken. Dat het gehuurde ontruimd moet worden in geval van een ontbinding van de huurovereenkomst als gevolg van een achterstand in de huurbetaling is niet alleen voorzienbaar, maar voor [eiseres] ook geen onbekende materie. Zij heeft de situatie immers al eens voor zich gehad naar aanleiding van de veroordeling in november 2011. Dergelijke feiten zijn bovendien door [eiseres] ook niet gesteld. Het enkele feit dat zij geen woonruimte heeft, doet volgens vaste rechtspraak nog geen noodtoestand ontstaan. Het enkele feit dat er (minderjarige) kinderen zijn betrokken bij de ontruiming doet volgens vaste rechtspraak evenmin een noodtoestand ontstaan. Zonder nadere toelichting Van [eiseres] waar de beweerdelijke noodtoestand door wordt veroorzaakt, kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat daarvan sprake is.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Voorzorg een in redelijkheid te respecteren belang heeft en dat zij haar bevoegdheid om over te gaan tot ontruiming op basis van het verstekvonnis van 5 oktober 2016 dan ook niet misbruikt.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Voorzorg tot op heden begroot op € 1.435,00
(€ 619,00 griffierecht en € 816,00 salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van Voorzorg tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB