In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de Rechtbank Limburg op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de stichting Woningstichting De Voorzorg. De eiseres, die sinds 2009 een woning huurt, heeft een vordering ingesteld om ontruiming van haar woning te voorkomen. Dit naar aanleiding van een verstekvonnis van 5 oktober 2016, waarbij de huurovereenkomst was ontbonden wegens huurachterstand. De eiseres stelt dat er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht, en dat de ontruiming een noodtoestand voor haar en haar kinderen zou veroorzaken.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen. De rechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat het verstekvonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. De rechter benadrukte dat de eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar niet-verschijnen in de eerdere procedure en dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Bovendien werd gesteld dat de eiseres niet had aangetoond dat er na het vonnis van 5 oktober 2016 nieuwe feiten of omstandigheden waren die een noodtoestand zouden rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de stichting Woningstichting De Voorzorg een in redelijkheid te respecteren belang had bij de ontruiming en dat de eiseres als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding werd veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.