ECLI:NL:RBLIM:2016:10394
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verduistering wegens gebrek aan bewijs voor wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen
Op 1 december 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. J.W. Heemskerk, werd verweten dat zij in de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 mei 2014 geldbedragen van haar moeder en broer had verduisterd. De officier van justitie stelde dat de verdachte zonder toestemming van de aangevers geldbedragen van hun rekeningen had gepind en zich deze had toegeëigend. De verdediging betwistte dit en voerde aan dat de verdachte met toestemming van haar moeder en broer had gehandeld en dat de geldbedragen waren besteed voor hen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in februari, mei en november 2016. Tijdens de zittingen zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat de verdachte zonder toestemming had gehandeld. De rechtbank wees op de hoge leeftijd en de beperkingen van de aangevers, wat de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel trok. Bovendien bleek uit de verklaring van de verdachte dat zij de transacties had uitgevoerd met medeweten en toestemming van haar familieleden.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor het wederrechtelijk toe-eigenen van de geldbedragen door de verdachte. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. Daarnaast werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelde de kosten van de benadeelde partijen vast op nihil.