ECLI:NL:RBLIM:2016:1042

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
C/03/215683 / KG ZA 16-9
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over afgifte van auto na ongeval en betaling van reparatiefactuur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, wonende te [woonplaats], de afgifte van zijn Volvo XC60, die na een ongeval in mei 2015 ter reparatie was aangeboden aan gedaagde, een autobedrijf gevestigd te Maastricht. De reparatiekosten bedroegen € 6.534,51, waarvan eiser slechts 25% had betaald. Gedaagde weigerde de auto af te geven omdat eiser het restant van de reparatiefactuur niet had voldaan. Eiser stelde dat gedaagde ten onrechte een retentierecht uitoefende en dat er nog overleg gaande was over de problemen met de auto.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde terecht de auto niet had afgegeven. De rechter stelde vast dat de beweerdelijke afwijking van de auto naar rechts niet in verband stond met de herstelde schade en dat de uitlijning van de auto correct was uitgevoerd. Eiser had niet onderbouwd dat de uitlijning gerelateerd was aan de reparatie van de ongevalsschade. De rechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden waren begroot op € 1.435,00.

De uitspraak werd gedaan op 8 februari 2016, en de voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/215683 / KG ZA 16-9
Vonnis in kort geding van 8 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.M.H.H. Tuinstra,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF [naam 1] MAASTRICHT B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. D.D.J.M. Gulpers.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2016, met producties,
  • de brieven van 8 en 21 januari 2016 van [eiser] met aanvullende producties,
  • de brief van 21 januari 2016 en de e-mail van 22 januari 2016 van [gedaagde] met producties,
  • de mondelinge behandeling van 25 januari 2016,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] , met aangehecht een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Volvo, type XC60 met het Belgisch kenteken [kenteken] (bouwjaar 2012), van [eiser] is na een ongeval in mei 2015 in overleg met verzekeringsmaatschappij Ethias ter reparatie bij [gedaagde] gebracht. [gedaagde] heeft de auto bij autoschadeherstelbedrijf [naam 2] te Maastricht laten repareren en spuiten. [naam 2] heeft de auto laten uitlijnen bij Bandenspecialist Gronsveld.
2.2.
De reparatiekosten bedroegen € 6.534,51. De aan [eiser] gezonden factuur dateert van 17 juli 2015. Van deze factuur heeft [eiser] 25% betaald.
2.3.
Op klacht van [eiser] over de uitlijning, is geconstateerd door [gedaagde] dat de uitlijning niet goed was uitgevoerd. [gedaagde] heeft de auto opnieuw laten uitlijnen door Bandenspecialist Gronsveld volgens de fabrieksspecificaties van Volvo.
2.4.
[eiser] heeft zich enkele malen bij [gedaagde] gemeld met klachten over naar rechts trekken van de auto. [gedaagde] heeft kostenloos steeds de uitlijning bijgesteld.
Op 17 november 2015 is de auto op verzoek van [eiser] bij het Volvo hoofdkantoor in Beesd gecontroleerd. Het Volvo hoofdkantoor heeft [gedaagde] laten weten dat de auto goed is.
2.5.
De heer [naam expert] , expert van Ethias, heeft de auto onderzocht. Op 4 januari 2016 is hij aanwezig geweest bij het testen en uitlijnen van de auto. [naam expert] constateert dat na de vierde keer uitlijnen de meetwaarden binnen de fabriekstoleranties vallen. Op 4 januari 2016 wordt afgesproken dat op 22 januari 2016 een controle zou worden uitgevoerd.
[naam expert] informeert [eiser] aldus bij brief van 4 januari 2016.
2.6.
[gedaagde] geeft de auto op 4 januari 2016 niet mee aan [eiser] , omdat [eiser] het restant van de reparatiefactuur nog altijd niet heeft betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert afgifte door [gedaagde] van de Volvo (met sleutels en bandensets) op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte meent dat zij een opeisbare vordering heeft op hem en zich aldus niet op een retentierecht kan beroepen en dat [gedaagde] ook overigens onzorgvuldig en in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid handelt, omdat partijen nog in overleg waren over de oplossing van de problemen met de Volvo.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat de schade die aan de Volvo was ontstaan na het ongeluk in mei 2015, reeds in juli 2015 volledig was hersteld en dat terecht is gefactureerd. De uitlijning van de auto was bovendien op 4 januari 2015 conform de fabrieksrichtlijnen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] de kern van het betoog van [gedaagde] – [gedaagde] stelt dat de beweerdelijke afwijking naar rechts van de Volvo niet in relatie staat tot de herstelde schade (als de reparatie niet goed zou zijn uitgevoerd, zou uitlijnen immers niet mogelijk zijn) en daarnaast stelt [gedaagde] dat afwijkingen in de uitlijning kunnen ontstaan door bijvoorbeeld het rijden door een kuil of het raken van een stoeprand (met de Volvo is na reparatie bijna 20.000 km gereden door [eiser] ) – niet betwist, althans niet onderbouwd heeft bestreden. Evenmin betwist [eiser] dat [naam expert] op
4 januari 2016 de auto in orde heeft bevonden.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] nadat de Volvo een tweede maal, en nu onbetwist correct naar de fabriekswaarden, was uitgelijnd door Bandenspecialist Gronsveld kort na de reparatie van de ongevalsschade, terecht aanspraak kon maken op betaling van de reparatiefactuur van 7 juli 2015. In ieder geval diende [eiser] te betalen op 4 januari 2016, omdat de eigenverzekeringsexpert op dat moment de Volvo als goed beoordeelde.
4.3.
Gelet op het verloop van de gebeurtenissen en de weigerachtigheid van [eiser] de factuur geheel te betalen is de weigering van [gedaagde] de Volvo af te geven gerechtvaardigd. Het betalen van 25% van de factuur en voor het overige opschorten van de betaling, kan immers niet als rechtmatig worden geoordeeld, omdat niet aannemelijk is gemaakt, laat staan aangetoond, door [eiser] dat de uitlijning in rechtstreeks verband staat met de reparatie van de ongevalsschade.
4.4.
De vordering moet derhalve worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden bepaald op € 1.435,00 (€ 816,00 salaris advocaat en € 619,00 griffierecht).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kosten veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB