In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, wonende te [woonplaats], de afgifte van zijn Volvo XC60, die na een ongeval in mei 2015 ter reparatie was aangeboden aan gedaagde, een autobedrijf gevestigd te Maastricht. De reparatiekosten bedroegen € 6.534,51, waarvan eiser slechts 25% had betaald. Gedaagde weigerde de auto af te geven omdat eiser het restant van de reparatiefactuur niet had voldaan. Eiser stelde dat gedaagde ten onrechte een retentierecht uitoefende en dat er nog overleg gaande was over de problemen met de auto.
De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde terecht de auto niet had afgegeven. De rechter stelde vast dat de beweerdelijke afwijking van de auto naar rechts niet in verband stond met de herstelde schade en dat de uitlijning van de auto correct was uitgevoerd. Eiser had niet onderbouwd dat de uitlijning gerelateerd was aan de reparatie van de ongevalsschade. De rechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot op heden waren begroot op € 1.435,00.
De uitspraak werd gedaan op 8 februari 2016, en de voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de kostenveroordeling.