Overwegingen
1. Voor de beoordeling van de beroepen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw) waarin bepaald is dat het verboden is in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen;
artikel 8 van de Msw waarin bepaald is dat het in artikel 7 gestelde verbod niet geldt indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;
c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen;
artikel 51, eerste lid, van de Msw waarin bepaald is dat de Minister van Economische Zaken een overtreder een boete kan opleggen ter zake van overtreding van artikel 7 van de Msw;
artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c van de Msw waarin bepaald is dat de bestuurlijke boete ingeval van overtreding van artikel 7 € 11 bedraagt per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden;
artikel 5:41 van de Algemenen wet bestuursrecht (Awb) waarin is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten en
artikel 5:46, derde lid, van de Awb waarin is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld het bestuursorgaan desalniettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
2. Van de stukken die op de beroepen betrekking hebben, maken deel uit de afdoeningsrapporten van de NVWA van 26 juni 2013 met de nummers [nummers processen verbaal] . Uit die rapporten blijkt dat de Bovenregionale Recherche Zuid Nederland in samenwerking met de NVWA in de periode 2012-2013 een onderzoek heeft ingesteld naar fraude met compost. Onder meer bij [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 6] Compost B.V ( [bedrijf 6] ) en [bedrijf 5] die in opdracht van [bedrijf 6] reed, alsook bij eisers zijn onderzoeken uitgevoerd. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is vastgesteld dat [bedrijf 6] vervoersbewijzen zuiveringsslib en compost (VZC) met betrekking tot vrachten niet naar waarheid heeft opgemaakt of gegevens niet naar waarheid aan de Dienst Regelingen heeft doorgegeven waardoor verhuld werd dat diverse landbouwbedrijven compost hadden afgenomen.
Een aantal processen-verbaal dat in het kader van dat strafrechtelijk onderzoek is opgemaakt, is aanleiding geweest voor de op 6 juni 2013 bij eisers gehouden controles op de gebruiksnormen 2011 en 2012. De controles hebben geleid tot de bestreden besluiten. De processen-verbaal die aanleiding zijn geweest voor de controles, hebben hiervoor mede als basis gediend.
3. Verweerder heeft eisers een boete opgelegd wegens handelen in strijd met het in artikel 7 van de Msw neergelegde verbod in het kalenderjaar 2011. Verweerder heeft eiser ook een boete opgelegd wegens handelen in strijd met dat verbod in het kalenderjaar 2012. Eiseres is nog beboet voor het niet bijhouden van een volledige en inzichtelijke administratie.
Verweerder heeft zijn besluiten ter zake de overtredingen van artikel 7 van de Msw gebaseerd op de hiervoor vermelde afdoeningsrapporten en de verklaringen die [naam 1] en [naam 2] zelf in het kader van het hiervoor vermelde strafrechtelijk onderzoek hebben afgelegd. Daarbij heeft verweerder belang gehecht aan de in dat verband afgelegde verklaringen van [naam 7] en [naam 5] beiden (voormalig) chauffeur bij [bedrijf 5] . Verweerder heeft de besluiten verder nog gegrond op gegevens in de van [naam 2] verkregen agenda’s en in het geval van eiseres nog op een factuur van [naam 2] .
4. Uit de hiervoor vermelde rapporten en verklaringen blijkt het volgende.
[naam 2] heeft verklaard dat zijn bedrijf in 2011 en 2012 compost heeft aangevoerd gekregen van [bedrijf 5] , dat de compost op eigen landbouwgrond is uitgereden, dat geen enkele vracht compost is doorgeleverd aan een ander en dat van de vrachten geen VZC’s zijn opgemaakt. Hij heeft ook verklaard in 2011 en 2012 1,5 tot 2 vrachten compost per hectare landbouwgrond te hebben verwerkt en dat hij alle aangevoerde compost van [naam 6] heeft gekregen.
Uit het afdoeningsrapport met nummer [nummer proces verbaal] blijkt dat [naam 2] circa 35 hectare landbouwgrond bezit.
[naam 1] heeft verklaard in 2011 een paar vrachten compost van [bedrijf 5] op de landbouwgrond van zijn bedrijf te hebben aangevoerd gekregen, dat de compost op eigen landbouwgrond is uitgereden, geen vracht is doorgeleverd aan een ander en dat van de vrachten geen VZC’s zijn opgemaakt. Hij heeft ook verklaard twee vrachten compost per hectare grond te gebruiken en dat hij alle aangevoerde compost van [naam 6] heeft gekregen.
[naam 1] heeft bevestigd dat hij 30 hectare landbouwgrond bezit.
[naam 7] heeft verklaard in 2011 op de landbouwgronden van eisers compost te hebben gelost. Hij heeft ook verklaard in 2012 op de landbouwgrond van eiser compost te hebben gelost. [naam 5] heeft verklaard in 2011 compost bij eiseres te hebben gelost.
5. Tijdens het verhoor van 7 maart 2013 heeft [naam 2] vier agenda’s overgelegd met telkens als opschrift de naam van een personeelslid. [naam 2] heeft toegelicht dat elk personeelslid in zijn agenda de door hem verrichte werkzaamheden en uren bijhield.
Op 19 maart 2013 hebben de verbalisanten [naam 2] om inzage verzocht in de agenda’s van het personeel betreffende 2011 en 2012. [naam 2] heeft toen één agenda met betrekking tot 2012 overgelegd met als opschrift “Limburgs Landbouwsyndicaat bv” en twaalf agenda’s met telkens als opschrift de naam van een personeelslid. Uit de van [naam 2] verkregen agenda’s blijkt dat in de periode van 4 januari tot en met
29 december 2011 minimaal 174 wagens en in de periode van 23 februari tot en met
30 november 2012 minimaal 145 wagens compost op de landbouwgronden van het bedrijf van eiser zijn verspreid. Daaruit blijkt ook dat eiser in de periode van 1 februari tot en met 28 november 2011 minimaal 268 wagens compost op de landbouwgronden van eiseres heeft verspreid. In de administratie van eiser is een factuur aangetroffen voor de bij eiseres verrichte werkzaamheden. [naam 2] heeft verklaard dat zijn bedrijf de gefactureerde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Hij heeft ook verklaard dat een wagen een inhoud heeft van 11 m³.
Verweerder stelt zich in de aan eiser gerichte bestreden besluiten op het standpunt dat hij de informatie in de agenda’s heeft kunnen gebruiken en dat het gebruik ervan niet in strijd is met het nemo tenetur-beginsel en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De agenda’s zijn gevorderd in het kader van het strafrechtelijke onderzoek. De vordering staat volgens verweerder los van de cautieplicht. Verweerder wijst er desalniettemin op dat de cautie is gegeven voorafgaande aan de verhoren van 7 en 19 maart 2013 gedurende welke de vorderingen zijn gedaan.
6. Uitgaande van de onder 4 en 5 vermelde gegevens, heeft verweerder, onder bijstelling van de inhoud van een wagen van 11 m³ naar 10 m³ en rekening houdend met geloste paardenmest, berekend dat eiser in 2011 minimaal 1.099 ton compost (174 wagens
x 10 m³ = 1.740 m³, 1.740 m³ x 0,70 = 1.218 ton -119 ton paardenmest) en in 2012 minimaal 896 ton compost (145 wagens x 10 m³ = 1.450 m³, 1.450 m³ x 0,70 = 1.015 ton – 119 ton paardenmest) op zijn landbouwgronden heeft verspreid. De berekening van de hoeveelheid compost die eiseres op haar landbouwgronden in 2011 heeft laten verspreiden, heeft geresulteerd in een minimale hoeveelheid van 1.876 ton (268 wagens x 10 m³ = 2.680 m³, 2.680 m³ x ,70). Verweerder heeft de aangevoerde hoeveelheden compost op de hiervoor vermelde wijze berekend, omdat van de vrachten geen VZC’s zijn opgemaakt.
7. Vanwege het ontbreken van VZC’s kon verweerder ook niet vaststellen welke vrachten compost [bedrijf 5] bij eisers heeft geleverd en hoeveel fosfaat de geleverde vrachten compost exact hebben bevat. Verweerder heeft de hoeveelheid fosfaat van de door eisers in de grond gebrachte compost daarom vastgesteld op basis van gemiddelde gehaltes van de per kalenderjaar door [bedrijf 5] in opdracht van [bedrijf 6] vervoerde vrachten compost die bij verweerder geregistreerd zijn. Aan de hand daarvan heeft verweerder berekend hoeveel kilogrammen fosfaat eisers met de onder 6 vermelde hoeveelheden compost in de grond hebben gebracht. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat eiseres met het laten lossen van de hiervoor vermelde hoeveelheid compost de fosfaatgebruiksnorm in 2011 heeft overtreden met 3.040 kg fosfaat. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser de fosfaatgebruiksnorm in 2011 met 2.633 kg en in 2012 met 1.732 kg heeft overschreden.
Verweerder heeft eiseres een boete opgelegd van € 33.640,- (inclusief de boete wegens het niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie) en de boete na heroverweging in het bestreden besluit met tien procent gematigd tot een bedrag van € 30.276,-, omdat hij niet binnen zesentwintig weken nadat het afdoeningsrapport is opgemaakt heeft beslist.
Verweerder heeft aan eiser vanwege de overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm in 2011 een boete opgelegd van € 28.963,- en vanwege de overschrijding in 2012 een boete van
€ 19.052,-. Verweerder heeft ook de aan eiser opgelegde boetes na heroverweging in de bestreden besluiten gematigd met tien procent tot een bedrag van € 26.066,50 respectievelijk € 17.147,- wegens overschrijding van de beslistermijn. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank verzocht laatstgenoemd bedrag terug te brengen tot een bedrag van € 12.978,90, omdat bij de berekeningen waarop de boetes gebaseerd zijn ten onrechte niet van een gewogen gemiddelde is uitgegaan. Met betrekking tot de andere twee boetes heeft verweerder toegelicht dat de hernieuwde berekeningen tot hogere boetes leiden en hij daarom geen verzoeken tot aanpassing van deze boetes doet.
8. Verweerder ziet niet in dat eisers geen verwijt van de overtredingen kan worden gemaakt. Volgens verweerder waren eisers zich ervan bewust dat zij compost hebben laten aanvoeren zonder de vereiste vzc’s. Verweerder ziet ook geen grond eisers verminderd verwijtbaar te achten.
9. Eisers hebben de onderhavige beroepen ingesteld, omdat ze het niet eens zijn met de boetes die verweerder hen heeft opgelegd wegens handelen in strijd met artikel 7 van de Msw. Zij achten primair niet bewezen dat zij de overtredingen hebben begaan.
Eiser stelt in dit verband voorop dat verweerder de van [naam 2] gevorderde agenda’s niet voor bewijs had mogen gebruiken, omdat [naam 2] voorafgaand aan de vordering de cautie niet is gegeven. Eiser betoogt dat het gebruik van de agenda’s als bewijs niet is toegelaten, omdat bij de verkrijging ervan het nemo tenetur-beginsel is geschonden en daarmee in strijd met artikel 6 van het EVRM is gehandeld. Eiser stelt dat de agenda’s onder druk zijn afgegeven en hij door deze gang van zaken is benadeeld. Verweerder heeft volgens eiser in het bestreden besluit ook onvoldoende weerlegd dat de met het nemo tenetur-beginsel en artikel 6 van het EVRM strijdige situatie zich niet voordoet.
Eiseres meent dat de vermelde factuur van [naam 2] niet voor het bewijs van de hoeveelheid geloste compost kan worden gebruikt, omdat de factuur niet is betaald. De reden daarvoor was dat de factuur niet correct was. Omdat ook geen opdrachtbon is getekend, kan volgens eiseres niet worden vastgesteld hoeveel uren en waar is gewerkt en welke werkzaamheden zijn verricht. Eiseres heeft verder aangevoerd dat rondom haar landbouwgronden, gronden van [bedrijf 5] zijn gelegen en dat onvoldoende duidelijk is dat de genoemde hoeveelheid compost daadwerkelijk op haar gronden is uitgestrooid.
Eisers betwisten met nadruk de berekeningen van de hoeveelheden van het aangevoerde product en het fosfaatgehalte ervan. Zij stellen dat verweerder bij de berekeningen niet van een schatting heeft mogen uitgaan.
Als al tot overschrijding van de gebruiksnorm geconcludeerd kan worden, dient volgens eisers, gezien alle onduidelijkheden, in redelijkheid van een beperktere overschrijding te worden uitgegaan. Eisers zien niet in waarom verweerder bij de berekeningen niet van de laagste geregistreerde gehaltes uitgaat. Volgens eisers is niet uit te sluiten dat minder fosfaat is uitgereden.
Eisers achten de gegevens die voor de berekeningen zijn gebruikt onvoldoende aannemelijk, omdat ze onzeker zijn. Eisers wijzen erop dat niet is vast te stellen welke vrachten bij hen zijn gelost en welke producten zijn gelost. Zij stellen dat op hun terrein geen product met het door verweerder in de berekeningen gehanteerde fosfaatgehalte is aangetroffen en dat het uitrijden van compost op hun gronden niet is vastgesteld of door opsporingsambtenaren is gezien.
Eiser merkt daarbij op dat hij destijds op meerdere percelen uitreed.
Eiseres stelt in dit verband dat compost uit Duitsland over het algemeen een lager fosfaatgehalte heeft dan de hoeveelheden waar verweerder vanuit gaat.
De hoeveelheidsbepaling is volgens eisers ook onzeker, omdat de gegevens in de agenda’s handelen over ‘wagens’ en het uitgereden product niet in kilogrammen of tonnen tot uitdrukking is gebracht. Verweerder heeft ook geen onderscheid gemaakt in soortelijk gewicht van compost en grond.
De motivering van de besluiten voldoet volgens eisers niet aan de strenge eisen die aan een sanctiebesluit moeten worden gesteld. Zij achten de berekening ook onzorgvuldig.
Eisers achten verder nog van belang op te merken dat [bedrijf 6] en [bedrijf 5] belang hadden bij het op papier afvoeren van zoveel mogelijk mineralen en de enige informatie daaromtrent is verkregen uit de administratie van deze bedrijven. Zij achten het onzeker dat de geadministreerde gegevens de gehaltes van de geleverde producten waren.
Eisers stellen ook dat niet aan hen kan worden tegengeworpen dat niet meer te controleren is welke producten geleverd zijn en het fosfaatgehalte ervan. Daarbij merken eisers op dat zij nog plaatsingsruimte hadden in de betreffende jaren en dat voor de stikstofgebruiksnorm er nog steeds ruimte is, ook als de vrachten die verweerder heeft meegeteld in de berekening worden meegenomen.
Ter zitting hebben eisers naar aanleiding van het verzoek van verweerder één van de aan eiser opgelegde boetes bij te stellen, omdat in de berekeningen ten onrechte niet is uitgegaan van een gewogen gemiddelde, nog aangevoerd dat de berekeningen van verweerder dus onduidelijk zijn.
Eisers hebben in beroep drie laadbonnen van [bedrijf 5] overgelegd van juli 2011 betreffende vrachten GFT-compost afkomstig van [bedrijf 6] waaruit blijkt dat de vrachten ongeveer 24 ton bevatten. Eisers willen daarmee aangeven dat verweerder door bij de berekening uit te gaan van 31,2 ton respectievelijk 29,7 ton per vracht, van een te hoge hoeveelheid per vracht is uitgegaan. Eiser stellen op grond van deze bonnen voorts dat verweerder van een te hoog fosfaatgehalte is uitgegaan. Eisers hebben verder het analyserapport van door [bedrijf 6] aan [naam 1] Planten in 2014 geleverde GFT-compost overgelegd, een analyserapport van Attero en een overzicht van de gemiddelde samenstelling van meststoffen afkomstig van Koch Eurolab. Ook hiermee willen eisers aangeven dat de door verweerder bij de berekeningen gehanteerde fosfaatgehaltes te hoog zijn.
10. Subsidiair stellen eisers dat hen geen enkel verwijt treft, dan wel dat ze verminderd verwijtbaar gehandeld hebben. Er zijn geen vrachten op hun naam bij de Dienst Regelingen geregistreerd en zij hebben ook nooit afleveringsbewijzen ontvangen of vervoersbewijzen gezien. Zij mochten er daarom van uitgaan dat hen geen mest geleverd was. Zij zijn zich hiervan ook niet bewust geweest of hebben niet kunnen vermoeden dat hen mest is geleverd met de door verweerder aangenomen hoeveelheden fosfaat.
In verband met de geleverde hoeveelheden merkt eiseres nog op dat zij [bedrijf 5] op enig moment niet meer vertrouwde, de leveringen daarom heeft laten stopzetten en geleverd product heeft laten ophalen. Zij stelt dat zij in verband met haar mestboekhouding aan
[naam 6] heeft gevraagd of bij de door hem aangeboden leveringen compost uit Duitsland vervoersbewijzen aanwezig waren en dat was niet het geval.
De bijzondere omstandigheden, zoals het strafrechtelijk onderzoek naar de leveranciers, de onduidelijkheid over de aard en hoeveelheid van het product en het tijdsverloop, hadden volgens eisers in elk geval tot een lagere boete moeten leiden.
De boetes zijn volgens eisers disproportioneel en de bestreden besluiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
11. De rechtbank dient aan de hand van hetgeen eisers in beroep tegen de betreden besluiten hebben aangevoerd te beoordelen of verweerder deze besluiten heeft kunnen nemen.
12. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder de gegevens in de van [naam 2] verkregen agenda’s voor het bewijs heeft kunnen gebruiken. De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevinding en verkrijging op 7 en 19 maart 2013, dat een bijlage is bij de hiervoor vermelde afdoeningsrapporten, heeft [naam 2] de agenda’s aan de verbalisanten overgelegd toen hij op 7 en 19 maart 2013 als verdachte in het kader van het hiervoor vermelde strafrechtelijk onderzoek werd gehoord. Een deel van de agenda’s werd overgelegd onder de mededeling dat inzage kan worden gevorderd op grond van
artikel 19 van de Wet op de economische delicten. Een deel is gevorderd op grond van deze bepaling.
Uit de processen-verbaal van verhoor van [naam 2] op 7 en 19 maart 2013 blijkt dat verbalisanten [naam 2] voorafgaande aan de verhoren de cautie hebben gegeven. Daarmee is de cautie ook gegeven voorafgaande aan de verkrijging van de agenda’s. Onjuist is derhalve dat [naam 2] daaraan voorafgaande niet de cautie is gegeven. Omdat [naam 2] op zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie is gewezen voordat om de agenda’s is verzocht dan wel de agenda’s zijn gevorderd, zijn de agenda’s niet verkregen in strijd met het nemo tenetur-beginsel dat het recht waarop [naam 2] is gewezen waarborgt en met artikel 6 van het EVRM waaruit deze waarborg voortvloeit.
Omdat de agenda’s rechtmatig zijn verkregen, kan de omstandigheid dat eiser wordt benadeeld door het overleggen van de agenda’s door [naam 2] niet afdoen aan de toelaatbaarheid van dit bewijs en heeft verweerder de daarin opgenomen gegevens voor het bewijs kunnen gebruiken. Gelet hierop en nu verweerder in het aan eiser gerichte bestreden besluit heeft gewezen op de cautie die aan de hiervoor vermelde verhoren is voorafgegaan, heeft eiser zonder succes betoogd dat verweerder onvoldoende heeft weerlegd dat sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel en artikel 6 van het EVRM.
13. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder de eerder vermelde factuur voor het bewijs van de aan eiseres verweten gedraging heeft mogen bezigen. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De reden hiervoor is reeds dat eiseres door enkel te stellen dat de factuur niet correct was, zij de factuur niet heeft betaald en ook geen opdrachtbon voor werkzaamheden heeft opgemaakt, onvoldoende grond heeft gegeven voor twijfel aan de daadwerkelijke uitvoering van de op de factuur vermelde werkzaamheden. Het betoog dat de factuur niet als bewijs kan dienen voor de gefactureerde werkzaamheden is daarom tevergeefs voorgedragen.
14. Nu verweerder al het bewijs dat hij aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd mocht gebruiken, moet de rechtbank beoordelen of verweerder daarmee voldoende bewezen heeft dat eisers de overtredingen hebben begaan.
15. Gezien de hiervoor onder 4 en 5 vermelde gegevens, in samenhang bezien, acht de rechtbank voldoende bewezen dat eiseres in 2011 en eiser in 2011 en 2012 hoeveelheden compost op hun landbouwgronden hebben gelost of laten lossen. Eisers hebben dat bewijs niet kunnen ontkrachten. De door eisers aangevoerde argumenten over aangrenzende landbouwgronden van [bedrijf 5] en het uitrijden van mest op meerdere percelen raken het door verweerder geleverde bewijs niet. Het bewijs ziet namelijk uitsluitend op de landbouwgronden van eisers.
Het geleverde bewijs wordt ook niet aangetast door de omstandigheid dat het uitrijden van compost niet door opsporingsambtenaren is vastgesteld of gezien. Deze omstandigheid maakt het geleverde bewijs op zich immers niet minder sterk. Dit geldt evenzeer voor de door eiser overgelegde laadbonnen van [bedrijf 5] . Dat er vrachten zijn geweest die minder zwaar beladen zijn geweest, maakt niet dat verweerder aan de hand van de hiervoor onder 4 en 5 vermelde gegevens heeft kunnen vaststellen dat eisers hoeveelheden compost geleverd hebben gekregen.
De betwisting van de berekende hoeveelheden en de stelling dat de hoeveelheidsbepaling onzeker is, omdat verweerder is uitgegaan van ‘wagens’en niet van ‘tonnen’ of ‘kilogrammen’ en de belading van de wagens uit de bewijsmiddelen niet blijkt, geven alleen al vanwege het gebrek aan een onderbouwing geen aanknopingspunt voor twijfel aan het geleverde bewijs.
Voor zover eisers (ook) bedoeld hebben aan te voeren dat met het bewijs van verweerder niet bewezen is hoeveel tonnen compost eisers in de vermelde kalenderjaren exact in de bodem hebben gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder bewijs heeft moeten aandragen op basis van zelf verzamelde gegevens, omdat voor de vrachten compost die eisers geleverd hebben gekregen geen VZC’s waren opgemaakt waaruit exacte hoeveelheden blijken. Omdat het opmaken van VZC’s wettelijk verplicht is en eisers voor het opmaken ervan wat betreft vrachten mest die op hun landbouwgronden worden gelost mede verantwoordelijk zijn, komt voor hun risico dat verweerder niet exact kon vaststellen hoeveel tonnen compost zij in de grond hebben gebracht of laten brengen.
Het aangevoerde laat overigens onverlet dat met het door verweerder aangedragen bewijs voldoende bewijs is geleverd voor de onder 6 vermelde hoeveelheden compost. Dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het soortelijk gewicht van compost, zoals eisers nog hebben gesteld, is gezien de berekeningen onder 6 onjuist en geeft daarom evenmin grond te oordelen dat verweerder niet van de hoeveelheden onder 6 heeft kunnen uitgaan.
16. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder heeft mogen aannemen dat eisers met de hiervoor vermelde hoeveelheden compost de voor hen geldende fosfaatgebruiksnormen met de onder 7 vermelde kilogrammen fosfaat hebben overschreden. Ook in zoverre kon verweerder, vanwege het ontbreken van VZC’s, niet van exacte gegevens uitgaan. Ook dat komt voor risico van eisers. De reden waarom heeft de rechtbank hiervoor al gegeven.
De rechtbank acht de redenering van verweerder helder en zijn berekeningen, met de ter zitting gegeven toelichting en aanpassing, inzichtelijk en betrouwbaar.
De basis voor de berekeningen is gelegd met het onder 4 en 5 vermelde bewijs. Voor twijfel aan de gegevens die bij verweerder geregistreerd staan bestaat geen aanleiding.
De enkele omstandigheid dat de door eisers overgelegde laadbonnen, analyserapporten en overzicht blijk geven van lagere fosfaatgehaltes dan die waarvan verweerder is uitgegaan, geeft op zich geen grond te oordelen dat verweerder niet van de hiervoor vermelde onderbouwde aannames mocht uitgaan. Ook de stelling dat compost uit Duitsland over het algemeen een lager fosfaatgehalte heeft dan dat waar verweerder vanuit is gegaan, doet dat niet. Nog los van het feit dat de stelling niet onderbouwd is, blijkt ook niet dat op de gronden van eiseres compost uit Duitsland is verspreid.
De omstandigheid dat eisers mogelijk minder fosfaat in de grond hebben gebracht doet daaraan ook geen afbreuk. Ze tast de onderbouwde aannames immers niet aan, evengoed als de omstandigheid dat op de gronden van eisers geen compost is aangetroffen met fosfaatgehaltes als die waarvan verweerder is uitgegaan dat ook niet doet. Ook de twijfels die eisers hebben over de door verweerder gehanteerde hoeveelheden en over zijn berekeningen doen dat niet, alleen al omdat eisers voor hun twijfels niet meer motivering hebben gegeven dan dat onzeker is of van juiste gegevens is uitgegaan. Dat de gegevens van verweerder onzeker en geschat zijn, maakt ze, nu ze voldoende onderbouwd zijn, ook niet onaannemelijk.
De stelling van eisers dat verweerder bij de berekeningen van de laagste geregistreerde gehaltes had moeten uitgaan en dat ook andere berekeningen hadden kunnen worden gemaakt, betekent volgens de rechtbank niet dat aan de berekeningen van verweerder moet worden getwijfeld of dat ze onjuist zijn. Ook daarmee hebben eisers geen grond gegeven te oordelen dat verweerder niet kon uitgaan van de aannames dat eisers de onder 7 vermelde kilogrammen fosfaat in de grond hebben gebracht.
Eisers hebben ook nog aangevoerd dat [bedrijf 5] en [bedrijf 6] belang hadden bij het op papier zoveel mogelijk afvoeren van mineralen. Voor zover zij daarmee hebben bedoeld aan te voeren dat de gegevens onjuist zijn, kan de rechtbank eisers hierin niet volgen. Ze hebben de rechtbank niet kunnen uitleggen waarin het geopperde belang van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] zit en ook geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan die gegevens.
17. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij de fosfaatgebruiksnormen hebben nageleefd. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (zie de uitspraak van 9 mei 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:106) waaruit volgt dat de materiële bewijslast ten aanzien van de naleving van de gebruiksnormen primair ligt bij degene die meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen. Dat er nog plaatsingsruimte was voor de fosfaatgebruiksnorm hebben eisers niet nader gemotiveerd. Dat er nog plaatsingsruimte was voor de stikstofgebruiksnorm is in het kader van deze procedures niet relevant. Eisers wordt niet verweten die norm te hebben overtreden. Mede gelet op de onder 14 tot en met 16 gegeven overwegingen acht de rechtbank dan ook bewezen dat eisers de overtredingen van artikel 7 van de Msw hebben begaan.
De rechtbank ziet, gelet op de gegeven overwegingen, geen aanleiding te oordelen dat de bestreden besluiten in zoverre niet voldoen aan de strenge motiveringseisen waaraan sanctiebesluiten dienen te voldoen.
18. De rechtbank beantwoordt vervolgens de vraag of eisers de overtredingen kunnen worden verweten bevestigend. [naam 1] en [naam 2] wisten dat in 2011 en wat betreft eiser ook in 2012 op hun landbouwgronden compost is uitgereden. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 4 en 5. De stelling dat eisers helemaal geen verwijt treft gaat daarom al niet op. De omstandigheid dat bij de Dienst Regelingen geen vrachten geregistreerd waren op naam van eisers en dat zij geen afleveringsbewijzen hebben ontvangen en vervoersbewijzen hebben gezien, tast de eigen verklaringen van [naam 1] en [naam 2] niet aan en geeft daarom geen reden voor een ander oordeel.
Omdat niet kan worden gezegd dat eisers geen enkel verwijt van de overtredingen kan worden gemaakt, heeft verweerder terecht geen toepassing gegeven aan artikel 5:41 van de Awb. Verweerder heeft eisers dan ook boetes kunnen opleggen.
19. De rechtbank stelt vast dat de boetes die verweerder eisers heeft opgelegd zijn berekend aan de hand van de boetebedragen zoals die voor overtreding van artikel 7 van de Msw zijn opgenomen in artikel 57 van de Msw.
Eiser hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan conform artikel 5:46, derde lid, van de Awb de boete had moeten worden gematigd.
De rechtbank merkt op dat de aangevoerde omstandigheid van het tijdsverloop tot matiging heeft geleid en op zich geen reden geeft tot verdergaande matiging. De omstandigheid dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar de leveranciers heeft geen invloed op de ernst van de overtredingen die eisers hebben begaan en de mate waarin eisers hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Daarom is hierin geen grond gelegen de boetes op een lager bedrag vast te stellen.
De omstandigheid dat de aard van het product onduidelijk is, is dat ook niet, reeds omdat is komen vast te staan dat [naam 1] en [naam 2] wisten dat het product compost betrof. Dat eisers niet wisten of konden vermoeden dat het product zoveel fosfaat bevatte, is evenmin een omstandigheid die de ernst van de feiten en de verwijtbaarheid van eisers aantast. Eisers waren immers gehouden VZC’s op te (laten) maken en hebben door dit na te laten kennelijk het risico aanvaard dat zij de samenstelling van de compost die zij in de bodem hebben gebracht niet kenden.
De omstandigheid dat eiseres de leveringen van [bedrijf 5] op enig moment heeft stopgezet, is dat ook niet. Hierdoor verandert immers niet dat zij in de eerder vermelde periode compost over haar landbouwgronden heeft laten verspreiden, terwijl [naam 1] hiervan weet had. Dat eiseres [naam 6] gevraagd heeft of bij de leveringen van compost uit Duitsland vervoersbewijzen aanwezig zijn, is dat evenmin gelet op de eerder vermelde eigen verantwoordelijkheid die zij in dit verband had.
Eisers hebben dan ook geen grond aangevoerd die de rechtbank reden geeft te oordelen dat de boetes disproportioneel en onevenredig hoog zijn.
20. Eisers hebben wel terecht betoogd dat de berekeningen die aan de bestreden besluiten ten grondslag zijn gelegd onzorgvuldig zijn en dat de motivering van de bestreden besluiten in zoverre niet voldoet. Verweerder heeft ter zitting immers aangegeven dat in de berekeningen een fout is geslopen door ten onrechte niet uit de gaan van een gewogen gemiddelde. De beroepen zijn daarom gegrond. De bestreden besluiten worden gedeeltelijk, voor wat betreft de berekeningen en de daaruit voortvloeiende boetebedragen, vernietigd.
Ten aanzien van het bestreden besluit 3 zal de rechtbank aan de hand van de nieuwe berekening zelf in de zaak voorziend het boetebedrag vaststellen op het door verweerder ter zitting voorgestelde bedrag van € 12.978,90. Dit is het bedrag van € 14.421,- waarop verweerder is uitgekomen nadat hij bij de hernieuwde berekening van een gewogen gemiddelde is uitgegaan, gematigd met tien procent net als het aanvankelijke boetebedrag. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 7.
De rechtbank zal voor de bestreden besluiten 1 en 2 volstaan met het in stand laten van de rechtsgevolgen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de herberekeningen in deze gevallen tot hogere boetes leiden dan de opgelegde boetes, hetgeen eisers niet hebben betwist.
21. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank beschouwt de zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) als één samenhangende zaak. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).