ECLI:NL:RBLIM:2016:10714

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
5388847 AZ VERZ 16-192
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende vastgestelde opzeggrond

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tegen ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ LANDGOED VAESHARTELT B.V. De zaak betreft de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken], die sinds 1974 in dienst was van Vaeshartelt. De opzegging vond plaats op 1 april 2016, waarbij Vaeshartelt als reden een voortdurend verschil van inzicht aanvoerde. De kantonrechter oordeelde dat deze opzeggrond onvoldoende was geconcretiseerd en dat de werkgever te laat had gesteld dat het ontslag ook was gegeven vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De kantonrechter heeft de opzegging vernietigd en Vaeshartelt verplicht om [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] weer toe te laten tot de arbeid, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving. Daarnaast is Vaeshartelt veroordeeld tot betaling van het loon met overige emolumenten vanaf 1 september 2016 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De verzoeken van Vaeshartelt zijn afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van Vaeshartelt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummers: 5388847 AZ VERZ 16-192,
5541462 AZ VERZ 16-234,
5541381 AZ VERZ 16-233,
Beschikking van 9 december 2016
in het verzoekschrift en de twee voorwaardelijke tegenverzoeken van
[verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ,
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken,
gemachtigde mr. C.A.H. Lemmens
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ LANDGOED VAESHARTELT B.V.,
gevestigd te Maastricht,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in de voorwaardelijke tegenverzoeken,
gemachtigde mr. M. Overdijk.
Partijen zullen hierna [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en Vaeshartelt genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift d.d. 20 september 2016
  • het verweerschrift met twee voorwaardelijke tegenverzoeken
  • de van de zijde van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] op 5 december 2016 ingekomen nadere producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 6 december 2016, waar beide gemachtigden aan de hand van een pleitnota de stellingen over en weer nader hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vaeshartelt exploiteert het landgoed Kasteel Vaeshartelt te Maastricht, onder meer door (onder)verhuur van het landgoed.
2.2.
[verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , geboren op [geboortedag] 1948, is sinds 1974 aaneensluitend in dienst van (rechtsvoorgangers) van Vaeshartelt, voornamelijk in bestuurlijke functies.
2.3.
Per 1 januari 2008 heeft [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een partime (12 uur per week) arbeidsovereenkomst met Vaeshartelt gesloten, voor bepaalde tijd, te weten tot en met 31 december 2012 in de functie van rentmeester/directeur.
2.4.
Op 19 december 2012 hebben partijen een aansluitende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ongewijzigde arbeidsvoorwaarden gesloten ingaande 1 januari 2013.
2.5.
Vanaf 1 mei 2013 is een urenuitbreiding van laatstgenoemde arbeidsovereeenkomst naar 20 uur per week overeengekomen. Dit duurt tot 1 februari 2015, het moment dat er een nieuwe algemeen directeur is geworven en ingewerkt (en in dienst is getreden, zo begrijpt de kantonrechter), waarna de arbeidsuur weer naar 12 uur per week is teruggeschroefd.
2.6.
Op 8 maart 2016 heeft [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een brief gestuurd aan het bestuur van Vaeshartelt waarin hij zijn zorgen heeft geuit over de “koers” die Vaeshartelt is gaan varen.
2.7.
Op initiatief van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is daarna een bespreking gepland op 1 april 2016, warvan [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in de veronderstelling verkeerde dat zijn eerdergenoemde brief inhoudelijk zou worden besproken. Tijdens dat onderhoud heeft Vaeshartelt hem te kennen gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst zou gaan opzeggen, hetgeen zij diezelfde dag ook per brief heeft gedaan (productie 2 bij verzoekschrift).
De inhoud van die brief luidt - voor zover hier van belang -:

Hiermee bevestig ik ons gesprek van heden. Daarin hebben we opnieuw gesproken over alle ontwikkelingen op Vaeshartelt. U hebt wederom aangegeven om uw moverende redenen het met een aantal ontwikkelingen niet eens te zijn.
Vanwege het voortdurende verschil van inzicht tussen U en het bestuur hebben wij besloten uw arbeidsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van de met u overeengekomen opzegtermijn van drie maanden, derhalve tegen 1 augustus 2016. Dit betekent dat formeel 31 juli a.s. de laatste dag zal zijn van uw arbeidsovereenkomst.
2.8.
Vaeshartelt heeft - op enig moment daarna - (volgens [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] per e-mail bericht doch hij legt daar geen kopie van over) laten weten dat, hoewel dat bij de opzegging niet specifiek als ontslaggrond is genoemd, de opzegging moet worden gezien als een opzegging op grond van art. 7:669 lid 4 BW (opzegging wegens persioengerechtigde leeftijd).
2.9.
Vaeshartelt heeft - kennelijk bij vergissing - het loon over augustus 2016 nog doorbetaald.

3.De verzoeken

3.1.
[verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] verzoekt
primair:
om de opzegging tegen 1 augustus 2016 te vernietigen;
om Vaeshartelt te verplichten [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking weer toe te laten tot de overeengekomen arbeid tot einde arbeidsovereenkomst en onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
om Vaeshartelt te veroordelen tot betaling van het loon met overige emolumenten vanaf 1 september 2016 tot einde arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente;
om Vaeshartelt te veroordelen tot uitbetaling van de jubileumgratificatie van
€ 6.398,40 bruto, binnen acht dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf maart 2014 tot aan de dag van voldoening,
en
subsidiair:
5. om Vaeshartelt te veroordelen tot betaling van de contractuele beëindigingsvergoeding van € 75.419,12 bruto dan wel de gefixeerde schadevergoeding van € 72.019,00 bruto;
6. om Vaeshartelt te veroordelen om aan [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een billijke vergoeding (ex art. 7:681 lid 1 sub a BW) van € 60.000,00 te betalen;
7. om Vaeshartelt te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van
€ 76.000,00;
8. om Vaeshartelt te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van voldoening
9. om Vaeshartelt te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Vaeshartelt verzoekt:
een verklaring voor recht om een onverschuldigd betaald bedrag aan salaris te mogen verrekenen met een eventueel aan [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] toe te kennen vordering,
onder de voorwaarde dat geoordeeld zal worden dat partijen schriftelijk zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst niet vóór 1 januari 2018 zou kunnen worden beëindigd, deze alsnog te ontbinden primair wegens verwijtbaar handelen en nalaten en subsidiair wegens verstoorde verhoudingen, in beide gevallen zodanig dat van Vaeshartelt niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats constateert de kantonrechter dat de ontslagreden zoals die is vermeld in de brief van 1 april 2016, te weten een voortdurend verschil van inzicht, aangemerkt wordt als een beroep op een verstoorde arbeidsverhouding als genoemd in art. 7:669 lid 3 onder g, doch dat Vaeshartelt die opzeggrond volstrekt onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het enkele gegeven dat [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] kritiek uit op het door het bestuur gevolgde beleid, betekent allerminst reeds op zichzelf dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Van een bestuur mag verwacht worden dat zij zich een bepaalde mate van kritiek, mits opbouwend bedoeld en niet beledigend, laat welgevallen althans daar bestand tegen is.
4.2.
In tegenstelling tot hetgeen partijen kennelijk beide veronderstellen, is voor wat betreft de vraag of de op 19 december 2012 gesloten arbeidsovereenkomst een overeenkomst voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd is
nietrelevant wat de bedoelingen van partijen op dat aspect waren noch welke termijn er aan het papier is toevertrouwd, nu die overeenkomst op grond van de zogenoemde ketenregeling
van rechtswegeper ingansdatum 1 januari 2013 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geworden. Dat er eventueel - zoals [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] stelt en Vaeshartelt betwist - buiten de schriftelijke overeenkomst om al dan niet een einddatum is afgesproken, kan dan ook - wat daar ook verder van zij, niet anders dan als een separate beëindigingsovereenkomst worden aangemerkt, maar de arbeidsovereenkomst zelf is er - per definitie - een voor onbepaalde tijd.
4.3.
Dat de arbeidsduur gedurende de periode 1 mei 2013 tot 1 februari 2015 is verhoogd naar 20 uur per week, maakt niet dat daarmee nieuwe arbeidsovereenkomsten zijn gesloten, zoals [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ten onrechte stelt: het is dezelfde arbeidsovereenkomst gebleven. Er is enkel sprake van wijziging van elementen van een bestaande overeenkomst nu immers de overige verbintenissen uit de initiële overeenkomst onverkort gehandhaafd zijn.
4.4.
Geconstateerd dient derhalve te worden dat de arbeidsovereenkomst hier in geding is ingegaan vóórdat [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] pensioengerechtigd was (dat is hij sinds 1 februari 2013), zodat Vaeshartelt de overeenkomst op die grond had kunnen opzeggen.
4.5.
Vastgesteld dient echter te worden dat Vaeshartelt in haar opzegbrief die grond niet heeft genoemd en dat zij die grond eerst op een later moment (partijen laten zich daar niet expliciet over uit) die ‘pensioengrond’ als aanvullende grondslag onder het ontslag heeft gelegd. Met name uit oogpunt van rechtszekerheid voor de werknemer, maar ook gelet op het gesloten en limitatieve ontslagsysteem van de wet, is de kantonrechter van oordeel dat ook bij een opzegging als de onderhavige (net als bij een opzegging wegens een dringende reden) bij de opzegging de juiste gronden daarvoor vermeld dienen te worden. Het is in strijd met de rechtszekerheid en met het systeem van de wet om daarna nog andere gronden aan de opzegging ten grondslag te leggen of naar believen van gronden te wisselen als de omstandigheden daardoor tot een gunstiger resultaat zouden kunnen leiden.
In dit kader verdient het nog opmerking dat Vaeshartelt te kennen heeft gegeven dat zij op
27 oktober 2016 een brief aan [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft verzonden betreffende een “Opzegging arbeidsovereenkomst voor zover nodig” (zo vermeld de kop van de brief) waarin zij de arbeidsovereenkomst op de pensioengrond opzegt tegen 1 februari 2017, doch dit mist relevantie voor de onderhavige verzoeken nu die zich hebben beperkt tot de opzegging tegen
1 augustus 2016. Ten overvloede zij hierbij opgemerkt dat deze voorwaardelijke opzegging wegens bereiken van de pesnioengerechtigde leeftijd rechtskracht zal missen, nu Vaeshartelt deze grond ten processe exliciet heeft aangevoerd voor de opzegging welke thans ter beoordeling voorligt en het “free-ticket” van pensioenontslag ex art. 6:671 lid 1sub g jo. 6:669 lid 4 slechts één keer kan worden ingezet.
4.6.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het primair verzochte onder 1, 2 en 3 zal worden toegewezen, zei het dat de dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.7.
De verzochte veroordeling tot betaling van een jubileumgratificatie zal worden afgewezen. Bij het verzoekschrift heeft [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] daaromtrent niet meer aangevoerd dan dat hij daar recht op heeft, zonder ook maar enige nadere toelichting op te geven. Vaeshartelt heeft dan ook terecht als verweer aangevoerd dat [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] niet aangeeft waarop hij zijn verzoek baseert. Ter zitting heeft [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] daaromtrent volstaan met de opmerking dat zulks “gebruikelijk en passend” is, doch dit is verder geheel niet onderbouwd, zodat [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] op dit punt niet voldaan heeft aan de op hem rustende gemotiveerde stelplicht.
4.8.
Gelet op de beoordeling van de primaire verzoeken, behoeven de subsidiaire verzoeken geen verdere bespreking.
4.9.
Het voorwaardelijke tegenverzoek onder 1) zal, gelet op vernietiging van de opzegging, afgewezen worden.
4.10.
Nu niet is geoordeeld dat partijen schriftelijk zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst niet vóór 1 januari 2018 zou kunnen worden beëindigd, is in feite aan de voorwaarde voor het tegenverzoek niet voldaan, zodat dit verzoek reeds daarom dient te worden afgewezen. Ten overvloede merkt te kantonrechter nog op dat onder verwijzing naar de beoordeling van het primaire verzoek van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , dit tegenverzoek, indien aan de voorwaarde was voldaan, niet toegewezen zou worden.
4.11.
Vaeshartelt zal als de overwegend (zowel in het verzoek als in de beide tegenverzoeken) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tot de datum van dit vonnis begroot op € 479,00, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde en € 79,00 aan griffierecht.
4.12.
Wat partijen overigens nog hebben aangevoerd is door de kantonrechter meegewogen en beoordeeld, maar leidt niet tot een andere beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek (5388847 AZ VERZ 16-192)
5.1.
vernietigt de op 1 april 2016 gedane opzegging door Vaeshartelt,
5.2.
verplicht Vaeshartelt om [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking weer toe te laten tot de overeengekomen arbeid totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft en met een maximum van € 20.000,00,
5.3.
Vaeshartelt te veroordelen tot betaling van het loon met overige emolumenten vanaf 1 september 2016 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af,
in de voorwaardelijke tegenverzoeken (5541462 AZ VERZ 16-234 en 5541462 AZ VERZ 16-233)
5.5.
wijst het verzochte af,
in de drie verzoeken gezamenlijk
5.6.
vveroordeelt Vaeshartelt tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tot de datum van dit vonnis begroot op € 479,00,
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.1., 5.2., 5.3. en 5.6. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.
RK