ECLI:NL:RBLIM:2016:10787

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
5473239 AZ VERZ 16-210
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst zonder dringende reden en beoordeling van de billijke vergoeding en concurrentiebeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en werkgever over de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die als kok werkzaam was, werd op staande voet ontslagen door de werkgever, die stelde dat er sprake was van een dringende reden. De werknemer betwistte dit en verzocht om een billijke vergoeding en betaling van achterstallig loon. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende reden voor ontslag was, omdat de werknemer niet onterecht toegang had gekregen tot informatie van de werkgever. De rechtbank kende de werknemer een billijke vergoeding van € 3.000,00 toe en het resterende loon van € 3.546,88. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie van de bedragen. De rechtbank verklaarde ook dat het concurrentiebeding niet rechtsgeldig was overeengekomen. Het tegenverzoek van de werkgever om een boete wegens overtreding van het concurrentiebeding werd toegewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummers 5473239 AZ VERZ 16-210 en 5544097 AZ VERZ 16-238
Beschikking van 13 december 2016
in de zaak van
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij ten aanzien van het tegenverzoek,
gemachtigden mr. C.M.T. Bocken en mr. R.M.W.H. Bedaux
tegen
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij ten aanzien van het tegenverzoek,
gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen.
Partijen zullen hierna [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] en [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen (ingekomen op 26 oktober 2016)
  • het verweerschrift met tevens een zelfstandig tegenverzoek met bijlagen
  • het verweerschrift tegen het tegenverzoek, met bijlagen
  • de namens [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] bij e-mailbericht van 2 december 2016 ingediende bijlagen
  • de namens [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] bij e-mailbericht van 5 december 2016 ingediende bijlage
  • de mondelinge behandeling op 6 december 2016, waarbij namens [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] drijft een onderneming, genaamd [handelsnaam] . De activiteiten van [handelsnaam] zien voornamelijk op eventcatering (het vervaardigen van eten ten behoeve van feesten, partijen en evenementen zoals walking diners, proeverijen en wijn-spijs avonden).
2.2.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] is op 1 maart 2016 op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst bij [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] in dienst getreden in de functie van kok. Partijen zijn in eerste instantie een 32-urige werkweek overeengekomen. Met ingang van juni 2016 is dit gewijzigd naar 38 uur per week. Het overeengekomen loon bedroeg laatstelijk € 2.813,04 bruto exclusief vakantiegeld en emolumenten. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes maanden.
2.3.
Artikel 13 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“De werknemer verricht tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst zonder schriftelijke toestemming van de werkgever geen betaalde of onbetaalde (neven)werkzaamheden voor zichzelf of voor derden, welke schadelijk of concurrerend (kunnen) zijn met de belangen van de werkgever.”
2.4.
Artikel 15 van de arbeidsovereenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, dat de werknemer voor iedere dag dat de overtreding van artikel 13 voortduurt een boete van
€ 500,00 verbeurt.
2.5.
Artikel 14 van de arbeidsovereenkomst bevat een relatiebeding.
2.6.
Begin juni 2016 heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] als kok werkzaamheden verricht voor het [naam restaurant] , een restaurant in Roermond.
2.7.
Op 25 juni 2016 heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] als kok werkzaamheden verricht voor [naam] ( [bedrijfsnaam] ). [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft daarbij gebruik gemaakt van servies en ingrediënten van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] / [handelsnaam] .
2.8.
Op enig moment heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] het idee opgevat een “Foodtruckevent” te organiseren. Daarop heeft [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] besloten als organisator en cateraar van dat event te zullen optreden. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft de kaartverkoop van dit event willen laten verlopen via Compo Software. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] / [handelsnaam] heeft daartoe een overeenkomst met Compo Software gesloten. Compo Software heeft daarop [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] de mogelijkheid geboden via een wachtwoord en gebruikersnaam online toegang te krijgen tot informatie over reserveringen, kaartverkoop van dit event alsmede van andere financiële gegevens van [handelsnaam] .
2.9.
Omstreeks 23 augustus 2016 heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] telefonisch contact opgenomen met [medewerker Compo Software] van Compo Software. Naar aanleiding van dit telefonisch contact heeft [medewerker Compo Software] het aan [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verstrekte wachtwoord gewijzigd. Van die wijziging heeft [medewerker Compo Software] aan [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] (althans aan zijn partner [naam partner] ) mededeling gedaan bij e-mailbericht van 23 augustus 2016.
2.10.
Bij brief van 27 augustus 2016 heeft [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] het volgende aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld:
“Zeer onlangs, te weten op 23 augustus jl. heb ik vernomen dat u zich als [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft voorgedaan om bepaalde informatie te kunnen ontvangen. Vanwege uw afwezigheid heb ik u tot op heden hier niet mee kunnen confronteren. Dit gedrag acht ik ontoelaatbaar, en om deze reden ontsla ik u hierbij op staande voet. In het recente verleden heeft u ook al eens een waarschuwing van mij ontvangen, vanwege bepaalde handelingen die het vertrouwen van mij in u hebben geschaad. Klaarblijkelijk heeft u deze waarschuwing louter en alleen ter kennis aangenomen.”
2.11.
Diezelfde dag heeft [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] aan twee leveranciers die betrokken waren bij het “Food Truck event” schriftelijk medegedeeld dat [handelsnaam] zich terugtrekt als “initiatiefnemer” van dit event. Voorts heeft [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] daarbij medegedeeld dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] niet langer voor [handelsnaam] werkt, dat [handelsnaam] het vertrouwen in [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft opgezegd omdat het vertrouwen in [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] “door een aantal zaken” is geschaad.
2.12.
Bij brief van 28 augustus 2016 heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] betwist dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag, heeft hij verklaard zich beschikbaar te houden voor het verrichten van zijn werkzaamheden en heeft hij medegedeeld dat hij aanspraak maakt op zijn loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
2.13.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft nadien geen werkzaamheden meer voor [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verricht. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft geen loon meer aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] betaald vanaf 27 augustus 2016.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek
3.2.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verzoekt [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] te veroordelen tot:
betaling van een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto;
betaling van het resterende loon over de maanden augustus en september 2016 van € 3.546,88 bruto;
betaling van de wettelijke verhoging over het aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] toekomende loon van € 1.406,52;
verstrekking aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] van een deugdelijke netto/brutospecificatie waarin de bedragen onder a. tot en met c. zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom indien [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dat niet binnen twee dagen na de datum van deze beschikking doet;
betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.000,00;
het uitbrengen van een rectificatie aan alle personen waar tegenover [handelsnaam] zich negatief heeft uitgelaten over [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] , eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom indien [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dat niet binnen twee dagen na de datum van deze beschikking doet;
betaling van de wettelijke rente over de onderdelen a. tot en met f. vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening.
Voorts verzoekt [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] de kantonrechter om:
primair te besluiten dat het concurrentie en/of relatiebeding niet rechtsgeldig tot stand gekomen is op grond van art. 7:653 lid 1 jo lid 2 BW;
subsidiair te besluiten tot “verval van het concurrentie en of relatiebeding” op grond van art. 7:653 lid 4 BW;
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.3.
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] concludeert tot afwijzing van het verzoek. Wel erkent zij dat het concurrentie- en het relatiebeding niet rechtsgeldig overeengekomen is en stelt zij van die bedingen afstand te doen.
3.4.
Het tegenverzoek
3.5.
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verzoekt [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van € 1.500,00 boete wegens overtreding van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst, met veroordeling van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] in de proceskosten.
3.6.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verweert zich met het betoog dat hij artikel 13 van de arbeidsovereenkomst niet overtreden heeft.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Bij de beoordeling van de vraag of [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] terecht op grond van een dringende reden ontslagen is, is de inhoud van de brief van 27 augustus 2016 leidend. Hoewel die brief onduidelijk geformuleerd is, staat tussen partijen vast dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] daarmee heeft beoogd aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] te verwijten dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zich tegenover [medewerker Compo Software] heeft voorgedaan als [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] om zodoende toegang te krijgen tot financiële informatie die niet voor [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] bestemd was.
4.2.
Het (gestelde) feit dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zich tegenover [medewerker Compo Software] heeft voorgedaan als [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] kan een dringende reden voor ontslag opleveren. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] wijst ter onderbouwing van dit verwijt op een e-mailbericht van [medewerker Compo Software] van 23 augustus 2016 waarin [medewerker Compo Software] stelt: “Ik ga ervan uit dat als ik naar iemands naam vraag het ook het juiste is. Er werd mij gezegd dat ik met [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] sprak.” Volgens [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] moet er sprake zijn geweest van een misverstand. In dat verband verwijst hij naar een tweede e-mailbericht van [medewerker Compo Software] van 1 december 2016 waarin [medewerker Compo Software] , voor zover hier van belang, verklaart: “Tijdens het korte telefoongesprek dacht ik met [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] te spreken. Ik kan mij daarbij vergist hebben, en heb niet een tweede keer gevraagd naar een naam.” Gelet op deze tweede e-mail van [medewerker Compo Software] staat naar het oordeel van de kantonrechter dus allerminst vast dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zich tegenover haar heeft voorgedaan als [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] . Niet ondenkbaar is dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] tijdens het telefoongesprek namens [handelsnaam] gebeld heeft en dat [medewerker Compo Software] daar zelf de conclusie aan verbonden heeft met [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] van doen te hebben.
4.3.
Dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] door middel van het telefonisch contact met [medewerker Compo Software] heeft gepoogd om zich ongeoorloofd toegang te verschaffen tot informatie over [handelsnaam] die niet voor hem bestemd was, is evenmin komen vast te staan. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] had immers reeds voor het bewuste telefoongesprek met [medewerker Compo Software] al toegang tot de door Compo Software online beschikbaar gestelde informatie over [handelsnaam] . Uit de door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] overgelegde bijlage 21 blijkt immers dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] (althans zijn partner [naam partner] ) aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] de daarvoor benodigde gebruikersnaam en het wachtwoord ter beschikking had gesteld. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] had dus voor het telefoongesprek van (omstreeks) 23 augustus 2016 reeds (impliciet) ermee ingestemd dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] toegang had tot de door Compo Software online beschikbaar gestelde informatie. Ter zitting is namens [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] nog betoogd dat het de bedoeling was om via een App het aantal verkochte kaarten voor het Foodtruckevent zichtbaar te maken zonder de overige informatie zichtbaar te maken, maar dat desondanks toch alle informatie zichtbaar werd. Volgens [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] was het “niet de bedoeling voor een werknemer om daar inzicht in te krijgen”. Wat er verder ook van die door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] met Compo Software (al dan niet) afgesproken bedoeling zij, kan het niet aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verweten worden dat hij toegang tot alle informatie had. Die toegang is hem door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] (via [naam partner] ) gegeven en niet is gebleken dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] die toegang voor 23 augustus 2016 expliciet heeft ontzegd/verboden. In dat licht bezien valt dan niet in te zien dat en waarom [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zich tegenover [medewerker Compo Software] als [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] zou hebben voorgedaan.
4.4.
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de kantonrechter tot het oordeel dat er op 27 augustus 2016 geen dringende reden voor het ontslag van [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] bestond. Hieruit volgt dat de overige verwijten van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] aan het adres van [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] onbesproken kunnen blijven. Die verwijten zijn immers niet de directe aanleiding geweest voor het ontslag op 27 augustus 2016. De door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] gestelde overtredingen van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst zullen uiteraard wel beoordeeld worden naar aanleiding van het door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] ingediende tegenverzoek (zie rechtsoverweging 5.1. e.v.).
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft opgezegd in strijd met art. 7: 671 BW. Ingevolge art. 7:681 BW heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] dan de keuze om de kantonrechter te verzoeken de opzegging te vernietigen of om [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft expliciet, onder verwijzing naar artikel 7:681 BW, voor die laatste mogelijkheid gekozen. Het verweer van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] niet heeft onderbouwd waar onderdeel a. van zijn verzoek op is gegrond, snijdt derhalve geen hout.
4.6.
De betrekkelijk korte duur van het dienstverband en het gegeven dat zonder dringende reden de arbeidsovereenkomst is opgezegd, hetgeen ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] impliceert, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter een billijke vergoeding van € 3.000,00 bruto. Er is geen grond voor toewijzing van het door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] gevorderde hogere bedrag van € 15.000,00. Zijn stellingen die behelzen dat hij door het ontslag op staande voet binnen de (kleine) horecawereld moeilijk een nieuwe baan kan vinden, kunnen hem niet baten. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft die stellingen gemotiveerd betwist en [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft verder geen concrete gegevens aangedragen ter onderbouwing van zijn (te) vage stellingen op dit punt. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft voorts ter onderbouwing van de hoogte van de door hem verzochte billijke vergoeding aangevoerd dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] hem ten onrechte allerlei verwijten maakt. Dit argument is in deze zaak geen grond om mee te wegen bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding. De verwijten die geen betrekking hebben op de gebeurtenis rond 23 augustus 2016 hebben namelijk slechts een zeer ondergeschikte rol gespeeld bij de beslissing van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] om de arbeidsovereenkomst [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] wegens een dringende reden op te zeggen.
De vergoeding beoogt in casu om [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] in de situatie te brengen als ware het dienstverband op een normale wijze in goede harmonie geëindigd en hij een (geringe) periode van werk verstoken zou zijn geweest, alsook als genoegdoening voor de schade die hij in zijn track-record oploopt doordat deze arbeidsverhouding, anders dan aantoonbaar de voorgaande, door hem ongewild niet smetteloos is geëindigd, ook al is hij formeel door deze procedure gerehabiliteerd.
4.7.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verzoekt in onderdeel b. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van het (resterende) loon over de maanden augustus en september 2016.
Ter onderbouwing van dit onderdeel heeft hij onder meer aangevoerd dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] onregelmatig heeft opgezegd zodat op grond van art. 7:677 lid 3 BW het loon verschuldigd is. Dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] onregelmatig heeft opgezegd, staat vast aangezien hiervoor reeds is geoordeeld dat er geen sprake was van een dringende reden op 27 augustus 2016. Ingevolge art. 7:677 lid 3 sub b BW is [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] daarom aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd op 30 september 2016. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] betwist niet dat het loon dat aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] nog tot en met 30 september 2016 verschuldigd zou zijn € 3.546,88 bruto bedraagt. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van deze vergoeding aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] .
4.8.
De door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] in onderdeel c. verzochte wettelijke verhoging over het aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] toekomende loon van € 1.406,52, zal worden afgewezen. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft niet gesteld dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot tijdige betaling van het loon tot 27 augustus 2016. Vanaf die datum is [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] geen loon meer aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verschuldigd geweest aangezien de arbeidsovereenkomst op die dag door de opzegging is geëindigd en [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] geen vernietiging van de opzegging heeft verzocht. Wellicht heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] beoogd de wettelijke verhoging te verzoeken over de door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verschuldigde vergoeding die gelijk is aan het loon vanaf 27 augustus 2016 tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 30 september 2016. Op grond van artikel 7:625 BW kan de wettelijke verhoging echter slechts worden toegewezen in geval van te late betaling van het loon en daarvan is hier geen sprake. Artikel 7:625 BW biedt geen grondslag voor toewijzing van de wettelijke verhoging over een aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] toe te wijzen vergoeding.
4.9.
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] zal op verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] worden veroordeeld om binnen twee dagen na heden een deugdelijke netto-/brutospecificatie te verstrekken van de hiervoor vermelde aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] toe te wijzen bedragen. De door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verzochte dwangsom zal worden gematigd tot € 25,00 voor iedere dag dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] in gebreke blijft, tot een maximumbedrag van € 500,00.
4.10.
De verzochte vergoeding van incassokosten zal worden afgewezen aangezien dit onderdeel onvoldoende concreet door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] is onderbouwd met namens hem verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden.
4.11.
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft (onbetwist) gesteld dat hij slechts aan twee leveranciers via e-mail heeft bericht dat hij het vertrouwen in [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verloren heeft en dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zijn vertrouwen geschaad heeft. Deze mededeling is feitelijk juist aangezien [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] inderdaad het vertrouwen in [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verloren heeft. Ook staat wel vast dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] het vertrouwen van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] geschaad heeft. De kantonrechter verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 5.4. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft voorts niet aannemelijk weten te maken dat door het aan twee leveranciers verzonden bericht het hem wordt bemoeilijkt ander werk als kok te vinden. Op grond van deze overwegingen zal de door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verzochte rectificatie worden afgewezen.
4.12.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] stelt dat de wettelijke rente moet worden toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] ziet over het hoofd dat wettelijke rente eerst toewijsbaar is vanaf de dag van verzuim en niet vanaf de dag van opeisbaarheid. Omdat vaststaat dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] vanaf de dag van indiening van het verzoek in verzuim is, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 26 oktober 2016. De wettelijke rente over de dwangsom zal worden toegewezen vanaf de datum van verzuim.
4.13.
[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft voorts primair verzocht om “te besluiten dat het concurrentie-en/of relatiebeding tussen [handelsnaam] en [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] niet rechtsgeldig tot stand gekomen is op grond van art. 7:653 lid 1 jo lid 2 BW”.
De kantonrechter begrijpt dit onderdeel aldus dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verzoekt om een verklaring voor recht. Dit onderdeel is toewijsbaar aangezien [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] daar geen verweer tegen heeft gevoerd en zelfs heeft erkend dat het betreffende beding niet rechtsgeldig overeen is gekomen. Aangezien het primair verzochte wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek.

5.De beoordeling van het tegenverzoek

5.1.
De door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verzochte veroordeling van [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de boete heeft voldoende samenhang met het door [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] ingediende verzoek. Op grond van art. 7:686a lid 3 BW is [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
5.2.
Tussen partijen is niet in geding dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] omstreeks 7 juni 2016 als kok heeft gewerkt in het [naam restaurant] , een restaurant te Roermond. Volgens [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] hier vooraf geen (schriftelijke) toestemming voor gevraagd. Aangezien [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] dat niet heeft betwist, staat dit vast. Niet gebleken is dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] achteraf alsnog heeft ingestemd met het feit dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] aldaar gewerkt heeft. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft desondanks onvoldoende aangevoerd om tot de conclusie te kunnen komen dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] door het werken bij het [naam restaurant] artikel 13 van de arbeidsovereenkomst overtreden heeft. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft namelijk geen overtuigende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat het werken in een restaurant te Roermond schadelijk of concurrerend geweest kan zijn voor zijn onderneming die zich richt op eventcatering.
5.3.
[verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft voorts aangevoerd dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] artikel 13 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden door zijn werkzaamheden voor het Foodtruckevenement. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is deze stelling onbegrijpelijk. Vaststaat immers dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] die werkzaamheden tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst met toestemming van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] namens [handelsnaam] heeft verricht.
5.4.
Dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] tijdens de duur van zijn arbeidsovereenkomst met [handelsnaam] ook voor [bedrijfsnaam] gewerkt heeft, staat tussen partijen vast. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft hier vooraf geen toestemming voor gegeven. Ook blijkt nergens uit dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] achteraf akkoord was met die werkzaamheden. Verder is onbetwist dat [bedrijfsnaam] een directe concurrent van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] is en dat die onderneming zich (ook) richt op eventcatering. Tot slot is onbetwist dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zonder toestemming van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] voor zijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] gebruik gemaakt heeft van servies en ingrediënten van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] . De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] doordat hij bij deze directe concurrent van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft gewerkt en daarbij gebruik heeft gemaakt van het servies en de ingrediënten van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] vaststaat dat een en ander schadelijk of concurrerend kan zijn geweest voor [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] . De stelling van [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] dat het een vriendendienst was en dat het in de horeca gebruikelijk is om elkaar te helpen doet daar niet aan af. Op grond van het boetebeding is [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] voor deze overtreding een boete van € 500,00 aan [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verschuldigd. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

6.De proceskosten

6.1.
Omdat beide partijen ten aanzien van de door hun ingediende verzoeken deels in het gelijk zijn gesteld, worden de proceskosten over en weer aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek
7.1.
veroordeelt [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] tot betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] van € 3.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2016 tot de dag van voldoening,
7.2.
veroordeelt [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] tot betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] van € 3.546,88 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2016 tot de dag van voldoening,
7.3.
veroordeelt [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] om binnen twee dagen na heden aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] een deugdelijke netto-/brutospecificatie te verstrekken waarin de onder 7.1. en 7.2. vermelde bedragen zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] niet binnen voornoemde termijn de specificaties verstrekt, tot een maximum van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot de dag van voldoening,
7.4.
verklaart voor recht dat het non-concurrentie- en/of relatiebeding zoals overeengekomen tussen [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] / [handelsnaam] en [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen op grond van art. 7:653 lid 1 jo. lid 2 BW,
ten aanzien van het tegenverzoek
7.5.
veroordeelt [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] tot betaling aan [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] van € 500,00,
ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek
7.6.
verklaart de onderdelen 7.1., 7.2., 7.3.en 7.5 uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
wijst het meer of anders verzochte af,
7.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW