3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het bewijs
De verdediging heeft de rechtmatigheid van het tappen van de telefoon van verdachte op grond van 126m van het Wetboek van strafvordering betwist: er was geen verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, er was geen ernstige inbreuk op de rechtsorde en aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit was niet voldaan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
[naam getuige 3] , eigenaar van [naam bedrijf 2] , heeft in juni 2007 gemeld dat hij vermoedt dat onder meer [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdacht bedrijf 2] in illegaal geïmporteerde en geproduceerde kaviaar handelen en deze ver onder de kostprijs aanbieden. In april 2008 heeft [naam medeverdachte 2] , chef-kok bij restaurant [naam restaurant 2] , verklaarddat hij bij [naam medeverdacht bedrijf 2] kaviaar (afkomstig van in het wild gevangen steur) heeft gekocht voor 40 euro per blikje van 30 gram Ocietre kaviaar. De blikjes waren verzegeld, maar er zat geen citesnummer op de verpakking. Hij toonde een aankoopfactuur die hij van [naam medeverdachte 1] ( [naam medeverdacht bedrijf 2] ) had ontvangen, waaruit bleek dat [naam medeverdachte 3] B.V.de kaviaar had betrokken bij [H.L.] / [naam verdachte] .
[naam getuige 2] , chef-kok bij restaurant ‘ [naam restaurant 3] ’, verklaarde eveneens in april 2008 dat [naam medeverdachte 1] van [naam medeverdacht bedrijf 2] hem kaviaar aanbood tegen een bodemprijs van 40 euro per blikje.Vervolgens heeft [naam getuige 3] , eigenaar van [naam bedrijf 2] & [naam medeverdachte 3] te Den Haag, op 15 april 2009 aangifte gedaan van illegale handel in kaviaar, door onder andere, [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] . Verdachte zou de leverancier zijn van deze kaviaar.
In december 2009 werden van de Duitse justitiële autoriteiten verkoopfacturen ontvangen die in beslag waren genomen bij [H.L.] / [naam verdachte] in Aken.Het betroffen facturen van onder meer de verkoop van kaviaar aan [naam medeverdachte 3] B.V., in de meeste gevallen zonder vermelding van CITESnummers. (DD43). Ten slotte bleek uit een analyse van de verkeersgegevens van telefoonnummers die in gebruik waren bij [naam medeverdachte 3] en [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] dat er contacten waren met de telefoonnummers van [H.L.] en Import & Export [H.L.].
Aan deze informatie kon naar het oordeel van de rechtbank een verdenking worden ontleend dat onder anderen verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, hetgeen een feit betreft dat genoemd wordt in artikel 1a, onder 1° van in de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Voor zover dat feit opzettelijk wordt begaan, levert dat een misdrijf op ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid van de WED. Een misdrijf dat ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de WED bedreigd is met een gevangenisstraf van 6 jaar of met een geldboete van ten hoogste de 5e categorie.
Naar het oordeel van de rechtbank was er dan ook een verdenking van een feit waarop ingevolge 67, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven.
Het CITES-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in (planten en) dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. Handel in illegale kaviaar is verboden, tenzij aan alle regelgeving is voldaan. Illegale handel vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Immers, de illegale handel in wilde dieren of producten van die dieren, zoals kaviaar, geschiedt vaak in de vorm van winstgevende (georganiseerde) criminaliteit. Het is van het grootste belang dat beschermde soorten, die slachtoffer zijn van deze handel en in hun voortbestaan worden bedreigd, beschermd worden door handhavend optreden van de bevoegde autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de eis bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (het tappen van de telecommunicatie – met machtiging van de rechtercommissaris) dat er sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er een verdenking was van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dit een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en gezien de stand waarin het onderzoek zich begin december 2009 bevond, het tappen van de telecommunicatie van verdachte dringend gevorderd was. Door de telefoontap kon zicht worden gekregen op de rol van de verdachte en medeverdachten. De telecommunicatie is getapt van 3 december 2009 tot 16 december 2009, de dag waarop de doorzoekingen hebben plaatsgevonden bij verdachte en de medeverdachten. De verdediging heeft niet onderbouwd met welk minder vergaande wijze van onderzoek had kunnen worden volstaan. Aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van het bewijs
Op 16 december 2009 is tijdens de doorzoeking op het adres van [naam medeverdachte 3] B.V. aan de [adres 3] te Maastricht, de (gezamenlijke) financiële administratie van de bedrijven [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 in beslag genomen. Door [naam medeverdachte 1] is op 10 februari 2010 aan het onderzoeksteam de administratie van het jaar 2007 van voornoemde bedrijven overgedragen. De rechtbank stelt vast dat uit deze administratie blijkt, dat door de bedrijven in de periode 1 januari 2007 tot en met
16 december 2009 (totaal)
1727blikjes kaviaar zijn gekocht bij Import & Export [H.L.].
Zo zijn er volgens de factuurdata (zie DD-66), onder andere,
- op 15 maart 2007
- op 10 december 2007
- op 10 oktober 2008
- op 1 april 2008
- en op 3 december 2009
gekocht bij voornoemd bedrijf. De verdachte [naam verdachte] heeft op de zitting erkend dat hij kaviaar heeft geleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2]
Verdachte [naam medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat hij met [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] ‘in de delicatessen groothandel’ is gegaan. Hij is in 2005, zo heeft hij verklaard, in loondienst gegaan bij [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] . [naam medeverdachte 1] was samen met [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] directeur van [naam medeverdacht bedrijf 2] [naam medeverdachte 1] deed de acquisitie en de verkoop en [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] deed de inkoop van de goederen voor [naam medeverdachte 3] , waarvan [naam medeverdacht bedrijf 2] de producten betrok. Vanaf juli 2009 is [naam medeverdachte 1] de enige verantwoordelijk bestuurder en eigenaar van [naam medeverdacht bedrijf 2] en van [naam medeverdachte 3] B.V., aldus [naam medeverdachte 1] .
[naam directeur medeverdacht bedrijf 3] heeft bij de politie verklaarddat hij een groothandel in delicatessen is begonnen onder de naam [naam medeverdachte 3] . [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] was directeur en werknemer van deze B.V.. [naam medeverdachte 1] is voor hem komen werken. [naam medeverdacht bedrijf 2] is vrij snel nadat [naam medeverdachte 1] voor hem is komen werken, opgericht. [naam medeverdachte 1] was het gezicht van [naam medeverdacht bedrijf 2] en [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] werkte achter de schermen. Sinds juli 2009 is [naam medeverdachte 1] eigenaar en directeur van zowel [naam medeverdachte 3] B.V. als ook [naam medeverdacht bedrijf 2] Sinds die datum zo verklaart [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] , heeft hij geen rol meer in [naam medeverdachte 3] B.V.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam medeverdacht bedrijf 2] zich vanaf 1 augustus 2005 in de oprichtingsfase bevond en per 21 december 2007 werd ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
[naam directeur medeverdacht bedrijf 3] heeft verder bij de politie verklaard dat hij sinds 1995 of 1996 kaviaar gaan is verkopen. Het kan wel kloppen, zo verklaart [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] , als hem de uitdraai (DD-66) wordt voorgehouden met de inkopen van [naam medeverdachte 3] B.V. in de periode 2007 t/m december 2009, waar voor € 89.813,50 een hoeveelheid van 82,685 kg kaviaar is geleverd door [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] . Ook verklaart hij nog, dat van de kaviaar die voor € 60.100,- in 2007 contant is ingekocht door [naam medeverdachte 3] , er nog inkooprekeningen moeten zijn.
Bij de doorzoeking op 16 december 2009 op het woonadres van verdachte in Vaals, aan de [adres 4] , werden verder 123 blikjes kaviaar in de voorraad aangetroffen, waarvan de verpakking om verschillende redenen niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen: de blikjes waren niet voorzien van het verplichte niet-herbruikbare etiket, of voorzien een etiket dat was te verwijderen en aan te brengen zonder dat dit zichtbaar was dan wel voorzien van een verbroken etiket. Daarnaast was de tekst op een groot aantal de etiketten onjuist. De rechtbank verwerpt de stelling dat van 32 blikjes kaviaar niet kan worden bewezen dat het etiket fout was, omdat de leverancier [naam 2] van [naam bedrijf 1] heeft gesteld dat het land van herkomst niet op de blikjes mag worden vermeld omdat het geen importkaviaar betreft. Immers, deze stelling is aantoonbaar onjuist. Als het kweekkaviaar van eigen makelij betreft moet de producent van kweekkaviaar de ISO landcode en registernummer van oogster/verpakker vermelden. Maar bovendien is de enkele stelling onvoldoende om de legale herkomst van de kaviaar aan te tonen.
De blikjes zijn –steekproefsgewijs- bemonsterd, en door het Douanelaboratorium geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat er kaviaar in de blikjes zat. Ook werden lege blikken, etiketten, een lettertang met een ingevoerde CITES-code, loodjes, zegels en touwtjes, geschikt voor het herverpakken van kaviaar van grote naar kleine blikken aangetroffen.
Verdachte heeft op 18 februari 2010 bij de politie verklaard dat hij een im- en exportbedrijf in Duitsland heeft onder de naam van zijn vrouw [H.L.] en dat hij eigenaar en verantwoordelijk persoon is van dit bedrijf.Hij verklaart aan [naam medeverdachte 3] kaviaar te hebben verkocht. [naam medeverdachte 3] B.V. is een firma in delicatessen, weet verdachte. Hij geeft aan dat hij op dat moment al langer dan drie jaar zaken doet met [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] en [naam medeverdachte 3] B.V. Hij kent [naam medeverdachte 1] als degene die samenwerkt met [naam medeverdachte 3] en die onlangs [naam medeverdachte 3] B.V. heeft overgenomen. Verdachte verklaart niet op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving met betrekking kaviaar. Hij verklaart dat hij [naam 3] verkoopt en op bestelling ook [naam restaurant 1] . Hij zegt zelf te kopen van [A.A.] van de firma [naam firma] , van toeristen die hij begeleid en van een leverancier uit Italië. Hij kocht vroeger blikken van 1,8 kg en blikken van 1 kg. Hij verklaart te hebben herverpakt tot september/ oktober 2009, toen hij er door de Duitse autoriteiten op is aangesproken dat hij niet geregistreerd was om dat te doen. Ook verklaart verdachte blikken van nieuwe etiketten te hebben voorzien. Hij verklaart kaviaar te hebben herverpakt in zijn bedrijf in Duitsland en af en toe in zijn woning in Vaals. Hij verklaart dat de code in de lettertang die bij de doorzoeking is aangetroffen en de prints uit de computer met codes en/of informatie die duidt op handel in kaviaar, gebruikt kunnen zijn voor het herverpakken van kaviaar in kleinere blikjes. Als verdachte een tapgesprek van 9 december 2009 (TA05/94, blz. 505) wordt voorgehouden, geeft hij aan dat dit een gesprek was met [S.A.] waarin hij deze vroeg om een brief te tonen dat de kaviaar uit Bulgarije kwam. Verder sprak hij over papieren die hij afdrukte en erop kan plakken. Ook wilde hij een nummer, alleen voor de formaliteit. Verdachte erkent dat hij zelf etiketten heeft gemaakt met daarop een CITES-nummer dat hij overnam van een groot blik, welke etiketten hij vervolgens op de kleinere blikjes aanbracht.
Conclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat door Import & Export [H.L.] in Duitsland en/of Vaals (Nederland) opzettelijk kaviaar is verkocht en afgeleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] Dit vond plaats in het kader van de exploitatie en voor rekening en risico van dit bedrijf. Op grond van de bewijsmiddelen blijkt dat de aantallen zijn verkocht aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] en in Vaals voorhanden zijn geweest in de periode respectievelijk op de datum, als tenlastegelegd.
Ook is vast komen te staan dat door Import & Export [H.L.] in Duitsland en/of Vaals (Nederland) opzettelijk verpakkingen kaviaar zijn voorzien van zelf gefabriceerde etiketten, labels en zegels, om de herkomst ervan aan te tonen.
Alvorens te beoordelen of Import & Export [H.L.] zich aan verboden handel van kaviaar heeft schuldig gemaakt en/of aan valsheid in geschrifte, zal de rechtbank hierna eerst ingaan op het wettelijk kader.
Het wettelijk kader
Het CITES-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in (planten en) dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. Het CITES-verdrag is op het niveau van de Europese Unie (EU) uitgewerkt in de CITES-(basis)verordening, te weten Verordening nr. 338/97 (hierna; de CITES-(basis)verordening) en een aantal verordeningen die tezamen bekend staan als de EU-verordeningen inzake de handel in in het wild levende dier- en plantensoorten. De CITES-(basis)verordening stelt regels over de handel in levende en dode dieren (en planten) van soorten die met uitsterven worden of kunnen worden bedreigd. De regels gelden ook voor delen en afgeleide producten van die dieren (en planten). De verordeningen hebben rechtstreekse werking in de Lidstaten. In de CITES-(basis)verordening zijn de drie bijlagen van het CITES-verdrag (I, II, en III) vertaald naar vier bijlagen (A,B, C, en D). De Lidstaten zijn verplicht om de strafbaarstelling, toezicht en handhaving en de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen in hun wetgeving op te nemen ten aanzien van rechtstreeks werkende bepalingen van verordeningen, zodat deze op effectieve wijze kunnen worden uitgevoerd en gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 33348, 3, p. 185). In Nederland is de voornoemde Europese regelgeving vertaald in de Flora- en Faunawet, welke op 1 januari 2017 zal worden vervangen door de Wet natuurbescherming.
Kaviaar bestaat uit eieren van de steurachtigen, zijnde dieren behorend tot een beschermde uitheemse diersoort als, voor zover hier van belang, opgenomen in lijst B van de CITES-(basis)verordening. Immers, in het dossier gaat het steeds om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening, en niet om de in bijlage A opgenomen twee steursoorten. Daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan.
De inkoop en verkoop en het voorhanden hebben van kaviaar, of kaviaar binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen is in Nederland verboden op grond van artikel 13 van de Flora- en faunawet.
In artikel 4 van de “Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (gebaseerd op artikel 5 van de Flora- en faunawet) worden de soorten, opgenomen in bijlage B van de CITES-(basis)verordening aangewezen als beschermde uitheemse diersoort.
Ingevolge
artikel 13, vierde lid van de Flora- en faunawet, gelden, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
de in het eerste lid bedoelde verboden nietten aanzien van, voor zover hier relevant, dieren of eieren van dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, die is
aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5 eerste lid, onderdeel b, indien kan worden
aangetoond,dat zij, onder meer,
overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaaldein Nederland zijn gebracht.
Dat betekent dat het handelsverbod in beginsel niet geldt voor, voor zover relevant, in bijlage B van de CITES-(basis)verordening genoemde diersoorten of producten van die dieren, waaronder de “overige steurachtigen” als thans aan de orde, mits de legale herkomst kan worden aangetoond.
Verder is (ook) in de “Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (hierna: “Regeling vrijstelling”) in artikel 10, tweede lid, bepaald dat met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben, een vrijstelling van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet voor specimens van soorten, genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de CITES-(basis)verordening, geldt, indien kan worden
aangetoonddat betreffende specimens overeenkomstig het
bij of krachtens de wet bepaalde én met inachtneming van de basisverordening én uitvoeringsverordeningin Nederland zijn ingebracht of verkregen.”
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de “Regeling vrijstelling” wordt aangegeven dat, onder meer, de vrijstelling van het tweede lid voornoemd, van toepassing is,
voor zover voldaan is aan de krachtens artikel 18 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoortengeldende regels. In artikel 18 van voornoemd Besluit is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over het v
oeren van een administratie en verstrekken van gegevensmet betrekking tot het onder zich hebben, ontvangen, verkopen, ten verkoop voorradig of voorhanden hebben en afleveren van, voor zover hier relevant, dieren, dan producten of eieren van die dieren. De “Regeling administratie bezit van en handel in beschermde dier- en plantensoorten” stelt vervolgens
specifieke eisen waaraan een dergelijke administratie dient te voldoen.
Verder geldt op grond van artikel 7 van de “Regeling vrijstelling”, een vrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de wet voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van specimens van soorten, genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de Basisverordening, voorzover betreffende specimens aantoonbaar
overeenkomstig de in een Lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening en uitvoeringsverordeningzijn verkregen.”
In de CITES-(basis)verordening is in artikel 8, vijfde lid, samengevat, bepaald, dat
handelin de soorten genoemd in bijlage B
verbodenis, behalve
indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lidstaat is aangetoond, dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht
overeenkomstig de geldende wetgevinginzake de instandhouding van de, voor zover hier relevant, wilde fauna.
Specimens van in, voor zover hier relevant, bijlage B genoemde soorten mogen slechts in de EU worden binnengebracht, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht, een invoervergunning is voorgelegd, afgegeven door een administratieve instantie van de Lidstaat van bestemming.
Voor het verpakken en herverpakken van kaviaar en welke merken daarbij gevoerd moeten worden, gelden eveneens specifieke regels. Alleen bedrijven die zijn geregistreerd door de Nederlandse CITES Management Autoriteit (CITES bureau) mogen kaviaar van steursoorten verwerken, verpakken en herverpakken. Bedrijven dienen bovendien een register bij te houden van alle kaviaar die in- en uitgaat. Elke primaire verpakking is voorzien van een
niet-herbruikbaar label. Bedrijven krijgen van het CITES-bureau een unieke registratiecode en een voorraad labels. Het is niet toegestaan om andere labels dan uitgegeven door het CITES-bureau te gebruiken. Ook gelden codes voor labels die door de eerste verpakker én voor de herverpakker moeten worden gebezigd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Verordening (EG) Nr. 865/2006 van de commissie van 4 mei 2006, houdende uitvoeringsbepalingen van CITES-(basis)verordening en naar Resolutie 12.7 (Rev. COP14) van de Conferentie van Partijen bij de CITES-overeenkomst. In voornoemde Resolutie is bepaald dat, voor zover hier relevant, de voorgeschreven methode van merken van toepassing is op alle soorten kaviaar: wild, kweek, geproduceerd voor commerciële en non-commerciële doeleinden, voor interne of internationale handel.
De rechtbank merkt nog op dat in de Lidstaten, waaronder Duitsland, dezelfde Europese regels voor kaviaar gelden en dientengevolge vergelijkbare (registratie-)eisen voor (her)verpakkers.
Heeft Import & Export [H.L.] zich aan verboden handel van kaviaar schuldig gemaakt?
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaand wettelijk kader blijkt, dat commerciële handelingen en overdracht van kaviaar voor zover het gaat om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening binnen Nederland en binnen de EU toegestaan is (en geen certificaat nodig is), mits deze kaviaar aantoonbaar legaal is verworven. Aantonen dat de kaviaar
legaal verworvenis, houdt in dat degene die de goederen in bezit of verhandeld heeft, de legale status moet kunnen aantonen. Dit brengt mee dat ook de afnemer van kaviaar een verklaring van de leverancier moet krijgen over de herkomst van de kaviaar. De legale status kan onder meer worden aangetoond doordat de steur aantoonbaar in de EU is gekweekt. Als de kaviaar is ingevoerd vanuit een land buiten de EU dan kan de legale status aangetoond worden door een kopie van een door de douane afgetekende invoervergunning. In ieder geval moet een deugdelijke administratie over het verhandelde worden bijgehouden overeenkomstig de eisen van de wet, waaruit de herkomst van de kaviaar verifieerbaar te traceren moet zijn.
Import & Export [H.L.] heeft naar eigen zeggen kaviaar betrokken van een bedrijf in Hamburg, een bedrijf uit Italië en van toeristen uit Iran. Import & Export [H.L.] heeft kaviaar herverpakt vanuit grotere blikken in kleinere blikken, zonder aan de daarvoor geldende Europese regelgeving in Duitsland of in Nederland te voldoen. De inkoop als ook de (door)verkoop van kaviaar, onder meer, aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] , heeft plaatsgevonden,
zonder de legale herkomst van de kaviaar daarbij aan te (kunnen) tonen.
Import & Export [H.L.] heeft zich begeven in de handel van beschermde uitheemse diersoorten. Dat betekent dat het bedrijf zich terdege had dienen te vergewissen van de op haar van toepassing zijnde regelgeving. Het bedrijf had zich daartoe in verbinding kunnen stellen met de bevoegde autoriteiten in Duitsland of in Nederland of zich van deskundige juridische bijstand kunnen voorzien. Ook is er op internet hierover de nodige relevante informatie beschikbaar, zoals in Nederland de informatiebladen van de overheid.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat door Import & Export [H.L.] een boekhouding is gevoerd waaruit de legale herkomst van de door haar verhandelde kaviaar verifieerbaar kan blijken. Ook anderszins heeft Import & Export [H.L.] niet aangetoond, dat de kaviaar die zij heeft ingekocht en vervolgens heeft (door)verkocht of in voorraad had, door haar
legaal is verworven en voldeed aan de regels voor de etikettering. De in beslag genomen kaviaar voldeed niet aan de regels voor legale handel.
Door het zonder CITESregistratie herverpakken van kaviaar en deze (her)verpakkingen dan wel eerder ingekochte verpakkingen (opnieuw) te etiketteren, te labelen en te verzegelen heeft Import & Export [H.L.] valsheid in geschrifte gepleegd. Zij wilde immers daarmee tot uitdrukking brengen dat de kaviaar van legale herkomst was.
Dat betekent dat Import & Export [H.L.] zich schuldig heeft gemaakt aan verboden handel in kaviaar en valsheid in geschrifte. Verdachte was degene die voor het bedrijf de contacten onderhield voor in- en verkoop, die herverpakte en labels vervaardigde. De rechtbank acht bewezen dat Import & Export [H.L.] de verweten gedragingen onder feit 1. ten laste gelegd, opzettelijk heeft begaan, en dat de verdachte aan die verboden handelingen feitelijk leiding heeft gegeven. Ook acht zij het onder feit 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ook feitelijk leiding gegeven aan de door Import & Export [H.L.] gepleegde valsheid in geschrifte.