ECLI:NL:RBLIM:2016:10991

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
03/994001-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale handel in kaviaar en valsheid in geschrifte met betrekking tot Flora- en faunawet en Wet op de economische delicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van illegale handel in kaviaar en valsheid in geschrifte. De verdachte, die een im- en exportbedrijf in Duitsland heeft, wordt ervan beschuldigd kaviaar te hebben verkocht zonder de vereiste CITES-registratie en etikettering. De tenlastelegging omvat meerdere feiten, waaronder de verkoop van blikjes kaviaar aan verschillende bedrijven in de periode van 2007 tot 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Flora- en faunawet en de Wet op de economische delicten, door kaviaar te verhandelen zonder de legale herkomst aan te tonen. De officier van justitie heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden handelingen van zijn bedrijf, Import & Export [H.L.]. De verdediging heeft betoogd dat er sprake was van vormverzuim en dat de verdachte niet op de hoogte was van de regelgeving omtrent kaviaar. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/994001-11
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 16 december 2016
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegevens verdachte] ,
verblijvende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.W. Oehlen, advocaat, kantoorhoudende te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 23 januari 2015 en 2 december 2016. De verdachte en zijn raadsvrouwe zijn telkens verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte wordt tenlastegelegd
1.
Import & Export [H.L.] , op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 in de gemeente(n) Vaals en/of Aken, althans in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging, al dan niet opzettelijk, (telkens) eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage A en/of B van Vo.(EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), verkocht en/of ten verkoop aangeboden en/of vervoerd en/of ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd heeft, immers heeft zij 1727, althans meerdere, blikjes kaviaar verkocht en/of ten verkoop aangeboden en/of vervoerd en/of ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en/of [naam medeverdacht bedrijf 2] te Maastricht,
onder meer heeft zij
- op of omstreeks 15 maart 2007 (datum factuur) 24 blikjes [naam kaviaar 1] (125 gr) en/of
- op of omstreeks 10 december 2007 (datum factuur) 60 blikjes [naam kaviaar 2] (30 gr) en/of
- op of omstreeks 10 oktober 2008 (datum factuur) 24 blikjes [naam kaviaar 2] (125 gr) en/of
- op of omstreeks 1 april 2009 (datum factuur) 16 blikjes [naam kaviaar 2] (125 gr) en/of
- op of omstreeks 3 december 2009 (datum factuur) 20 blikjes [naam kaviaar 1] (30 gr) verkocht en/of ten verkoop aangeboden en/of vervoerd en/of ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en/of [naam medeverdacht bedrijf 2] te Maastricht
en/of
eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage A en/of B van Vo.(EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), ten verkoop voorhanden of in voorraad en/of onder zich heeft gehad, immers heeft zij op 16 december 2009 op de locatie [adres 1] , 123 blikjes kaviaar ten verkoop voorhanden of in voorraad en/of onder zich heeft gehad,
aan welk feit (of aan welke gedraging) de verdachte feitelijk leiding heeft
gegeven;
2.
Import & Export [H.L.] , op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 in de gemeente(n) Vaals en/of Aken, althans in Nederland en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) etiket(ten) en/of label(s) en/of zegel(s), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij verpakkingen kaviaar voorzien van vervalste etiketten en/of labels en/of zegels verkocht en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat tekst(en) en/of opschrift(en) op voornoemde etiketten en/of labels en/of zegels misleidende en/of onjuiste informatie over de inhoud van voornoemde verpakkingen kaviaar bevatte, aan welk feit (of aan welke verboden gedraging) de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. Zij baseert haar oordeel op:
  • de aangifte van [naam getuige 3] ;
  • de historische verkeersgegevens die betrekking hebben op de telefoonaansluiting van [naam medeverdacht bedrijf 2] / [naam medeverdachte 1] en/of [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] en/of [naam medeverdachte 3] B.V. in de periode van 17 december 2008 tot 17 juni 2009, waaruit blijkt dat in deze periode diverse keren contact is geweest met [H.L.] , zowel te Vaals als te Aken.
  • de op de adressen [adres 3] en [adres 2] inbeslaggenomen administratie;
  • de verklaring van [naam medeverdachte 1] , inhoudende dat hij kaviaar inkocht bij [H.L.] en/of
[naam verdachte] ;
  • computerbestanden, aangetroffen bij de doorzoeking in Vaals, welke bestanden zouden zijn gebruikt voor het maken van een sticker op kaviaar en het in de afvalbak aangetroffen document met dezelfde tekst als in de computer;
  • een factuur betreffende een levering van kaviaar in november 2009 waarop een CITES-nummer staat dat overeenkomt met het CITES-nummer op de bij de zoeking aangetroffen blikjes kaviaar, met uitzondering van het jaartal. Op de blikjes staat de naam Iranian Artisan, het erkenningsnummer binnen de CITES-code (P4R6Y) hoort echter bij [naam bedrijf 1] ;
  • de verklaring van [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] .
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde opzettelijk heeft gepleegd, gezien zijn werkwijze, zijn kennis van de betreffende materie en het feit dat hij de kaviaar daadwerkelijk heeft verkocht/in voorraad gehad/ten verkoop heeft gehad.
Ook het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie bewezen, gelet op:
  • de rekening van [H.L.] aan [naam medeverdachte 3] , die aan [naam medeverdachte 2] is overhandigd, waarop in plaats van het CITES-nummer het woord “ [naam 2] ” was opgenomen;
  • de kopieën van facturen van [H.L.] aan [naam medeverdachte 3] , die inzicht geven in de hoeveelheid kaviaar die werd verhandeld;
  • de bij de doorzoeking in Vaals aangetroffen lettertang waarin een CITES-code is opgenomen en de aanduiding in de cassette van de lettertang dat er tien keer een uitdraai is gemaakt, alsmede een uitdraai van de lettertang die is gevonden in de prullenbak, het uitgedraaide etiket is soortgelijk aan de etiketten die zijn aangetroffen op de inbeslaggenomen blikjes kaviaar;
  • op de computer in Vaals aangetroffen bestanden met teksten voor het maken van stickers voor blikjes kaviaar en in de prullenbak aangetroffen bestanden met teksten voor etiketten voor verpakkingen kaviaar;
  • uit een opgenomen telefoongesprek blijkt van het gebruik van opzettelijk zelfgemaakte etiketten of verzegelingen, het woord “vervalsen” wordt gebruikt (pagina 3229 van de doornummering in het dossier);
  • uit tapgesprekken blijkt dat de verdachte etiketten/stickers gebruikt om kaviaar te voorzien van aanduidingen die de oorspronkelijke tekst verhullen (pagina 2230 van de doornummering in het dossier);
  • het tijdens de doorzoeking in Vaals aantreffen van diverse touwtjes, loodjes, elastieken en lege blikjes;
  • het feit dat [naam verdachte] en [H.L.] niet zijn geregistreerd als herverpakkers en dat zij niet bekend zijn als aanvragers van CITES-certificaten of EG-certificaten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat door het afgeven van het bevel en de machtiging tot het opnemen van telefoongesprekken op 2 december 2009, is gehandeld in strijd met artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, aangezien uit het proces-verbaal “Aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie” van 27 november 2009 niet een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan blijken. Voorts is zij van mening dat de aard van het misdrijf waarvan de verdachte wordt verdacht geen ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dat de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit het opnemen van telecommunicatie niet rechtvaardigt en dat het onderzoek in de zaak het opnemen van telefoongesprekken niet dringend vorderde, nu het openbaar ministerie ook op een minder ingrijpende wijze onderzoek naar de tenlastegelegde feiten had kunnen doen.
De raadsvrouwe heeft geconcludeerd dat, nu haars inziens het bevel tot opname van telecommunicatie ten onrechte is gegeven, er sprake is van een vormverzuim dat niet kan worden hersteld. Door toepassing hiervan is er een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en daarmee is artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden.
De doorzoeking van de woning van de verdachte in Vaals is het rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig gebruik van de gegevens van het onderzoek telecommunicatie. Gezien de ernst van het vormverzuim en het nadeel dat daardoor aan de verdachte is toegebracht, dienen volgens de raadsvrouwe de verslagen van het onderzoek van de telecommunicatie, de daaruit voortvloeiende doorzoekingsresultaten en de verklaringen van de verdachte na confrontatie met deze resultaten van het bewijs te worden uitgesloten. In dat geval resteert er onvoldoende bewijs en de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aldus de raadsvrouwe.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe aangevoerd – zakelijk weergegeven- met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde, dat de verdachte de door hem verhandelde kaviaar kreeg aangeboden zonder CITES-nummer, maar met vermelding van de naam “ [naam 1] ” of “ [naam 2] ”. Hij was niet op de hoogte van CITES-regelgeving. De verhandelde blikjes voldeden derhalve niet aan de verpakkingseisen. Dat kan hem volgens de raadsvrouwe worden verweten, maar de verpakkingen van de door hem verkochte kaviaar vertoonden niet reeds vanaf 1 januari 2007 gebreken. Bij de doorzoeking die eind 2009 plaatsvond is vastgesteld dat een aantal blikjes kaviaar die zijn aangetroffen bij [naam medeverdacht bedrijf 2] en bij de verdachte niet voldeden aan de verpakkingseisen. Uitsluitend de verklaring van [naam medeverdachte 2] ziet op gebreken in de verpakking in de periode voorafgaand aan december 2009. Deze verklaring wordt niet ondersteund door inbeslaggenomen blikjes die deze verklaring kunnen bevestigen. De raadsvrouwe concludeert dat het tenlastegelegde uitsluitend kan worden bewezen aangaande de maand december 2009.
Ten slotte heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat van een aantal van 32 blikjes kaviaar, die de verdachte op 16 december 2009 in Vaals voorhanden had, niet kan worden bewezen dat deze blikjes van een foutief etiket waren voorzien. Deze blikjes waren afkomstig van [naam bedrijf 1] . De heer [naam 2] van [naam bedrijf 1] heeft bevestigd dat deze blikjes van zijn bedrijf afkomstig waren en dat het bedrijfsnummer P4R6Y naar zijn bedrijf verwijst. Het nummer IT0003 mag volgens [naam 2] niet op de blikjes worden vermeld, omdat het om kweekkaviaar van eigen makelij gaat en niet om importkaviaar van buiten de Europese Unie.
Nu niet nader is onderbouwd dat het nummer onjuist is, kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat de 32 blikjes niet aan de verpakkingseisen hebben voldaan.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft nagelaten onderzoek te verrichten naar de CITES-nummers die op de A4-tjes, aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte in Vaals, waren vermeld. De raadsvrouwe is van mening dat, hoewel op een kladblaadje en op afdrukken van “vermoedelijk een etiket’ de datum 5 februari 2010 is vermeld, terwijl op een blikje de datum van 1 februari 2010 is aangetroffen, hieruit niet blijkt dat de datum 1 februari 2010 is vervalst of dat het kladblaadje en de afdrukken van “vermoedelijk etiketten” zijn gebruikt om als bewijs van enig feit te dienen.
Bovendien is uit onderzoek van het Douane Laboratorium gebleken dat de inhoud van de blikjes kaviaar overeenkomt met de benaming op de blikjes. De etiketten bevatten aldus geen onjuiste informatie. Indien er sprake was van onjuiste informatie, was de verdachte hiervan niet op de hoogte omdat hij de blikjes bij een derde inkocht. Er kan dus niet worden aangetoond dat de verdachte opzet had op de verboden gedraging. De verdachte dient aldus te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe naar voren gebracht dat, indien de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde bewezen acht, de pleegperiode dient te worden ingekort, met als aanvangsdatum de datum nadat de inbraak in het bedrijf van de verdachte te Aken heeft plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het bewijs
De verdediging heeft de rechtmatigheid van het tappen van de telefoon van verdachte op grond van 126m van het Wetboek van strafvordering betwist: er was geen verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, er was geen ernstige inbreuk op de rechtsorde en aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit was niet voldaan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
[naam getuige 3] , eigenaar van [naam bedrijf 2] , heeft in juni 2007 gemeld dat hij vermoedt dat onder meer [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdacht bedrijf 2] in illegaal geïmporteerde en geproduceerde kaviaar handelen en deze ver onder de kostprijs aanbieden [1] . In april 2008 heeft [naam medeverdachte 2] , chef-kok bij restaurant [naam restaurant 2] , verklaard [2] dat hij bij [naam medeverdacht bedrijf 2] kaviaar (afkomstig van in het wild gevangen steur) heeft gekocht voor 40 euro per blikje van 30 gram Ocietre kaviaar. De blikjes waren verzegeld, maar er zat geen citesnummer op de verpakking. Hij toonde een aankoopfactuur die hij van [naam medeverdachte 1] ( [naam medeverdacht bedrijf 2] ) had ontvangen, waaruit bleek dat [naam medeverdachte 3] B.V.de kaviaar had betrokken bij [H.L.] / [naam verdachte] .
[naam getuige 2] , chef-kok bij restaurant ‘ [naam restaurant 3] ’, verklaarde eveneens in april 2008 dat [naam medeverdachte 1] van [naam medeverdacht bedrijf 2] hem kaviaar aanbood tegen een bodemprijs van 40 euro per blikje. [3] Vervolgens heeft [naam getuige 3] , eigenaar van [naam bedrijf 2] & [naam medeverdachte 3] te Den Haag, op 15 april 2009 aangifte gedaan van illegale handel in kaviaar, door onder andere, [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] . Verdachte zou de leverancier zijn van deze kaviaar [4] .
In december 2009 werden van de Duitse justitiële autoriteiten verkoopfacturen ontvangen die in beslag waren genomen bij [H.L.] / [naam verdachte] in Aken. [5] Het betroffen facturen van onder meer de verkoop van kaviaar aan [naam medeverdachte 3] B.V., in de meeste gevallen zonder vermelding van CITESnummers. (DD43). Ten slotte bleek uit een analyse van de verkeersgegevens van telefoonnummers die in gebruik waren bij [naam medeverdachte 3] en [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] dat er contacten waren met de telefoonnummers van [H.L.] en Import & Export [H.L.] [6] .
Aan deze informatie kon naar het oordeel van de rechtbank een verdenking worden ontleend dat onder anderen verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, hetgeen een feit betreft dat genoemd wordt in artikel 1a, onder 1° van in de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Voor zover dat feit opzettelijk wordt begaan, levert dat een misdrijf op ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid van de WED. Een misdrijf dat ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de WED bedreigd is met een gevangenisstraf van 6 jaar of met een geldboete van ten hoogste de 5e categorie.
Naar het oordeel van de rechtbank was er dan ook een verdenking van een feit waarop ingevolge 67, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven.
Het CITES-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in (planten en) dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. Handel in illegale kaviaar is verboden, tenzij aan alle regelgeving is voldaan. Illegale handel vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Immers, de illegale handel in wilde dieren of producten van die dieren, zoals kaviaar, geschiedt vaak in de vorm van winstgevende (georganiseerde) criminaliteit. Het is van het grootste belang dat beschermde soorten, die slachtoffer zijn van deze handel en in hun voortbestaan worden bedreigd, beschermd worden door handhavend optreden van de bevoegde autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de eis bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (het tappen van de telecommunicatie – met machtiging van de rechtercommissaris) dat er sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er een verdenking was van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dit een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en gezien de stand waarin het onderzoek zich begin december 2009 bevond, het tappen van de telecommunicatie van verdachte dringend gevorderd was. Door de telefoontap kon zicht worden gekregen op de rol van de verdachte en medeverdachten. De telecommunicatie is getapt van 3 december 2009 tot 16 december 2009, de dag waarop de doorzoekingen hebben plaatsgevonden bij verdachte en de medeverdachten. De verdediging heeft niet onderbouwd met welk minder vergaande wijze van onderzoek had kunnen worden volstaan. Aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van het bewijs
Op 16 december 2009 is tijdens de doorzoeking op het adres van [naam medeverdachte 3] B.V. aan de [adres 3] te Maastricht, de (gezamenlijke) financiële administratie van de bedrijven [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 in beslag genomen. Door [naam medeverdachte 1] is op 10 februari 2010 aan het onderzoeksteam de administratie van het jaar 2007 van voornoemde bedrijven overgedragen. De rechtbank stelt vast dat uit deze administratie blijkt, dat door de bedrijven in de periode 1 januari 2007 tot en met
16 december 2009 (totaal)
1727blikjes kaviaar zijn gekocht bij Import & Export [H.L.] [7] .
Zo zijn er volgens de factuurdata (zie DD-66), onder andere,
  • op 15 maart 2007
  • op 10 december 2007
  • op 10 oktober 2008
  • op 1 april 2008
  • en op 3 december 2009
gekocht bij voornoemd bedrijf. De verdachte [naam verdachte] heeft op de zitting erkend dat hij kaviaar heeft geleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2]
Verdachte [naam medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard [8] dat hij met [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] ‘in de delicatessen groothandel’ is gegaan. Hij is in 2005, zo heeft hij verklaard, in loondienst gegaan bij [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] . [naam medeverdachte 1] was samen met [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] directeur van [naam medeverdacht bedrijf 2] [naam medeverdachte 1] deed de acquisitie en de verkoop en [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] deed de inkoop van de goederen voor [naam medeverdachte 3] , waarvan [naam medeverdacht bedrijf 2] de producten betrok. Vanaf juli 2009 is [naam medeverdachte 1] de enige verantwoordelijk bestuurder en eigenaar van [naam medeverdacht bedrijf 2] en van [naam medeverdachte 3] B.V., aldus [naam medeverdachte 1] .
[naam directeur medeverdacht bedrijf 3] heeft bij de politie verklaard [9] dat hij een groothandel in delicatessen is begonnen onder de naam [naam medeverdachte 3] . [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] was directeur en werknemer van deze B.V.. [naam medeverdachte 1] is voor hem komen werken. [naam medeverdacht bedrijf 2] is vrij snel nadat [naam medeverdachte 1] voor hem is komen werken, opgericht. [naam medeverdachte 1] was het gezicht van [naam medeverdacht bedrijf 2] en [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] werkte achter de schermen. Sinds juli 2009 is [naam medeverdachte 1] eigenaar en directeur van zowel [naam medeverdachte 3] B.V. als ook [naam medeverdacht bedrijf 2] Sinds die datum zo verklaart [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] , heeft hij geen rol meer in [naam medeverdachte 3] B.V.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam medeverdacht bedrijf 2] zich vanaf 1 augustus 2005 in de oprichtingsfase bevond en per 21 december 2007 werd ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. [10]
[naam directeur medeverdacht bedrijf 3] heeft verder bij de politie verklaard dat hij sinds 1995 of 1996 kaviaar gaan is verkopen. Het kan wel kloppen, zo verklaart [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] , als hem de uitdraai (DD-66) wordt voorgehouden met de inkopen van [naam medeverdachte 3] B.V. in de periode 2007 t/m december 2009, waar voor € 89.813,50 een hoeveelheid van 82,685 kg kaviaar is geleverd door [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] . Ook verklaart hij nog, dat van de kaviaar die voor € 60.100,- in 2007 contant is ingekocht door [naam medeverdachte 3] , er nog inkooprekeningen moeten zijn.
Bij de doorzoeking op 16 december 2009 op het woonadres van verdachte in Vaals, aan de [adres 4] , werden verder 123 blikjes kaviaar in de voorraad aangetroffen, waarvan de verpakking om verschillende redenen niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen: de blikjes waren niet voorzien van het verplichte niet-herbruikbare etiket, of voorzien een etiket dat was te verwijderen en aan te brengen zonder dat dit zichtbaar was dan wel voorzien van een verbroken etiket. Daarnaast was de tekst op een groot aantal de etiketten onjuist [11] . De rechtbank verwerpt de stelling dat van 32 blikjes kaviaar niet kan worden bewezen dat het etiket fout was, omdat de leverancier [naam 2] van [naam bedrijf 1] heeft gesteld dat het land van herkomst niet op de blikjes mag worden vermeld omdat het geen importkaviaar betreft. Immers, deze stelling is aantoonbaar onjuist. Als het kweekkaviaar van eigen makelij betreft moet de producent van kweekkaviaar de ISO landcode en registernummer van oogster/verpakker vermelden. Maar bovendien is de enkele stelling onvoldoende om de legale herkomst van de kaviaar aan te tonen.
De blikjes zijn –steekproefsgewijs- bemonsterd, en door het Douanelaboratorium geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat er kaviaar in de blikjes zat. Ook werden lege blikken, etiketten, een lettertang met een ingevoerde CITES-code, loodjes, zegels en touwtjes, geschikt voor het herverpakken van kaviaar van grote naar kleine blikken aangetroffen. [12]
Verdachte heeft op 18 februari 2010 bij de politie verklaard dat hij een im- en exportbedrijf in Duitsland heeft onder de naam van zijn vrouw [H.L.] en dat hij eigenaar en verantwoordelijk persoon is van dit bedrijf. [13] Hij verklaart aan [naam medeverdachte 3] kaviaar te hebben verkocht. [naam medeverdachte 3] B.V. is een firma in delicatessen, weet verdachte. Hij geeft aan dat hij op dat moment al langer dan drie jaar zaken doet met [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] en [naam medeverdachte 3] B.V. Hij kent [naam medeverdachte 1] als degene die samenwerkt met [naam medeverdachte 3] en die onlangs [naam medeverdachte 3] B.V. heeft overgenomen. Verdachte verklaart niet op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving met betrekking kaviaar. Hij verklaart dat hij [naam 3] verkoopt en op bestelling ook [naam restaurant 1] . Hij zegt zelf te kopen van [A.A.] van de firma [naam firma] , van toeristen die hij begeleid en van een leverancier uit Italië. Hij kocht vroeger blikken van 1,8 kg en blikken van 1 kg. Hij verklaart te hebben herverpakt tot september/ oktober 2009, toen hij er door de Duitse autoriteiten op is aangesproken dat hij niet geregistreerd was om dat te doen. Ook verklaart verdachte blikken van nieuwe etiketten te hebben voorzien. Hij verklaart kaviaar te hebben herverpakt in zijn bedrijf in Duitsland en af en toe in zijn woning in Vaals. Hij verklaart dat de code in de lettertang die bij de doorzoeking is aangetroffen en de prints uit de computer met codes en/of informatie die duidt op handel in kaviaar, gebruikt kunnen zijn voor het herverpakken van kaviaar in kleinere blikjes. Als verdachte een tapgesprek van 9 december 2009 (TA05/94, blz. 505) wordt voorgehouden, geeft hij aan dat dit een gesprek was met [S.A.] waarin hij deze vroeg om een brief te tonen dat de kaviaar uit Bulgarije kwam. Verder sprak hij over papieren die hij afdrukte en erop kan plakken. Ook wilde hij een nummer, alleen voor de formaliteit. Verdachte erkent dat hij zelf etiketten heeft gemaakt met daarop een CITES-nummer dat hij overnam van een groot blik, welke etiketten hij vervolgens op de kleinere blikjes aanbracht.
Conclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat door Import & Export [H.L.] in Duitsland en/of Vaals (Nederland) opzettelijk kaviaar is verkocht en afgeleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] Dit vond plaats in het kader van de exploitatie en voor rekening en risico van dit bedrijf. Op grond van de bewijsmiddelen blijkt dat de aantallen zijn verkocht aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] en in Vaals voorhanden zijn geweest in de periode respectievelijk op de datum, als tenlastegelegd.
Ook is vast komen te staan dat door Import & Export [H.L.] in Duitsland en/of Vaals (Nederland) opzettelijk verpakkingen kaviaar zijn voorzien van zelf gefabriceerde etiketten, labels en zegels, om de herkomst ervan aan te tonen.
Alvorens te beoordelen of Import & Export [H.L.] zich aan verboden handel van kaviaar heeft schuldig gemaakt en/of aan valsheid in geschrifte, zal de rechtbank hierna eerst ingaan op het wettelijk kader.
Het wettelijk kader
Het CITES-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in (planten en) dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. Het CITES-verdrag is op het niveau van de Europese Unie (EU) uitgewerkt in de CITES-(basis)verordening, te weten Verordening nr. 338/97 (hierna; de CITES-(basis)verordening) en een aantal verordeningen die tezamen bekend staan als de EU-verordeningen inzake de handel in in het wild levende dier- en plantensoorten. De CITES-(basis)verordening stelt regels over de handel in levende en dode dieren (en planten) van soorten die met uitsterven worden of kunnen worden bedreigd. De regels gelden ook voor delen en afgeleide producten van die dieren (en planten). De verordeningen hebben rechtstreekse werking in de Lidstaten. In de CITES-(basis)verordening zijn de drie bijlagen van het CITES-verdrag (I, II, en III) vertaald naar vier bijlagen (A,B, C, en D). De Lidstaten zijn verplicht om de strafbaarstelling, toezicht en handhaving en de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen in hun wetgeving op te nemen ten aanzien van rechtstreeks werkende bepalingen van verordeningen, zodat deze op effectieve wijze kunnen worden uitgevoerd en gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 33348, 3, p. 185). In Nederland is de voornoemde Europese regelgeving vertaald in de Flora- en Faunawet, welke op 1 januari 2017 zal worden vervangen door de Wet natuurbescherming.
Kaviaar bestaat uit eieren van de steurachtigen, zijnde dieren behorend tot een beschermde uitheemse diersoort als, voor zover hier van belang, opgenomen in lijst B van de CITES-(basis)verordening. Immers, in het dossier gaat het steeds om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening, en niet om de in bijlage A opgenomen twee steursoorten. Daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan.
De inkoop en verkoop en het voorhanden hebben van kaviaar, of kaviaar binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen is in Nederland verboden op grond van artikel 13 van de Flora- en faunawet.
In artikel 4 van de “Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (gebaseerd op artikel 5 van de Flora- en faunawet) worden de soorten, opgenomen in bijlage B van de CITES-(basis)verordening aangewezen als beschermde uitheemse diersoort.
Ingevolge
artikel 13, vierde lid van de Flora- en faunawet, gelden, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
de in het eerste lid bedoelde verboden nietten aanzien van, voor zover hier relevant, dieren of eieren van dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, die is
aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5 eerste lid, onderdeel b, indien kan worden
aangetoond,dat zij, onder meer,
overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaaldein Nederland zijn gebracht.
Dat betekent dat het handelsverbod in beginsel niet geldt voor, voor zover relevant, in bijlage B van de CITES-(basis)verordening genoemde diersoorten of producten van die dieren, waaronder de “overige steurachtigen” als thans aan de orde, mits de legale herkomst kan worden aangetoond.
Verder is (ook) in de “Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (hierna: “Regeling vrijstelling”) in artikel 10, tweede lid, bepaald dat met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben, een vrijstelling van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet voor specimens van soorten, genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de CITES-(basis)verordening, geldt, indien kan worden
aangetoonddat betreffende specimens overeenkomstig het
bij of krachtens de wet bepaalde én met inachtneming van de basisverordening én uitvoeringsverordeningin Nederland zijn ingebracht of verkregen.”
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de “Regeling vrijstelling” wordt aangegeven dat, onder meer, de vrijstelling van het tweede lid voornoemd, van toepassing is,
voor zover voldaan is aan de krachtens artikel 18 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoortengeldende regels. In artikel 18 van voornoemd Besluit is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over het v
oeren van een administratie en verstrekken van gegevensmet betrekking tot het onder zich hebben, ontvangen, verkopen, ten verkoop voorradig of voorhanden hebben en afleveren van, voor zover hier relevant, dieren, dan producten of eieren van die dieren. De “Regeling administratie bezit van en handel in beschermde dier- en plantensoorten” stelt vervolgens
specifieke eisen waaraan een dergelijke administratie dient te voldoen.
Verder geldt op grond van artikel 7 van de “Regeling vrijstelling”, een vrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de wet voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van specimens van soorten, genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de Basisverordening, voorzover betreffende specimens aantoonbaar
overeenkomstig de in een Lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening en uitvoeringsverordeningzijn verkregen.”
In de CITES-(basis)verordening is in artikel 8, vijfde lid, samengevat, bepaald, dat
handelin de soorten genoemd in bijlage B
verbodenis, behalve
indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lidstaat is aangetoond, dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht
overeenkomstig de geldende wetgevinginzake de instandhouding van de, voor zover hier relevant, wilde fauna.
Specimens van in, voor zover hier relevant, bijlage B genoemde soorten mogen slechts in de EU worden binnengebracht, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht, een invoervergunning is voorgelegd, afgegeven door een administratieve instantie van de Lidstaat van bestemming.
Voor het verpakken en herverpakken van kaviaar en welke merken daarbij gevoerd moeten worden, gelden eveneens specifieke regels. Alleen bedrijven die zijn geregistreerd door de Nederlandse CITES Management Autoriteit (CITES bureau) mogen kaviaar van steursoorten verwerken, verpakken en herverpakken. Bedrijven dienen bovendien een register bij te houden van alle kaviaar die in- en uitgaat. Elke primaire verpakking is voorzien van een
niet-herbruikbaar label. Bedrijven krijgen van het CITES-bureau een unieke registratiecode en een voorraad labels. Het is niet toegestaan om andere labels dan uitgegeven door het CITES-bureau te gebruiken. Ook gelden codes voor labels die door de eerste verpakker én voor de herverpakker moeten worden gebezigd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Verordening (EG) Nr. 865/2006 van de commissie van 4 mei 2006, houdende uitvoeringsbepalingen van CITES-(basis)verordening en naar Resolutie 12.7 (Rev. COP14) van de Conferentie van Partijen bij de CITES-overeenkomst. In voornoemde Resolutie is bepaald dat, voor zover hier relevant, de voorgeschreven methode van merken van toepassing is op alle soorten kaviaar: wild, kweek, geproduceerd voor commerciële en non-commerciële doeleinden, voor interne of internationale handel.
De rechtbank merkt nog op dat in de Lidstaten, waaronder Duitsland, dezelfde Europese regels voor kaviaar gelden en dientengevolge vergelijkbare (registratie-)eisen voor (her)verpakkers.
Heeft Import & Export [H.L.] zich aan verboden handel van kaviaar schuldig gemaakt?
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaand wettelijk kader blijkt, dat commerciële handelingen en overdracht van kaviaar voor zover het gaat om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening binnen Nederland en binnen de EU toegestaan is (en geen certificaat nodig is), mits deze kaviaar aantoonbaar legaal is verworven. Aantonen dat de kaviaar
legaal verworvenis, houdt in dat degene die de goederen in bezit of verhandeld heeft, de legale status moet kunnen aantonen. Dit brengt mee dat ook de afnemer van kaviaar een verklaring van de leverancier moet krijgen over de herkomst van de kaviaar. De legale status kan onder meer worden aangetoond doordat de steur aantoonbaar in de EU is gekweekt. Als de kaviaar is ingevoerd vanuit een land buiten de EU dan kan de legale status aangetoond worden door een kopie van een door de douane afgetekende invoervergunning. In ieder geval moet een deugdelijke administratie over het verhandelde worden bijgehouden overeenkomstig de eisen van de wet, waaruit de herkomst van de kaviaar verifieerbaar te traceren moet zijn.
Import & Export [H.L.] heeft naar eigen zeggen kaviaar betrokken van een bedrijf in Hamburg, een bedrijf uit Italië en van toeristen uit Iran. Import & Export [H.L.] heeft kaviaar herverpakt vanuit grotere blikken in kleinere blikken, zonder aan de daarvoor geldende Europese regelgeving in Duitsland of in Nederland te voldoen. De inkoop als ook de (door)verkoop van kaviaar, onder meer, aan [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] , heeft plaatsgevonden,
zonder de legale herkomst van de kaviaar daarbij aan te (kunnen) tonen.
Import & Export [H.L.] heeft zich begeven in de handel van beschermde uitheemse diersoorten. Dat betekent dat het bedrijf zich terdege had dienen te vergewissen van de op haar van toepassing zijnde regelgeving. Het bedrijf had zich daartoe in verbinding kunnen stellen met de bevoegde autoriteiten in Duitsland of in Nederland of zich van deskundige juridische bijstand kunnen voorzien. Ook is er op internet hierover de nodige relevante informatie beschikbaar, zoals in Nederland de informatiebladen van de overheid.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat door Import & Export [H.L.] een boekhouding is gevoerd waaruit de legale herkomst van de door haar verhandelde kaviaar verifieerbaar kan blijken. Ook anderszins heeft Import & Export [H.L.] niet aangetoond, dat de kaviaar die zij heeft ingekocht en vervolgens heeft (door)verkocht of in voorraad had, door haar
legaal is verworven en voldeed aan de regels voor de etikettering. De in beslag genomen kaviaar voldeed niet aan de regels voor legale handel.
Door het zonder CITESregistratie herverpakken van kaviaar en deze (her)verpakkingen dan wel eerder ingekochte verpakkingen (opnieuw) te etiketteren, te labelen en te verzegelen heeft Import & Export [H.L.] valsheid in geschrifte gepleegd. Zij wilde immers daarmee tot uitdrukking brengen dat de kaviaar van legale herkomst was.
Dat betekent dat Import & Export [H.L.] zich schuldig heeft gemaakt aan verboden handel in kaviaar en valsheid in geschrifte. Verdachte was degene die voor het bedrijf de contacten onderhield voor in- en verkoop, die herverpakte en labels vervaardigde. De rechtbank acht bewezen dat Import & Export [H.L.] de verweten gedragingen onder feit 1. ten laste gelegd, opzettelijk heeft begaan, en dat de verdachte aan die verboden handelingen feitelijk leiding heeft gegeven. Ook acht zij het onder feit 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ook feitelijk leiding gegeven aan de door Import & Export [H.L.] gepleegde valsheid in geschrifte.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
Import & Export [H.L.] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 in de gemeenten Vaals en/of Aken opzettelijk telkens eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage B van Vo.(EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), verkocht en afgeleverd heeft, immers heeft zij 1727 blikjes kaviaar verkocht en afgeleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en/of [naam medeverdacht bedrijf 2] te Maastricht,
onder meer heeft zij
- op 15 maart 2007 (datum factuur) 24 blikjes [naam kaviaar 1] (125 gr) en
- op 10 december 2007 (datum factuur) 60 blikjes [naam kaviaar 2] (30 gr) en
- op 10 oktober 2008 (datum factuur) 24 blikjes [naam kaviaar 2] (125 gr) en
- op 1 april 2009 (datum factuur) 16 blikjes [naam kaviaar 2] (125 gr) en
- op 3 december 2009 (datum factuur) 20 blikjes [naam kaviaar 1] (30 gr) verkocht en afgeleverd aan [naam medeverdachte 3] B.V. en/of [naam medeverdacht bedrijf 2] te Maastricht
en
eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage B van Vo.(EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), ten verkoop in voorraad gehad, immers heeft zij op 16 december 2009 op de locatie [adres 1] , 123 blikjes kaviaar ten verkoop in voorraad gehad,
aan welk feit de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
Import & Export [H.L.] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 in de gemeenten Vaals en/of Aken, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse etiketten en labels en zegels - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij verpakkingen kaviaar voorzien van valse etiketten en/of labels en/of zegels verkocht en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat teksten en/of opschriften op voornoemde etiketten en/of labels en/of zegels misleidende en onjuiste informatie over de inhoud van voornoemde verpakkingen kaviaar bevatte, aan welk feit de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
met betrekking tot feit 1:
opzettelijke overtreding van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd, terwijl de schuldige daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;
met betrekking tot feit 2:
opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, terwijl de schuldige daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht, bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden: overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een zaak dient te worden afgedaan met 60 maanden, de leeftijd van de verdachte, het blanco strafblad van de verdachte en zijn deplorabele financiële omstandigheden. Ook verzoekt zij rekening te houden met de emotionele impact die deze zaak op de verdachte heeft gehad en met het feit dat zijn naam geschaad is en zijn bedrijf nauwelijks meer rendeert.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat zij de strafeis van de officier van justitie te hoog vindt.
Zij concludeert primair dat zij toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht passend acht, subsidiair verzoekt zij een geheel voorwaardelijke geldboete dan wel taakstraf aan de verdachte op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Import & Export [H.L.] heeft de legale herkomst van de kaviaar die door haar is verkocht [naam medeverdachte 3] B.V. en [naam medeverdacht bedrijf 2] en van de kaviaar die zij in voorraad had in de woning in Vaals, niet kunnen aantonen. Dit is in strijd is met (internationale) regelgeving, die juist in het leven is geroepen om de steur als ernstig bedreigde diersoort, en de eieren daarvan, te beschermen. Import & Export [H.L.] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de illegale handel in kaviaar. Daarnaast heeft het bedrijf in strijd met de regelgeving kaviaar herverpakt, geëtiketteerd, gelabeld en verzegeld in strijd met de regels, die juist zien op het kunnen herleiden van de afkomst van kaviaar. Verdachte heeft aan die verboden handelingen van het bedrijf feitelijk leiding gegeven. Dit zijn ernstig feiten en de rechtbank rekent dat verdachte aan.
Voorts heeft de Import & Export [H.L.] zich door haar handelen, aan welke gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, schuldig gemaakt aan oneerlijke concurrentie. Bedrijven die zich wel aan de regels houden, enkel handelen in kaviaar waarvan de legale herkomst kan worden aangetoond, en die zich houden aan de (her)verpakkingseisen en ten behoeve daarvan investeren in bijvoorbeeld een goede administratie, kunnen niet concurreren met bedrijven die zich wat dat betreft er gemakkelijk vanaf maken door zich niet aan de regels voor handel in kaviaar te houden en enkel denken aan eigen geldelijk gewin.
Ten voordele van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het blanco strafblad van de verdachte en met het grote tijdsverloop sinds de datum waarop de doorzoeking in zijn woning heeft plaats gevonden. Daardoor heeft verdachte gedurende lange tijd in onzekerheid gezeten.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van in beginsel 18 maanden passend. Om de hiervoor vermelde redenen (blanco strafblad en tijdsverloop) zal de rechtbank de op te leggen straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 5 en 13 van de Flora- en faunawet;
  • 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet;
  • 10 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet;
  • Verordening (EG) nr. 338/97, artikel 8 en bijlage B.
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. A.M. Schutte , rechters, in tegenwoordigheid van J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2016.
Buiten staat
Mr. F.M. van Maanen Winters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/994001-11
Proces-verbaal van de openbare zitting van 16 december 2016 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegevens verdachte] ,
verblijvende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsvrouwe is mr. F.W. Oehlen, advocaat, kantoorhoudende te Beek.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
Omdat verdachte blijk heeft gegeven niet de Nederlandse, doch wel de Farsi taal te verstaan, heeft de uitspraak plaats met bijstand van een persoon, opgevende te zijn ***, wonende te ***, tolk voor de Farsi taal. Alvorens met zijn/haar werkzaamheden aan te vangen heeft hij/zij in handen van de rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte afgelegd zijn/haar taak als tolk naar geweten te zullen vervullen. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertolkt.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Zie het pv van de Regiopolitie Haaglanden, dossier p. 13 en 14.
2.Verklaring [naam getuige 1] , blz. 54 e.v./ GD-02.
3.Verklaring [naam getuige 2] , p. 58/ GD-03.
4.Aangifte [naam getuige 3] , p. 37/ GD-01.
5.MD-12; DD-69; en DD-43 (p.207 e.v.)
6.AH-24 en AH-25 en MD-02-08, p. 108.
7.Financiële administratie in beslaggenomen tijdens de doorzoeking p. 326 en AH-29 (p. 2979 e.v.), AH-30 (p. 2990 e.v.) en AH 39/ DD-66 (p. 328 e.v./ p.3074 e.v.) van de jaren 2008 en 2009; en de door [naam medeverdachte 1] overhandigde administratie AH-40 (p. 353 e.v./ p. 3100 e.v.) van het jaar 2007.
8.Verklaring [naam medeverdachte 1] d.d. 10 februari 2010, p. 409 e.v..
9.Verklaring [naam directeur medeverdacht bedrijf 3] d.d. 10 februari 2010, p. 548 e.v.
10.Zie p.477/ DD-071-02 voor [naam medeverdacht bedrijf 2] i.o. en p. 476/ DD-71-01 voor [naam medeverdacht bedrijf 2]
11.Zie dossier p. 248 e.v.; p. 281 e.v./AH-32/ DD-39; AH-46 en DD-31; en AH 44.
12.Schrijven Douanelaboratorium p. 2006 en analyseresultaten p. 2009 (het gaat om de blikken C1 t/m C 111 en de blikken 101, 102 en 105; zie ook aanvullend proces-verbaal link tussen de in beslaggenomen blikken en de analyseresultaten van het Douanelaboratorium.
13.Verklaring verdachte p. 490 e.v.