4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bewijs
Op 16 december 2009 is tijdens de doorzoeking op het adres van [verdacht bedrijf 1] aan de [adres 2] te Maastricht, de (gezamenlijke) financiële administratie van de bedrijven [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 in beslag genomen. Door [naam verdachte] is op 10 februari 2010 aan het onderzoeksteam de administratie van het jaar 2007 van voornoemde bedrijven overgedragen. De rechtbank stelt vast dat uit deze administratie blijkt, dat door de bedrijven in de periode 1 januari 2007 tot en met
16 december 2009 (totaal)
1727blikjes kaviaar zijn gekocht bij Import & Export
[H.L.].
Zo zijn er volgens de factuurdata (zie DD-66), onder andere,
- op 15 maart 2007
- op 10 december 2007
- op 10 oktober 2008
- op 1 april 2008
- en op 3 december 2009
Daarnaast is er van 13 januari 2007 tot en met 21 september 2007 blijkens de administratie met betrekking tot het jaar 2007 cash voor
€ 60.100,-kaviaar gekocht bij Import & Export [H.L.] B.V (zie DD-80).
In de periode 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 zijn volgens het voorraadboekvan [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] (zie en DD-67 en DD-68) door hen aan meerdere gerenommeerde restaurants (totaal)
2378blikjes kaviaar verkocht. Onder meer zijn er in of omstreeks maart 2007 aan restaurant [naam restaurant 2]
8blikjes [naam restaurant 1] kaviaar (30 gr); in of omstreeks juni 2008 aan [bedrijf]
10blikjes [naam kaviaar 3] kaviaar (30 gr); in of omstreeks december 2008 aan Brasserie [naam brasserie 2] / [naam brasserie 3]
8blikjes [naam ka kaviaar] kaviaar (30 gr); in of omstreeks april 2009 aan Brasserie [naam brasserie 2] / [naam brasserie 3]
15blikjes [naam ka kaviaar] kaviaar (30 gr); en in of omstreeks november 2009 aan [bedrijf]
13blikjes [naam ka kaviaar] kaviaar (30 gr) verkocht.
Bij de doorzoeking op 16 december 2009 op de bedrijfslocatie [adres 2] te Maastricht werden verder 26 blikjes kaviaar in de voorraad van voornoemde bedrijven aangetroffen, waarvan de verpakking om verschillende redenen niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De blikjes zijn –steekproefsgewijs- bemonsterd en door het Douanelaboratorium geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat er kaviaar in de blikjes zat.
Verdachte [naam verdachte] heeft bij de politie verklaarddat hij met [naam medeverdachte] in de delicatessen groothandel is gegaan. Hij is in 2005, zo heeft hij verklaard, in loondienst gegaan bij [naam medeverdachte] . Later werd [naam medeverdachte] zijn compagnon in [verdacht bedrijf 2] , het bedrijf waar [naam verdachte] zich had ingekocht. [naam medeverdachte] behield zelf [verdacht bedrijf 1] . In december 2007 is [verdacht bedrijf 2] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [verdacht bedrijf 2] verkocht delicatessen die door [verdacht bedrijf 1] werden ingekocht. [naam verdachte] was samen met [naam medeverdachte] directeur van [verdacht bedrijf 2] . [naam verdachte] deed de acquisitie en de verkoop en [naam medeverdachte] deed de inkoop van de goederen voor [verdacht bedrijf 1] , waarvan [verdacht bedrijf 2] de producten betrok. [verdacht bedrijf 2] had als afzetgebied, met uitzondering van Brabant en Limburg, geheel Nederland. [verdacht bedrijf 1] bediende Brabant en Limburg. Sinds juli 2009 heeft [naam verdachte] [naam medeverdachte] uitgekocht uit zowel [verdacht bedrijf 2] als [verdacht bedrijf 1] . Vanaf juli 2009 is [naam verdachte] de enige verantwoordelijk bestuurder en eigenaar van [verdacht bedrijf 2] en eigenaar en verantwoordelijk bestuurder van [verdacht bedrijf 1] , aldus [naam verdachte] .
[naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaarddat hij een groothandel in delicatessen is begonnen onder de naam [verdacht bedrijf 1] . [naam medeverdachte] was directeur en werknemer van deze B.V.. [naam verdachte] is voor hem komen werken. [verdacht bedrijf 2] is vrij snel nadat [naam verdachte] voor hem is komen werken, opgericht. [naam verdachte] was het gezicht van [verdacht bedrijf 2] en [naam medeverdachte] werkte achter de schermen. Sinds juli 2009 is [naam verdachte] eigenaar en directeur van zowel [verdacht bedrijf 1] als ook [verdacht bedrijf 2] Sinds die datum, zo verklaart [naam medeverdachte] , heeft hij geen rol meer in [verdacht bedrijf 1]
[naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij sinds 1995 of 1996 kaviaar verkoopt. Het kan wel kloppen, zo verklaart [naam medeverdachte] , als hem de uitdraai (DD-66) wordt voorgehouden met de inkopen van [verdacht bedrijf 1] in de periode 2007 t/m december 2009, waar voor
€ 89.813,50 een hoeveelheid van 82,685 kg kaviaar is geleverd door [naam toeleverancier] aan [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] . Van de kaviaar die voor € 60.100,- contant is ingekocht in 2007 geeft hij aan dat er volgens hem wel nog inkooprekeningen moeten zijn. Het kan wel kloppen, zo verklaart [naam medeverdachte] , dat er in totaal over de jaren 2007 tot en met 2009
2378blikjes kaviaar zijn verkocht. Hij bevestigt desgevraagd dat de afnemers op de uitdraai (DD-68) de klanten waren van [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2]
Uit het dossier blijkt dat [verdacht bedrijf 2] zich vanaf 1 augustus 2005 in de oprichtingsfase bevond en per 21 december 2007 werd ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Conclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat in- en verkoop en het voorhanden hebben van kaviaar opzettelijk is geschied en heeft plaatsgevonden in het kader van de exploitatie en voor rekening en risico van de rechtspersonen [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] Zij hebben tezamen en in vereniging de ten lastegelegde hoeveelheden gekocht, verkocht en voorhanden gehad in de periode, als aan hen tenlastegelegd.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het wettelijk kader, alvorens te beoordelen of [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] en [naam verdachte] zich aan verboden handel van kaviaar hebben schuldig gemaakt.
Het wettelijk kader
Het CITES-verdrag heeft tot doel te voorkomen dat de handel in (planten en) dieren een bedreiging vormt voor het in stand houden van de soort in het wild. Het CITES-verdrag is op het niveau van de Europese Unie (EU) uitgewerkt in de CITES-(basis)verordening, te weten Verordening nr. 338/97 (hierna: de CITES-(basis)verordening) en een aantal verordeningen die tezamen bekend staan als de EU-verordeningen inzake de handel in in het wild levende dier- en plantensoorten. De CITES-(basis)verordening stelt regels over de handel in levende en dode dieren (en planten) van soorten die met uitsterven worden of kunnen worden bedreigd. De regels gelden ook voor delen en afgeleide producten van die dieren (en planten). De verordeningen hebben rechtstreekse werking. In de CITES-(basis)verordening zijn de drie bijlagen van het CITES-verdrag (I, II, en III) vertaald naar vier bijlagen (A,B, C, en D). De Lidstaten zijn verplicht om de strafbaarstelling, toezicht en handhaving en de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen in hun wetgeving op te nemen ten aanzien van rechtstreeks werkende bepalingen van verordeningen, zodat deze op effectieve wijze kunnen worden uitgevoerd en gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 33348, 3, p. 185). In Nederland is de voornoemde Europese regelgeving vertaald in de Flora- en Faunawet, welke op 1 januari 2017 zal worden vervangen door de Wet natuurbescherming.
Kaviaar bestaat uit eieren van de steurachtigen, dieren behorend tot een beschermde uitheemse diersoort als, voor zover hier van belang, opgenomen in lijst B van de CITES-(basis)verordening. Immers, in het dossier gaat het steeds om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening, en niet om de in bijlage A opgenomen twee steursoorten. Daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan.
De inkoop en verkoop en het voorhanden hebben van kaviaar is verboden op grond van artikel 13 van de Flora- en faunawet.
In artikel 4 van de “Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (gebaseerd op artikel 5 van de Flora- en faunawet) worden de soorten, opgenomen in bijlage B van de CITES-(basis)verordening aangewezen als beschermde uitheemse diersoort.
Ingevolge
artikel 13, vierde lid van de Flora- en faunawet, gelden, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
de in het eerste lid bedoelde verboden nietten aanzien van, voor zover hier relevant, dieren of eieren van dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, die is
aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5 eerste lid, onderdeel b, indien kan worden
aangetoond,dat zij, onder meer,
overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaaldein Nederland zijn gebracht.
Dat betekent dat het handelsverbod in beginsel niet geldt voor, voor zover relevant, in bijlage B van de CITES-(basis)verordening genoemde diersoorten of producten van die dieren, waaronder de “overige steurachtigen” als thans aan de orde, mits de legale herkomst kan worden aangetoond.
Verder is (ook) in de “Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” (hierna: “Regeling vrijstelling”), in artikel 10, tweede lid, bepaald dat met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben, een vrijstelling geldt van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet voor specimens van soorten genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de CITES-(basis)verordening, indien kan worden
aangetoonddat betreffende specimens overeenkomstig het
bij of krachtens de wet bepaalde én met inachtneming van de basisverordening én uitvoeringsverordeningin Nederland zijn ingebracht of verkregen.”
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de “Regeling vrijstelling” wordt aangegeven dat, onder meer, de vrijstelling van het tweede lid voornoemd van toepassing is,
voor zover voldaan is aan de krachtens artikel 18 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoortengeldende regels. In artikel 18 van voornoemd Besluit is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over het
voeren van een administratie en verstrekken van gegevensmet betrekking tot het onder zich hebben, ontvangen, verkopen, ten verkoop voorradig of voorhanden hebben en afleveren van, voor zover hier relevant, dieren, dan wel producten of eieren van die dieren. De “Regeling administratie bezit van en handel in beschermde dier- en plantensoorten” stelt vervolgens
specifieke eisen waaraan een dergelijke administratie dient te voldoen.
Verder geldt op grond van artikel 7 van de “Regeling vrijstelling”, een vrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de wet voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van specimens van soorten, genoemd in, voor zover hier relevant, bijlage B van de Basisverordening, voorzover betreffende specimens
aantoonbaar overeenkomstig de in een Lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening en uitvoeringsverordeningzijn verkregen.”
In de Verordening (EG) 338/97 (basisverordening) is in artikel 8, vijfde lid, samengevat, bepaald, dat
handelin de soorten genoemd in bijlage B
verbodenis, behalve
indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond, dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht
overeenkomstig de geldende wetgevinginzake de instandhouding van de, voor zover hier relevant, wilde fauna.
Hebben [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] zich aan verboden handel van kaviaar schuldig gemaakt?
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaand wettelijk kader blijkt, dat
commerciële handelingen en overdracht van kaviaarvoor zover het gaat om “overige steurachtigen” als bedoeld in bijlage B van de CITES-(basis)verordening
binnen Nederland en binnen de EUtoegestaan zijn (en geen certificaat nodig vereist is),
mits deze kaviaar aantoonbaar legaal is verworven. Aantonen dat de kaviaar
legaal verworvenis, houdt in dat degene die de goederen in bezit of verhandeld heeft, de legale status moet kunnen aantonen. Dit brengt mee dat ook de afnemer van kaviaar een verklaring van de leverancier moet krijgen over de herkomst van de kaviaar. De legale status kan onder meer worden aangetoond doordat de steur aantoonbaar in de EU is gekweekt. Als de kaviaar is ingevoerd vanuit een land buiten de EU dan kan de legale status aangetoond worden door een kopie van een door de douane afgetekende invoervergunning. In ieder geval moet een deugdelijke administratie over het verhandelde worden bijgehouden overeenkomstig de eisen van de wet.
[verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] hebben zich begeven in de handel van beschermde uitheemse diersoorten. Dat betekent dat zij zich terdege dienen te vergewissen van de op hen van toepassing zijnde regelgeving. Zij kunnen zich daartoe in verbinding stellen met de bevoegde autoriteiten of zich van deskundige juridische bijstand voorzien. Ook is er op internet hierover de nodige relevante informatie beschikbaar, zoals de informatiebladen van de overheid.
De rechtbank stelt vast dat uit de boekhouding van [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] de legale herkomst van de kaviaar niet kan blijken. Ook anderszins hebben voornoemde bedrijven niet aangetoond, dat de kaviaar die zij hebben ingekocht, hebben verkocht of in voorraad hadden, door hen
legaal is verworven. Het enkele, min of meer blind, vertrouwen op hun handelspartner(s), zoals [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] zeggen te hebben gedaan, is daarvoor volstrekt onvoldoende. Dat de bedrijven de codes op de verpakkingen zouden hebben gecontroleerd, is niet aannemelijk geworden en bovendien kan dat niet gelden als
aantonen dat de kaviaar legaal is verworven. Dat betekent dat [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] zich schuldig hebben gemaakt aan verboden handel in kaviaar.
De rechtbank acht het aan [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] ten laste gelegde, opzettelijk begaan, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
[naam verdachte] is gedurende de hele ten laste gelegde periode op bepalende wijze betrokken geweest bij de in- en verkoop van kaviaar en heeft zo doende feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen van [verdacht bedrijf 1] en [verdacht bedrijf 2] in de aan hem ten laste gelegde periode. Dat hij in [verdacht bedrijf 1] aanvankelijk geen bestuurder was, maakt dit niet anders, nu het gaat om
feitelijk leiding geven aan de bewezen verklaarde verboden gedragingen van de rechtspersoon.Het aan hem ten laste gelegde feitelijk leiding geven acht de rechtbank eveneens wettelijk en overtuigend bewezen.