ECLI:NL:RBLIM:2016:11581

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
C/03/227652 / JE RK 16-2377
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wegens ontbreken verklaring gedragswetenschapper

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 21 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorwaardelijke machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg had het verzoek ingediend, omdat de minderjarige onder toezicht was gesteld en er zorgen waren over haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, haar ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter constateerde dat de GI niet had voldaan aan de formele vereisten van de Jeugdwet, met name het ontbreken van een instemmende verklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper. Dit was cruciaal voor de beoordeling van het verzoek, aangezien de wet vereist dat een gedragswetenschapper de minderjarige kort voor de aanvraag heeft onderzocht. De kinderrechter oordeelde dat de GI ruimschoots de gelegenheid had gehad om deze verklaring te verkrijgen, maar dit niet had gedaan. Hierdoor ontbrak de noodzakelijke onderbouwing van het verzoek, wat getuigde van grote onzorgvuldigheid van de GI.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot de voorwaardelijke machtiging afgewezen, omdat het niet voldeed aan de wettelijke eisen. De kinderrechter benadrukte dat de afwijzing van het verzoek niet lichtvaardig werd genomen, gezien de mogelijke vrijheidsbeperking die met de maatregel gepaard gaat. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er werd aangegeven dat hoger beroep mogelijk was binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/227652 / JE RK 16-2377
datum uitspraak: 21 november 2016
beschikking voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat: mr. C.J. Berghout, kantoorhoudende te Rijswijk.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] ,hierna te noemen de moeder,
en
[belanghebbende 2] ,hierna te noemen de vader,
beiden wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
advocaat: mr. H. Zengin, kantoorhoudende te Rijswijk.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 24 oktober 2016, ingekomen bij de griffie op 25 oktober 2016;
- de verklaring van de GI van 24 oktober 2016 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder;
- het schrijven met bijlagen van de GI van 11 november 2016, ingekomen bij de griffie op 14 november 2016.
1.2.
Op 21 november 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige] , bijgestaan door mr. C.J. Berghout,
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. H. Zengin en een tolk in de Koerdische taal,
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] verblijft bij Icarus.
2.2.
Bij beschikking van 13 juni 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 13 juni 2017. Tevens is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 17 december 2016.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft een voorwaardelijke machtiging verzocht om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van de ondertoezichtstelling te weten tot 13 juni 2017.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI verwezen naar het verzoekschrift en de bijlagen waarin, kort en zakelijk weergegeven, het volgende wordt gesteld. De zorgen die reden waren voor de gesloten plaatsing van [minderjarige] zijn voor een groot deel afgenomen. Zo is er geen sprake meer van alcohol- en drugsgebruik, zijn geen er signalen meer van automutilatie, worden er geen doodswensen meer geuit en wordt er geen wegloopgedrag meer waargenomen. Toch zijn er nog steeds zorgen over [minderjarige] . Ze heeft beperkte cognitieve vermogens en er is sprake van een verminderd functioneren op school. [minderjarige] heeft traumatische gebeurtenissen meegemaakt die ze moet verwerken en ook de rest van het gezin is waarschijnlijk getraumatiseerd. Ook zijn er zorgen over de identiteitsontwikkeling, aangezien [minderjarige] kwetsbaar lijkt maar kan ook erg (verbaal) agressief kan zijn en gemakkelijk beïnvloedbaar is. De hulpverlening wordt bemoeilijkt door zowel culturele alsmede taalaspecten. [minderjarige] wil graag weer thuis wonen en ook de ouders willen dit graag. Besproken is dat dit mogelijk is als [minderjarige] zich aan een aantal voorwaarden houdt, die haar veiligheid moeten waarborgen.
3.3.
De jeugdhulpaanbieder die bereid is de jeugdige zo nodig op te nemen, Stichting Jeugdzorg St. Joseph, heeft in haar bezwaarschrift voorwaardelijke gesloten machtiging Jeugdzorg van 7 november 2016 aangegeven dat de behandelvisie en het advies van Icarus door de GI worden genegeerd. Tevens is er tegenstrijdig met hetgeen in een gezamenlijk overleg zou zijn uitgedragen. De jeugdhulpaanbieder legt de verantwoordelijkheid geheel bij de GI maar zal desalniettemin, indien de GI besluit dat terugplaatsing binnen de geslotenheid noodzakelijk is, [minderjarige] opnemen. Vervolgens zijn de voorwaarden opgenomen waaraan [minderjarige] zich moet houden en deze zijn door haar voor akkoord ondertekend. Daarbij is vermeld welke medewerker bevoegd is tot het nemen van het besluit tot opname.
3.4.
Ter zitting heeft de GI desgevraagd door de kinderrechter bevestigd dat de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper ontbreekt nu de jeugdhulpaanbieder voornoemd niet instemde met het traject. Ter zitting heeft de GI om aanhouding verzocht om te proberen deze verklaring alsnog te krijgen.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
[minderjarige] is – op haar verzoek - ter zitting gehoord in aanwezigheid van alle belanghebbenden. [minderjarige] geeft aan dat het goed met haar gaat. Ook haar verblijf thuis tijdens verlof verloopt goed. [minderjarige] staat achter de voorwaarden die gesteld zijn ten behoeve van de voorwaardelijke machtiging en wil zich hier aan houden. Ze heeft hard gewerkt om zover te komen dat zij weer terug naar huis mag en wil dat niet verpesten door een fout te maken. Zij is blij met de hulp die er geboden wordt en wil deze ook graag behouden. Zij verzet zich tegen het verzoek van de GI om een aanhouding van de zaak. De GI heeft ruimschoots de tijd heeft gehad om de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper aan te leveren. Zodra de hulpverlening thuis geregeld is, staat niets meer een terugkeer naar huis in de weg.
4.2.
Ter zitting geeft de vader te kennen graag te willen dat [minderjarige] uiterlijk met de jaarwisseling weer thuis is. Namens de moeder wordt hieraan toevoegd dat de ouders als eerste aan de bel hebben getrokken toen het misging en dit wederom zullen doen als het noodzakelijk is. Zij zullen toezicht houden op [minderjarige] , ook als er geen sprake is van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, zodat er geen reden is om de zaak aan te houden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.4, lid 1, van de Jeugdwet kan de kinderrechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2, lid 3 van de Jeugdwet, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2, lid 3, van de Jeugdwet slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.2.
Gelet op artikel 6.1.4, lid 2, van de Jeugdwet staat ter beoordeling of:
a. de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.
5.3.
Ingevolge artikel 6.1.4, lid 3, van de Jeugdwet kan een voorwaardelijke machtiging slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat de jeugdige een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig heeft.
5.4.
Op grond van artikel 6.1.4, lid 4, van de Jeugdwet behoeft het verzoek voorts de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.5.
Ten slotte bepaalt artikel 6.1.4, lid 5, van de Jeugdwet dat de kinderrechter een voorwaardelijke machtiging slechts verleent indien een hulpverleningsplan wordt overgelegd dat voldoet aan de daaraan op grond van artikel 6.1.4, lid 6, van de Jeugdwet te stellen eisen.
5.6.
De kinderrechter constateert dat niet voldaan is aan het formele vereiste van artikel 6.1.4, lid 4 van de Jeugdwet. De GI heeft nagelaten een instemmende verklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper te overleggen. De kinderrechter is van oordeel dat de GI ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om de betreffende verklaring te overleggen gezien de indieningsdatum van het verzoek op 25 oktober 2016. De GI verwijst in haar verzoek zelfs naar de verklaring van de gedragswetenschapper en stelt daarin dat deze verklaring als een geheel met het verzoekschrift moet worden gezien. Ter zitting is echter gebleken dat deze stelling van de GI niet op feiten is gebaseerd, nu is komen vast te staan dat de minderjarige nog niet eens gezien is door de gedragswetenschapper. Daarmee ontbreekt de noodzakelijke onderbouwing van het verzoek. Dit getuigt van grote onzorgvuldigheid van de zijde van de GI. Deze onzorgvuldigheid klemt in het bijzonder omdat verzocht wordt om toepassing van een maatregel die in voorkomend geval vrijheidsbeperking impliceert. Gelet hierop ziet de kinderrechter geen aanleiding de beslissing op het verzoek aan te houden. Het verzoek tot een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp zal, nu het niet voldoet aan de wet, worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.D.K. Wijsma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch