3.2.De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat [eiseres] in het lichaam van de dagvaarding wel stelt dat zij haar vordering primair onderbouwt “door rekening en van verantwoording van [gedaagde] te vorderen gecombineerd met een verplichting tot terugbetaling,” maar dat zij in het petitum van de dagvaarding niets vordert met betrekking tot het afleggen van rekening en verantwoording. Vanzelfsprekend zal de rechtbank zich bij haar beoordeling beperken tot hetgeen door [eiseres] in het petitum van de dagvaarding is gevorderd.
3.3.1.De rechtbank acht het, nu partijen daarover van mening verschillen, allereerst aangewezen om de aard en omvang van de tussen partijen gesloten overeenkomst vast te stellen.
3.3.2.De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij op enig moment een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] heeft gesloten en dat die overeenkomst inhield dat [gedaagde] in opdracht van [eiseres] via internetbankieren betalingen voor haar zou verrichten en geld zou pinnen. [gedaagde] betwist, overigens eerst bij conclusie van dupliek, dat partijen een “algemene” overeenkomst van opdracht hebben gesloten. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of partijen een “algemene” overeenkomst van opdracht hebben gesloten of dat zij telkens een “nieuwe” overeenkomst van hebben gesloten in het midden kan blijven, nu het antwoord op die vraag niet relevant is voor de beoordeling van de vorderingen.
3.3.3.De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat zij dat zij de primair door haar gevorderde verklaring voor recht, doet steunen op de stelling dat [gedaagde] het overboeken van gelden van de rekeningen van [eiseres] naar zijn privérekening heeft overgeboekt, zonder dat tussen partijen duidelijkheid bestaat over de reden daarvan en zonder het bestaan van afspraken daarover, en dat hij in die zin tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende zorgplicht.
De subsidiair door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht is, zo begrijpt de rechtbank, gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] de op hem als opdrachtnemer, handelend in de hoedanigheid van financieel adviseur, rustende zorgplicht heeft geschonden, omdat hij de tussen [eiseres] en hem gesloten overeenkomst niet schriftelijk heeft vastgelegd, omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de hoge leeftijd van [eiseres] en omdat hij onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn handelen.
3.3.4.[eiseres] heeft, zo stelt zij, als gevolg van het onvoldoende zorgvuldig handelen van [gedaagde] schade geleden ten bedrage van € 76.909,36. Hierbij maakt [eiseres] onderscheid tussen een bedrag van € 50.909,36 en een bedrag van € 26.000,00.
3.4.1.Alvorens over te gaan tot de beantwoording van de vraag of [gedaagde] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden, zal de rechtbank om proceseconomische redenen en omdat partijen ook hierover van mening verschillen, eerst een beslissing nemen over het moment waarop de overeenkomst van opdracht tussen [eiseres] en [gedaagde] tot stand is gekomen.
3.4.2.[eiseres] heeft, hoewel dat wel op haar weg lag, bij dagvaarding hieromtrent niets gesteld. Niettemin leidt de rechtbank uit de door [eiseres] als productie 7 bij dagvaarding en productie 9 bij conclusie van repliek in het geding gebrachte overzichten af dat de schade die door [gedaagde] zou zijn veroorzaakt en waarvan [eiseres] thans vergoeding vordert, volgens [eiseres] zou zijn ontstaan in de periode vanaf 8 mei 2001. Dit impliceert dat de tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten overeenkomst volgens [eiseres] al op dat moment zou moeten hebben bestaan.
[eiseres] stelt echter zelf dat haar echtgenoot tot aan zijn overlijden in 2002 de financiële zaken regelde. Daar komt bij dat [gedaagde] betwist dat hij vóór 2010 betrokken was bij de financiën van [eiseres] . Hij stelt dat hij eerst per 1 januari 2010 door [eiseres] is gemachtigd tot het verrichten van betalingen door middel van internetbankieren en het pinnen van geld. In dit kader heeft [gedaagde] als productie 1 bij conclusie van antwoord een tussen [eiseres] en SNS Bank N.V. gesloten overeenkomst voor het gebruik van “Mijn SNS” in het geding gebracht, welke overeenkomst naar de rechtbank aanneemt ziet op het ter beschikking stellen door SNS Bank aan [eiseres] van de mogelijkheid om via internet geld over te boeken, betalingen te verrichten en overige bankzaken te regelen.
Eerst naar aanleiding van de stellingen van [gedaagde] stelt [eiseres] zich bij conclusie van repliek op het standpunt dat [gedaagde] ook vóór 2010 bemoeienis had met haar bankzaken. Volgens [eiseres] had [gedaagde] die bemoeienis feitelijk al na het overlijden van haar echtgenoot in 2002. Waaruit die bemoeienis zou hebben bestaan wordt door [eiseres] overigens niet geconcretiseerd. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [eiseres] naar het door haar als productie 7 bij dagvaarding in het geding gebrachte overzicht. Volgens [eiseres] “valt het op dat er ook al voor 2010 diverse handelingen worden verricht op de rekening van [eiseres] die thans vragen oproepen.” Deze stelling, wat hiervan ook zij, is in het licht van het verweer van [gedaagde] volstrekt onvoldoende om aannemelijk te achten dat de overeenkomst waarbij [gedaagde] door [eiseres] is gemachtigd om via internetbankieren betalingen te verrichten en om geld te pinnen van de rekening van [eiseres] al vóór 2010 is gesloten en dat [gedaagde] in die hoedanigheid voordien al toegang had tot de rekeningen van [eiseres] . De door [gedaagde] in het geding gebrachte overeenkomst tot het gebruik van “Mijn SNS” is gedateerd op 9 februari 2010. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken houdt de rechtbank het ervoor dat [eiseres] voor die datum niet over de faciliteit internetbankieren beschikte, zodat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, moet worden aangenomen dat [gedaagde] voor 9 februari 2010 in ieder geval niet kon internetbankieren voor of ten behoeve van [eiseres] .
Op grond van het voorgaande volgt de rechtbank [gedaagde] in zijn stelling dat hij eerst vanaf 1 januari 2010 betrokken was bij (het regelen van) de financiële zaken van [eiseres] en gaat zij ervan uit dat de overeenkomst van opdracht in ieder geval niet voordien is gesloten.
3.4.3.Dit brengt met zich dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de periode vóór 1 januari 2010. Uit het door [eiseres] als productie 9 bij conclusie van repliek in het geding gebrachte overzicht blijkt dat de schade van € 50.909,39 die zij ten gevolge van het onzorgvuldig handelen van [gedaagde] stelt te hebben geleden, behoudens een tweetal transacties van ieder € 1.000,00, ziet op transacties die vóór 1 januari 2010 en zelfs nog voor het overlijden van haar haar echtgenoot in 2002, hebben plaatsgevonden. Reeds hierom zal de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding in ieder geval tot een bedrag van € 48.909,39 worden afgewezen.
3.4.4.Hierna zal worden beoordeeld of [gedaagde] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden en, indien dat het geval is, of [eiseres] ten gevolge daarvan schade heeft geleden.
3.5.1.Bij die beoordeling neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [gedaagde] ingevolge het bepaalde in artikel 7:401 BW bij de uitvoering van zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. Hierbij staat de vraag centraal of [gedaagde] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer in vergelijkbare omstandigheden zou mogen worden verwacht.
3.5.2.Volgens [eiseres] rust op [gedaagde] de zorgplicht van een financieel adviseur. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. [eiseres] heeft voor wat betreft de aard en de inhoud van de door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden niet meer gesteld dan dat zij [gedaagde] heeft gemachtigd om via internetbankieren betalingen te doen uitvoeren. Daarnaast heeft [gedaagde] toestemming gekregen om geld te pinnen voor [eiseres] . Dat de door [gedaagde] in opdracht van [eiseres] uit te voeren taken feitelijk meer behelsden dan het doen van betalingen via internetbankieren en het pinnen van geld is door [eiseres] niet gesteld en overigens ook niet gebleken. De rechtbank acht dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde] optrad als financieel adviseur van [eiseres] en dat hij in die hoedanigheid ook verantwoordelijk was voor het beheer van haar vermogen en andere zaken die doorgaans tot het takenpakket van een financieel adviseur behoren. De omstandigheid dat [gedaagde] voor zijn pensioen jarenlang als adviseur bij SNS Bank heeft gewerkt, legt gelet op de verstandhouding tussen partijen, de aard en inhoud van de door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden en in aanmerking nemende dat [gedaagde] als particulier en niet in de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar de overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te kunnen komen. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat [eiseres] niet heeft gesteld en ook overigens niet is gebleken dat [gedaagde] zijn rol van opdrachtnemer anders dan om niet heeft vervuld.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de op [gedaagde] rustende zorgplicht zich beperkt tot de taken die hij feitelijk had, namelijk het verrichten van betalingen via internetbankieren en het bij een pinautomaat op te nemen gelden. Aldus dient te worden beoordeeld of [gedaagde] bij de uitvoering van deze taken heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer in vergelijkbare omstandigheden zou mogen worden verwacht.
3.5.3.De rechtbank passeert de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden, omdat hij de tussen [eiseres] en hem gesloten overeenkomst niet schriftelijk heeft vastgelegd. Uit de gedingstukken komt naar voren dat tussen partijen een jarenlange vertrouwensrelatie bestond. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] , als opdrachtgever, en [gedaagde] , als opdrachtnemer gezamenlijk en in onderling overleg ervoor hebben gekozen de door hen gesloten overeenkomst niet schriftelijk vast te leggen. Dat partijen deze keuze hebben gemaakt is op zichzelf voorstelbaar, gelet op de vertrouwensrelatie die tussen hen bestond en gelet op de aard en inhoud van de door [gedaagde] uit te voeren taken. Bovendien is [eiseres] in haar hoedanigheid als opdrachtgever evenzeer verantwoordelijk voor deze keuze als [gedaagde] . Voorts kan zonder verdere toelichting, die ontbreekt, evenmin worden geconcludeerd dat uit de hoge leeftijd van [eiseres] , die volgens haar met zich zou brengen dat zij “kwetsbaarder lijkt dan een jong en vitaal iemand en wellicht meer informatie nodig heeft om alle dingen nog goed te kunnen begrijpen” volgt, dat op dit punt anders zou moeten worden geoordeeld. Niet gesteld of gebleken is immers dat [eiseres] vanwege haar leeftijd niet heeft kunnen overzien wat de consequenties waren van het sluiten van een mondelinge in plaats van schriftelijke overeenkomst met [gedaagde] of dat zij zich, vanwege haar leeftijd en een daarmee gepaard gaande kwetsbaarheid, onvoldoende bewust was van de inhoud en omvang van die overeenkomst en de gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het feit dat die overeenkomst niet schriftelijk is gesloten.
[eiseres] stelt ten slotte dat [gedaagde] op hem rustende zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende inzage te geven in zijn handelingen. Zij stelt terecht dat een opdrachtnemer zijn opdrachtgever op de hoogte dient te houden van de uitvoering van de opdracht. Hiernaast dient de opdrachtnemer zich tegenover de opdrachtgever te verantwoorden voor de uitvoering van de opdracht. Voorts geldt dat een opdrachtnemer die gelden voor de opdrachtgever heeft uitgegeven of ontvangen tot het afleggen van rekening en verantwoording verplicht. Dit geldt dus ook voor [gedaagde] . De rechtbank stelt voorop dat de omvang en de inhoud van deze verplichtingen worden bepaald door hetgeen afgesproken is, en bij gebreke daarvan door wat de aard van de opdracht in verband met de redelijkheid meebrengt en ook door de omstandigheden van het concrete geval.
[eiseres] heeft niet toegelicht welke afspraken partijen hebben gemaakt over de wijze waarop de hiervoor genoemde verplichtingen door [gedaagde] werden ingevuld en zij heeft niet gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] schriftelijk aan deze verplichtingen zou voldoen. Evenmin heeft zij gesteld dat partijen mondeling concrete afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop [gedaagde] [eiseres] zou informeren en rekening en verantwoording zou afleggen over de uitvoering van zijn taken. [gedaagde] erkent het bestaan van deze verplichtingen en hij heeft gesteld dat hij hieraan altijd heeft voldaan, zij het niet schriftelijk. [gedaagde] heeft in dit verband toegelicht dat hij de opdrachten telkens overeenkomstig de wens en op aanwijzing van [eiseres] heeft uitgevoerd. Met betrekking tot het pinnen van geld heeft [gedaagde] gesteld dat hij rekening daarover heeft afgelegd door het gepinde geld aan [eiseres] te geven. In dit verband heeft [gedaagde] tevens toegelicht dat hij [eiseres] vanwege de vertrouwensrelatie die tussen partijen bestond niet heeft verzocht kwitanties daarvan te verstrekken. Met betrekking tot het betalen van rekeningen heeft [gedaagde] gesteld dat hij [eiseres] zodra hij de betalingen had verricht daarvan op de hoogte heeft gebracht.
Gelet op de aard en de inhoud van de taken van [gedaagde] , alsmede gelet op het feit dat partijen kennelijk niet zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eiseres] schriftelijk zou informeren en rekening en verantwoording zou afleggen over de uitvoering van zijn taken, alsmede gelet op de verstandhouding tussen partijen en in aanmerking nemende dat de overeenkomst van opdracht evenmin schriftelijk is gesloten, kan in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden, omdat hij niet schriftelijk aan zijn verplichtingen heeft voldaan. [eiseres] stelt weliswaar dat [gedaagde] evenmin mondeling aan zijn verplichtingen heeft voldaan, maar die stelling is in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Terwijl [gedaagde] een toelichting heeft gegeven op de wijze waarop volgens hem feitelijk uitvoering werd gegeven aan zijn werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande verplichtingen, heeft [eiseres] hieromtrent niets gesteld. Zij heeft in het geheel geen toelichting gegeven op de feitelijke gang van zaken op het moment dat zij [gedaagde] verzocht een betalingsopdracht uit te voeren of geld te pinnen. [eiseres] heeft [gedaagde] in dit verband onder andere uitgenodigd om aan te tonen welke opdrachten hij van [eiseres] heeft verkregen en om te bewijzen dat hij de door hem gepinde bedragen contant aan [eiseres] zijn overhandigd, maar daarmee miskent [eiseres] dat het, nu zij zich beroept op het rechtsgevolg van haar stelling dat [gedaagde] de op hem in het kader van zijn zorgplicht rustende verplichtingen niet heeft voldaan, in de eerste plaats op haar weg ligt om die stelling voldoende te onderbouwen. Nu [eiseres] dat heeft nagelaten, wordt ook deze stelling gepasseerd.
3.5.4.Uit het voorgaande volgt dat de stellingen die [eiseres] aan de subsidiair door haar gevorderde verklaring voor recht ten grondslag heeft gelegd, in ieder geval niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [gedaagde] bij de uitvoering van zijn taken de zorg van een goed opdrachtnemer niet in acht heeft genomen.