ECLI:NL:RBLIM:2016:1976

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
03/248849-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens onjuiste tenlastelegging van vervalsing van identiteitsdocument

In deze strafzaak, behandeld door de politierechter van de Rechtbank Limburg, is de verdachte op 7 maart 2016 ontslagen van rechtsvervolging. De zaak betreft de verdenking dat de verdachte op 11 december 2015 te Venray een vals of vervalst Kroatisch rijbewijs voorhanden heeft gehad. De officier van justitie had de tenlastelegging gebaseerd op artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl de politierechter oordeelde dat artikel 231 lid 2 Sr, dat specifiek betrekking heeft op identiteitsdocumenten, van toepassing had moeten zijn. Tijdens de zitting op 22 februari 2016 is de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte verstek heeft laten verlenen. De politierechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet de juiste juridische basis heeft gekozen voor de tenlastelegging, wat heeft geleid tot het ontslag van rechtsvervolging. De politierechter heeft in zijn overwegingen uitgebreid stilgestaan bij de wetsgeschiedenis en de juridische implicaties van de wijziging van artikel 231 Sr, en concludeerde dat de verdachte niet kon worden vervolgd op basis van de tenlastelegging zoals die was gepresenteerd. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar, waarbij de verdachte werd geïnformeerd over zijn recht om binnen veertien dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Locatie Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/248849-15
Verstek
Vonnis van de politierechter d.d. 7 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 februari 2016. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte een vals of vervalst Kroatisch rijbewijs voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde voorhanden hebben van een vervalst Kroatisch rijbewijs kan worden bewezen. Hij heeft daarbij verwezen naar de processen-verbaal van de politie en de Koninklijke Marechaussee en de bekennende verklaring van de verdachte, die zich alle in het dossier bevinden.
3.2.
Het oordeel van de politierechter
De politierechter komt tot het bewijs van het tenlastegelegde op grond van
  • het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Venray/Gennep, Proces-verbaalnummer PL2300-2015229651-6 d.d. 12 december 2015, p. 3 van het procesdossier;
  • het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee District Landelijke en Buitenlandse Eenheden Brigade Recherche, Forensische Techniek, KMar ID-desk Eindhoven, Mutatienr: PL27QR/15-107125 d.d. 18 december 2015, p. 6 van het procesdossier, betreffende de valsheid van het door de verdachte overhandigde Kroatische rijbewijs;
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op 12 december 2015, p. 18 van het procesdossier.
3.3.
De bewezenverklaring
De politierechter acht bewezen dat de verdachte
op 11 december 2015, te Venray, opzettelijk heeft voorhanden gehad een vervalst Kroatisch rijbewijs - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers is de geboorteplaats van verdachte foutief en is het rijbewijs met een andere printtechniek, dan gebruikelijk voor het land van herkomst van het document, gedrukt.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

De poltierechter heeft de vraag opgeworpen of de officier van justitie het juiste misdrijf heeft tenlastegelegd en of niet in plaats van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) artikel 231 lid 2 Sr zou moeten worden tenlastegelegd. De politierechter heeft hiermee gedoeld op het leerstuk van de specialiteit. Het valse document in de onderhavige zaak is immers een Europees rijbewijs van Kroatië en als zodanig een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 231 Sr gaat over dat soort documenten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om artikel 231 lid 2 Sr ten laste te leggen en dat kan worden volstaan met een tenlastelegging gestoeld op artikel 225 lid 2 Sr, nu de verdachte in de visie van de officier van justitie het vervalste rijbewijs voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd dat de politierechter aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal oplegen voor de duur van twee maanden.
De politierechter stelt vast dat het document dat de verdachte voorhanden had een vervalst Kroatisch rijbewijs was. Kroatië is sind 1 juli 2013 lid van de Europese Unie en daarmee is een rijbewijs van dat land een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
De politierechter overweegt dat artikel 231 lid 2 Sr sinds de laatste wijziging van dat artikel moet worden beschouwd als een logische specialis van artikel 225 Sr. Hoewel dat vóór die wijziging anders was, heeft de wetgever uitdrukkelijk bedoeld te bepalen dat die logische specialiteit bestaat en dat ook andere identiteitsbewijzen dan reisdocumenten onder de werking van artikel 231 Sr zouden worden gebracht. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis. In de Memorie van Toelichting bij die wetswijziging (Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden) valt te lezen:
Zoals blijkt uit de jurisprudentie, kan naar huidig recht artikel 231 Sr niet als specialis in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr ten opzichte van artikel 225 Sr
worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in 1997 hierover overwogen dat nu het bij artikel 231, eerste lid, Sr voorziene misdrijf niet alle bestanddelen bevat van het bij artikel 225, eerste lid, Sr strafbaar gestelde feit, terwijl in de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de opvatting dat artikel 231 Sr ten opzichte van artikel 225 Sr niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling, het aan het openbaar ministerie vrijstond de tenlastelegging toe te snijden op artikel 225 Sr. Nu als gevolg van dit wetsvoorstel artikel 231 Sr alle delictsbestanddelen van artikel 225 Sr zal bevatten plus een aantal extra bestanddelen die toegesneden zijn op vervalsing van reisdocumenten, erkende identiteitsbewijzen en andere identiteitsbewijzen die afgegeven zijn door diensten of organisaties van vitaal of nationaal belang, kan de stelling worden verdedigd dat artikel 231 Sr, als dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, ten opzichte van artikel 225 Sr als een bijzondere bepaling moet worden aangemerkt en dat dientengevolge straks bij vervalsing van deze identiteitsbewijzen of reisdocumenten de werking van artikel 225 Sr is uitgeschakeld.
(…)
Doordat artikel 231 Sr een specialis vormt ten opzichte van artikel 225 Sr, is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, tweede lid, Sr en geldt de regel dat de bijzondere bepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit. Voor het strafmaximum maakt dat geen verschil, maar wel voor de inhoud van de tenlastelegging en de kwalificatie van het strafbare feit.
De politierechter stelt vast dat de officier van justitie in deze zaak artikel 231 Sr had moeten gebruiken voor de tenlastelegging. Deze vaststelling brengt met toepassing van artikel 55 lid 2 Sr mee dat de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd. Immers, de politierechter dient te beslissen op de grondslag van de tenlastelegging en het volgens artikel 55 lid 2 Sr van toepassing zijnde artikel is niet ten laste gelegd. Dit betekent dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging.

5.De beslissing

De politierechter:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.3 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Ontslag van rechtsvervolging
- ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging te dier zake.
Dit vonnis is gewezen door de politierechter mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van A.A.E. Beulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 11 december 2015, te Venray, opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad een vals(e) of vervalst(e) Kroatisch rijbewijs - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers is de geboorteplaats van verdachte foutief en/of is het rijbewijs met een andere printtechniek, dan gebruikelijk voor het land van herkomst van het document, gedrukt;
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/248849-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 7 maart 2016 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.