ECLI:NL:RBLIM:2016:2859

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
03/866271-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866271-15
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 april 2016
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.M.J.P. Penners, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter terechtzitting is [naam medeverdachte] als getuige gehoord.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] met parketnummer 03/720706-15.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, direct na het voordragen van de zaak, kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte diverse geldbedragen (in totaal 45.839,60 euro) heeft geheeld. Hij wist, dan wel had redelijkerwijs moeten vermoeden, dat het geld door misdrijf was verkregen.
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd in die zin dat zij na het woord ‘omstreeks’ in regel 1 van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde de woorden ‘de periode van’ inleest. De verdachte is door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde opzetheling niet bewezen en heeft gevorderd de verdachte hiervan vrij te spreken. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat uit het dossier niet blijkt wanneer de verdachte ervan op de hoogte is geraakt dat het door hem ontvangen geld door [naam medeverdachte] was verduisterd.
De officier van justitie acht de subsidiair tenlastegelegde schuldheling wel bewezen. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat de omstandigheden waaronder de verdachte de gelden tot zijn beschikking kreeg voor hem reden hadden moeten zijn om hiernaar nader onderzoek te verrichten. Door dit achterwege te laten is bij de verdachte sprake van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, nu de verdachte niet wist dat het geld dat hij kreeg door misdrijf was verkregen. Hij zou er immers vanuit zijn gegaan dat hij het geld rechtmatig leende van het kerkbestuur. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman gewezen op de leenovereenkomst waaruit expliciet blijkt dat de lening werd verstrekt namens de [naam 3] . De verdachte had geen reden om te vermoeden dat [naam medeverdachte] , die zich presenteerde als penningmeester, onbevoegd was een dergelijke lening te sluiten.
De verdediging heeft verzocht de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken. Hiertoe heeft hij, in aanvulling op het voorgaande, aangevoerd dat de verdachte:
  • aanvankelijk door [naam medeverdachte] is benaderd met de vraag of hij geld wilde lenen;
  • [naam medeverdachte] vertrouwde, omdat hij zowel lid was van het kerkbestuur, als ook gemeenteambtenaar;
  • aan [naam medeverdachte] heeft gevraagd of het niet nodig was leenovereenkomsten op te stellen voor de andere geleende bedragen;
  • altijd van plan is geweest het geld terug te betalen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte
  • wist, in de letterlijke betekenis van het woord, of
  • willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
dat de door hem ontvangen gelden verkregen waren door verduistering, gepleegd door [naam medeverdachte] .
3.3.2
Het subsidiair tenlastegelegde
3.3.2.1
De bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
3.3.2.2
Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van het verwerven van het geld
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
[naam medeverdachte] heeft als penningmeester van de kerkparochies ‘ [naam] ’.H.H
en ‘ [naam 5] ’ geld verduisterd van deze parochies. Een gedeelte van dit geld heeft hij doen toekomen aan de verdachte. Dit gebeurde als volgt:
[naam medeverdachte] heeft van rekeningnummer [rekening nummer 4] (ABN AMRO-bank) ten name van [naam 3] :
  • op 4 januari 2012 een bedrag van 2.500 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 164);
  • op 17 januari 2012 een bedrag van 2.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 172);
  • op 3 februari 2012 een bedrag van 5.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 181);
  • op 18 april 2012 een bedrag van 2.500 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 206);
  • op 18 april 2012 een bedrag van 2.500 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 206);
  • op 6 juli 2012 een bedrag van 950 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 238);
  • op 6 juli 2012 een bedrag van 950 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 238).
Daarnaast heeft [naam medeverdachte] van rekeningnummer [rekening nummer] (Deutsche Bank) ten name van [naam] :
- op 16 oktober 2012 een bedrag van 2.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 280).
Voorts heeft [naam medeverdachte] van rekeningnummer [rekening nummer 3] ten name van [naam 2] :
  • op 5 september 2011 een bedrag van 2.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 446);
  • op 8 september 2011 een bedrag van 1.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 446);
  • op 8 september 2011 een bedrag van 1.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 446);
  • op 4 juni 2012 een bedrag van 3.800 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 5] van de verdachte (pagina 477);
  • op 9 oktober 2012 een bedrag van 3.000 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 490);
  • op 28 februari 2013 een bedrag van 2.600 euro overgemaakt op rekeningnummer [rekening nummer 2] van de verdachte (pagina 503).
Ten slotte heeft [naam medeverdachte] van rekeningnummer [rekening nummer 4] (ABN AMRO-bank) ten name van [naam 3] :
- op 6 maart 2013 ten behoeve van de verdachte een bedrag van 39,60 euro overgemaakt naar een rekeningnummer van [naam 4] (pagina 326).
Een en ander betekent dat de verdachte in de tenlastegelegde periode te Maastricht de volgende bedragen heeft verworven:
  • 12.950 euro (van rekening [rekening nummer 4] naar rekening [rekening nummer 5] );
  • 3.450 euro (van rekening [rekening nummer 4] naar rekening [rekening nummer 2] );
  • 2.000 euro (van rekening [rekening nummer] naar rekening [rekening nummer 2] );
  • 4.800 euro (van rekening [rekening nummer 3] naar rekening [rekening nummer 5] );
  • 8.600 euro (van rekening [rekening nummer 3] naar rekening [rekening nummer 2] ).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook het aan [naam 4] overgeboekte bedrag van 39,60 euro, zij het indirect, heeft verworven, nu dit ten behoeve van hem door [naam medeverdachte] is overgeboekt.
Daarnaast acht de rechtbank op grond van de verklaringen van de verdachte en van [naam medeverdachte] bewezen dat de verdachte een bedrag van 2.000 euro contant heeft verworven. Dit bedrag is door [naam medeverdachte] gepind van de rekening van een van de parochies en is vervolgens betaald aan de toenmalige huurbaas van de verdachte.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het verwerven, het voorhanden krijgen, dan wel het overdragen van het geld voor zover dat meer bedraagt dan naar voren komt in de bewijsmiddelen.
Weliswaar heeft [naam medeverdachte] verklaard dat hij verschillende keren contant geld van een van de parochies heeft verstrekt aan de verdachte, maar deze verklaring van [naam medeverdachte] wordt niet gesteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht het bewijs hiervoor te mager.
Ten aanzien van het vermoeden van de verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte ten tijde van het verwerven van voormelde bedragen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [naam medeverdachte] deze gelden had verduisterd. Hiervan is sprake indien de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vaststelt dat de verdachte ten tijde van het verwerven van de gelden in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. (zie: ECLI:NL:HR: 2014:647)
In dit verband acht de rechtbank de volgende, uit de bewijsmiddelen voortvloeiende, omstandigheden van belang:
De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte] , een vriend, hem aanvankelijk heeft aangeboden om geld te lenen. Dit gebeurde tijdens een cafébezoek. Naar aanleiding hiervan zou de verdachte toen een bedrag van 6.000 euro hebben geleend, waartoe hij een geldleenovereenkomst heeft ondertekend. Volgens deze overeenkomst zou hij het geld lenen van [naam 3] en zou het geld uiterlijk op 1 februari 2012 teruggestort moeten zijn op de bankrekening van het [naam 2] . Aan de verdachte is echter nooit een bedrag van 6.000 euro overgemaakt. Wel is aan hem in september 2011 via drie verschillende overboekingen 4.000 euro overgemaakt en in januari 2012 via verschillende overboekingen 4.500 euro.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte de beweerde lening van 6.000 euro nooit heeft terugbetaald en dat desalniettemin op 3 februari 2012, dus twee dagen nadat hij de beweerde lening van 6.000 euro terugbetaald zou moeten hebben, een bedrag van 5.000 euro is overgeboekt vanaf de bankrekening van de parochie [naam] naar zijn bankrekening.
Na die eerste ‘lening’ zou de verdachte meermalen aan [naam medeverdachte] hebben gevraagd of hij nog meer geld kon lenen. Dit gebeurde dan regelmatig bij een cafébezoek of tijdens een gezamenlijke treinreis. Hierop zou [naam medeverdachte] telkens geld aan de verdachte hebben overgemaakt vanaf een bankrekening van een van de kerkparochies.
Deze wijze van geldlenen is naar het oordeel van de rechtbank zeer ongebruikelijk.
In de eerste plaats vanwege de eenvoud waarmee deze ‘leenovereenkomsten’ tot stand zijn gekomen (simpelweg vragen om geld in een kroeg of in de trein). In de tweede plaats omdat het in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk is dat aan een lening diverse voorwaarden zijn verbonden, zoals het betalen van rente. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat geld lenen (in beginsel) geld kost. Aan de beweerde eerste lening is slechts de voorwaarde gesteld dat het geld uiterlijk op 1 februari 2012 dient te zijn terugbetaald. Terwijl aan deze terugbetalingsverplichting niet is voldaan, worden aan de verdachte vervolgens nog vele malen grote bedragen overgemaakt. Volgens de verdachte zouden ook dit leningen zijn. Hiervan is echter niets op papier gezet.
Mede gelet op het vorenstaande is verdachte naar het oordeel van de rechtbank, door eenvoudigweg aan te nemen dat [naam medeverdachte] bevoegd was de betreffende gelden namens het kerkbestuur aan hem te lenen, zodanig tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Het had immers op zijn weg gelegen om over de leningen nadere informatie in te winnen bij [naam medeverdachte] en andere leden van het kerkbestuur.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
meermalen in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 maart 2013 te Maastricht telkens een hoeveelheid geld, te weten totaal 39,60 euro en 12.950 euro en 3.450 euro en 2.000 euro en 2.000 euro en 4.800 euro en 8.600 euro heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van telkens een hoeveelheid geld redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
schuldheling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van drie jaren en
  • een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Hiertoe heeft hij enerzijds naar voren gebracht dat het gaat om een ernstig strafbaar feit waarbij de verdachte een bedrag van ongeveer 46.000 euro heeft verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld door [naam medeverdachte] was verduisterd van de kerk. De verdachte heeft dit geld onder meer gebruikt voor plezier en vertier.
De officier van justitie heeft anderzijds naar voren gebracht dat het gaat om een relatief oud feit en er naar verwachting nog een ontnemingsvordering tegen de verdachte wordt ingediend. Gelet hierop, alsmede op de lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte, is de officier van justitie van mening dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet geboden is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in geval van strafoplegging, rekening te houden met:
  • de gevolgen van de civiele procedure die het kerkbestuur tegen de verdachte heeft aangespannen;
  • de nog te verwachten ontnemingsprocedure;
  • de ouderdom van de feiten;
  • het feit dat de verdachte first offender is;
  • de gezondheidsproblemen van de verdachte die hem beperken in het uitvoeren van een eventuele taakstraf.
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende ongeveer anderhalf jaar, te weten van september 2011 tot en met maart 2013, een bedrag van ruim 30.000 euro geheeld. Dit heeft hij gedaan door telkens bedragen, variërend tussen 39,60 euro en 5.000 euro aan te nemen van [naam medeverdachte] die deze gelden verduisterde van twee kerkparochies. De verdachte had dit redelijkerwijs moeten vermoeden.
Heling is strafbaar gesteld om te voorkomen dat iemand profiteert van het misdrijf van een ander. Door aan [naam medeverdachte] te blijven vragen om geld heeft de verdachte bovendien een niet te verwaarlozen rol gespeeld in de verduistering van gelden van de twee kerkparochies. Met het geld heeft de verdachte zowel schulden afbetaald als privé-uitgaven gedaan. De reden van het helen van het geld was dan ook geldelijk gewin.
Gelet op het aantal transacties, de hoogte van het geheelde bedrag, de periode van anderhalf jaar waarin de verdachte gelden heeft geheeld en het feit dat de verdachte bij de politie noch ter terechtzitting heeft getoond dat hij de strafwaardigheid van zijn handelen inziet, laat staan dat hij er spijt van heeft, acht de rechtbank in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Echter, in aanmerking genomen:
  • de tijdsduur van drie jaren sinds het plegen van de feiten;
  • de medische gesteldheid van de verdachte;
  • het feit dat de verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten;
zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal (naar rato van twee uren per dag) worden afgetrokken van de taakstraf.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte lichamelijk beperkt is in de uitvoering van een taakstraf. De rechtbank acht het opleggen ervan niettemin aangewezen, nu de reclassering ook voor veroordeelden met een lichamelijke beperking werkprojecten heeft. De rechtbank is ervan overtuigd dat voor de verdachte een passend project kan worden gevonden. Het alternatief zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn.
Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde voorts tot een taakstraf voor de duur van 150 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. J.M.G. Gunsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2016.
Buiten staat
Mr. W.A.P. Hillen en mr. J.M.G. Gunsing zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
primair
hij een of meermalen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg in elk geval in Nederland, (telkens) een hoeveelheid geld, te weten totaal ongeveer 39,60 euro en/of 12.950 euro en/of 3.450 euro en/of 10.000 euro en/of 6.000 euro en/of 4.800 euro en/of 8.600 euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van (telkens) een hoeveelheid geld wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair
hij een of meermalen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2013 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg in elk geval in Nederland, (telkens) een hoeveelheid geld, te weten totaal ongeveer 39,60 euro en/of 12.950 euro en/of 3.450 euro en/of 10.000 euro en/of 6.000 euro en/of 4.800 euro en/of 8.600 euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van (telkens) een hoeveelheid geld redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866271-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 5 april 2016 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. M.M.J.P. Penners, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.