ECLI:NL:RBLIM:2016:2978

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
C/03/218284 / KG ZA 16-114
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verhuur van een woning door erfgenamen

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een broer en zus, beiden erfgenamen van de voormalige woning van hun moeder, die is overleden. De woning is belast met een hypotheek van € 90.000,- en de kosten van de woning worden momenteel door de zus betaald. Hoewel verkoop van de woning wordt overwogen, heeft de zus, op advies van een makelaar, de wens om de woning te verhuren. Er zijn echter gemeentelijke werkzaamheden die schade aan de woning hebben veroorzaakt, en de zus is bezig met een planschadeprocedure tegen de gemeente. Ze heeft een huurder gevonden, maar verhuur is alleen mogelijk met toestemming van haar broer, die hier niet mee akkoord gaat. De broer is van mening dat de woning wel verkoopbaar is en wil de relatie met zijn zus beëindigen. Hij heeft meerdere pogingen gedaan om contact met haar op te nemen, maar zonder resultaat. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling al aangegeven de vordering af te wijzen, omdat de zus onvoldoende heeft aangetoond waarom verhuur boven verkoop zou moeten prevaleren. De hypotheek van € 90.000,- en andere mogelijkheden om uit de impasse te geraken zijn ook in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de zus afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/218284 / KG ZA 16-114
Vonnis in kort geding van 4 april 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.G. van Ek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.C.M. van Riet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling van 4 april 2016
  • de conclusie van antwoord in kort geding van gedaagde.
1.2.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter aanstonds uitspraak gedaan, welke uitspraak in dit vonnis zal worden vervat..

2.Het geschil

2.1.
Partijen zijn broer en zus en kinderen van wijlen hun moeder [erflaatster] , overleden te Heerlen op [overlijdensdatum] . Partijen zijn erfgenaam van onder meer de voormalige woning van moeder, gelegen te [adres] . Op deze woning rust nog een hypotheek ten bedrage van € 90.000,-. Eiseres verricht na het overlijden beheershandelingen ten aanzien van de nalatenschap, zo ook met betrekking tot de woning. De kosten van de woning lopen hoog op en worden op dit moment al door haarzelf betaald. Hoewel verkoop van de woning geïndiceerd is, wenst eiseres, mede op advies van de makelaar, de woning te verhuren. Reden daarvoor vormt het gegeven dat de woning schade heeft opgelopen als gevolg van gemeentelijke werkzaamheden en is gaan verzakken. Eiseres is momenteel doende een planschadeprocedure tegen de gemeente Brunssum voor te bereiden. Zij heeft inmiddels een huurder gevonden. Verhuur kan echter alleen maar plaatsvinden met toestemming van haar broer. Haar broer wenst hier niet aan mee te werken, zodat haar niets restte dan onderhavige procedure aan te spannen.
2.2.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het bevreemdt gedaagde dat de woning wel verhuurbaar is, maar niet verkoopbaar zou zijn. De verhoudingen tussen partijen zijn behoorlijk verstoord. Gedaagde wil de relatie met zijn zus zo spoedig als mogelijk beëindigden. Door hem zijn meerdere pogingen ondernomen om met zijn zus in contact te komen, echter zonder resultaat. Gedaagde wenst niet gedwongen te worden tot medewerking aan verhuur. De woning kan gewoon verkocht worden. Hij is bereid genoegen te nemen met een lagere verkoopprijs.
2.3.
Tussen partijen is bij de rechtbank een procedure aanhangig (zaaknummer C03/212304 HA ZA 15-593) met betrekking tot de nalatenschap.

3.De beoordeling

3.1.
Reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aangegeven de vordering af te zullen wijzen. Door eiseres is onvoldoende gesteld waarom de noodzaak tot verhuur op dit moment dient te prevaleren boven verkoop. Er staat een hypotheek open van € 90.000,-. Bovendien staan partijen andere wegen open om uit de impasse te geraken.
3.2.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH