Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 4 april 2016
- de conclusie van antwoord in kort geding van gedaagde.
Rechtbank Limburg
In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een broer en zus, beiden erfgenamen van de voormalige woning van hun moeder, die is overleden. De woning is belast met een hypotheek van € 90.000,- en de kosten van de woning worden momenteel door de zus betaald. Hoewel verkoop van de woning wordt overwogen, heeft de zus, op advies van een makelaar, de wens om de woning te verhuren. Er zijn echter gemeentelijke werkzaamheden die schade aan de woning hebben veroorzaakt, en de zus is bezig met een planschadeprocedure tegen de gemeente. Ze heeft een huurder gevonden, maar verhuur is alleen mogelijk met toestemming van haar broer, die hier niet mee akkoord gaat. De broer is van mening dat de woning wel verkoopbaar is en wil de relatie met zijn zus beëindigen. Hij heeft meerdere pogingen gedaan om contact met haar op te nemen, maar zonder resultaat. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling al aangegeven de vordering af te wijzen, omdat de zus onvoldoende heeft aangetoond waarom verhuur boven verkoop zou moeten prevaleren. De hypotheek van € 90.000,- en andere mogelijkheden om uit de impasse te geraken zijn ook in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de zus afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.