In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W.P. Krijnen, de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de door gedaagde, vertegenwoordigd door M.M.H. Brouns, gehuurde zelfstandige woonruimte. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 maart 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 april 2016. De gedaagde heeft een huurovereenkomst ondertekend op 15 mei 2014, maar heeft sindsdien geen huurbetalingen meer verricht, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 5.600,00 tot en met maart 2016. De gedaagde heeft aangevoerd dat er een mondelinge afspraak was met de eiser over het niet betalen van huur, maar deze stelling is door de eiser gemotiveerd betwist.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst in kort geding niet kan worden toegewezen, omdat dit een constitutieve beslissing zou zijn. Wel is er een spoedeisend belang bij de ontruiming, gezien de huurachterstand. De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van de gedaagde over de mondelinge afspraak en dat de schriftelijke overeenkomst dwingend bewijs oplevert van de betalingsverplichting. De rechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Het vonnis is uitgesproken op 12 april 2016 en de gedaagde is veroordeeld om de gehuurde woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiser direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming, ongeacht een eventuele hoger beroep.