ECLI:NL:RBLIM:2016:3121

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
4920078 CV EXPL 16-2918
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil en ontruiming in kort geding met betrekking tot huurachterstand en mondelinge afspraken

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W.P. Krijnen, de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de door gedaagde, vertegenwoordigd door M.M.H. Brouns, gehuurde zelfstandige woonruimte. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 maart 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 april 2016. De gedaagde heeft een huurovereenkomst ondertekend op 15 mei 2014, maar heeft sindsdien geen huurbetalingen meer verricht, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 5.600,00 tot en met maart 2016. De gedaagde heeft aangevoerd dat er een mondelinge afspraak was met de eiser over het niet betalen van huur, maar deze stelling is door de eiser gemotiveerd betwist.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst in kort geding niet kan worden toegewezen, omdat dit een constitutieve beslissing zou zijn. Wel is er een spoedeisend belang bij de ontruiming, gezien de huurachterstand. De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van de gedaagde over de mondelinge afspraak en dat de schriftelijke overeenkomst dwingend bewijs oplevert van de betalingsverplichting. De rechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 12 april 2016 en de gedaagde is veroordeeld om de gehuurde woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiser direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4920078 CV EXPL 16-2918
Vonnis in kort geding van 12 april 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.W.P. Krijnen
tegen
[gedaagde]
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde M.M.H. Brouns.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 22 maart 2016
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 11 april 2016 met de door [gedaagde] overgelegde foto’s en door zijn gemachtigde voorgedragen pleitnota, en de door [eiser] overgelegde brief aan [gedaagde] van 24 september 2015 met handgeschreven antwoord en afschrift van betalingen van driemaal € 700,00.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 15 mei 2014 een huurovereenkomst ondertekend aangaande de door [eiser] aan hem verhuurde zelfstandige woonruimte met tuin staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 700,00 per maand (productie 1 bij exploot).
2.2.
De dochter van [gedaagde] heeft ten behoeve van haar vader op 30 juli 2015 € 700,00 aan [eiser] betaald als waarborgsom, alsmede op 8 juni 2016 de huur over juni 2015 en op
1 juli 2015 de huur over juli 2015. Daarna zijn door of namens [gedaagde] geen betalingen meer aan [eiser] verricht.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiser] vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [gedaagde] tot - kort gezegd - ontruiming van het gehuurde, alsmede tot betaling van
€ 5.600,00 aan huurachterstand tot en met maart 2016 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2016 en € 700,00 per ingegane maand vanaf 1 april tot het tijdstip van de ontruiming, onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat hij een van de schriftelijke huurovereenkomst afwijkende mondelinge afspraak met [eiser] heeft gemaakt, inhoudende dat hij geen huur hoefde te betalen. In ruil daarvoor diende [gedaagde] te verzwijgen dat de wietplantage, die in een eerder door [gedaagde] van [eiser] gehuurde woning was aangetroffen, aan [eiser] toebehoorde, aldus [gedaagde] . [gedaagde] verbleef in augustus en september 2015 een paar weken in het buitenland, waarna hij bij terugkomst zag dat de woning door [eiser] geheel dichtgetimmerd was. Ook had [eiser] de gasmeter verwijderd en de stroom- en watervoorziening afgesloten en heeft [eiser] , toen deze de woning wilde betreden en [gedaagde] dat niet toestond, hem mishandeld, waarvan [gedaagde] aangifte heeft gedaan bij de politie. [gedaagde] stelt tot slot dat hij niet meer in het gehuurde woont; hij heeft de huurovereenkomst niet opgezegd en de sleutels niet aan [eiser] overhandigd.

4.De beoordeling

4.1.
In kort geding, waarin slechts een (onmiddellijke)
voorzieningkan worden getroffen, komt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Dat zou immers een constitutieve beslissing zijn.
4.2.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming, gelegen in het voorkomen van een verder oplopende huurachterstand.
4.3.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij de beoordeling in dit kort geding kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en deze beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.4.
Het verweer (zie 3.2) kan niet slagen. Het is door [eiser] gemotiveerd betwist en door [gedaagde] op geen enkel aspect van een concrete onderbouwing voorzien: niet ten aanzien van de gestelde afwijkende mondelinge afspraak over de huur, niet ten aanzien van het gestelde strafproces in verband met de wietplantage, niet ten aanzien van de gestelde mishandeling en ook niet ten aanzien van het dichttimmeren van de woning en het afsluiten van de energievoorzieningen door [eiser] . [gedaagde] heeft een aantal in oktober 2015 genomen zwart-witfoto’s van het gehuurde overgelegd, waarop onder meer te zien is dat er schroeven in deuren van het gehuurde zijn gedraaid. Uit niets blijkt echter dat [eiser] verantwoordelijk is voor de staat van het gehuurde zoals die op de foto’s is te zien. Zelfs zijn stelling dat hij inmiddels niet meer in het gehuurde woont (sinds oktober 2015, zo begrijpt de kantonrechter de verklaringen van [gedaagde] ter zitting), heeft hij niet onderbouwd met verificatoire bescheiden. Nu van de afwijkende mondelinge afspraak waarop [gedaagde] zich beroept geen (begin van) bewijs bestaat, dient in dit kort geding te worden uitgegaan van de geldigheid van de schriftelijke overeenkomst. Deze levert krachtens artikel 157 lid 2 Rv tussen partijen dwingend bewijs op van de betalingsverplichting die [gedaagde] is aangegaan. Bij deze stand van zaken is de onder 4.3 bedoelde mate van zekerheid over een voor [eiser] gunstige uitkomst in een bodemprocedure aanwezig. De in deze procedure vaststaande omvang van de huurachterstand rechtvaardigt de gevorderde veroordelingen tot ontruiming en tot betaling van de achterstallige (en nog te vervallen) huur tot aan de ontruiming, zodat die vorderingen zullen worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Nu [gedaagde] zelf stelt dat hij niet meer in het gehuurde woont kan de ontruimingstermijn zoals gevorderd op drie dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 919,02, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 223,00 aan griffierecht en
€ 96,02 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de zelfstandige woonruimte met tuin staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] met al hetgeen dat en degenen die zich daarin of daarop van zijnentwege bevinden binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] € 5.600,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2016 tot aan de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] € 700,00 te betalen voor iedere ingegane maand vanaf 1 april 2016 tot het tijdstip van de ontruiming,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 919,02,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
RK