Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De verbalisanten [verbalisant 1] , [Verbalisant 2] , [Verbalisant 3] , [Verbalisant 4] , [Verbalisant 5] en [Verbalisant 6]hebben het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op donderdag 26 november 2015, waren de verbalisanten van het Joint Hit Team werkzaam op de A2 tussen Maastricht en de Belgische grens.
Ik, verbalisant [Verbalisant 6] , bemande de centrale post die was uitgerust met een computer waar ik de "ANPR hits" vanaf kon lezen. De andere verbalisanten reden in onopvallende dienstvoertuigen op straat en waren gekleed in burgerkleding.
Op donderdag 26 november 2015, te 19:24 uur, zag ik, [Verbalisant 6] , in het ANPR-systeem dat op dit tijdstip op de A2 een Audi A6 met Belgisch kenteken [kenteken] passeerde. Dit voertuig wordt door ons verdacht van in- en uitvoer van verdovende middelen. Ik gaf mijn bevindingen door aan de andere Joint Hit Team leden.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat het genoemde voertuig over de A2 aan kwam gereden, uit de richting van België. Ik zag dat het voertuig boven aan de afslag Gronsveld, linksaf sloeg richting de McDonald’s.
Ik, [Verbalisant 4] , zag om 19:35 uur, dat het genoemde voertuig geparkeerd werd op de parkeerplaats voor de Karwei aan de Oosterbroekweg te Gronsveld. Ik, [Verbalisant 4] , zag dat er een man op de bestuurdersplaats zat.
Ik, [Verbalisant 2] , zag om 19:59 uur, dat het genoemde voertuig wegreed. Ik zag dat de verlichting van het voertuig niet aan was. Ik zag dat onderweg de verlichting van het voertuig werd ontstoken.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat het voertuig de oprit van de autosnelweg A2 opreed.
Ik, [Verbalisant 2] , reed op de A2 achter het genoemde Belgische voertuig aan, de snelheid van het Belgische voertuig nam op dat moment toe. Ik zag op mijn snelheidsmeter dat ik 160 km/u reed en dat het voertuig nog steeds snel op mij uitliep. Ik zag om 20:02 uur dat het voertuig de afslag centrum nam. Ik zag dat het voertuig boven aan de afslag, rechts afsloeg de N278 op.
Ik, [Verbalisant 4] , zag om 20:08 uur, dat het voertuig over de oprit vanaf de J.F. Kennedybrug weer de snelweg, A2 richting België, opreed. Ik zag dat het voertuig op dat moment een zeer hoge snelheid had.
Ik, [Verbalisant 3] , ben achter het voertuig gaan rijden en heb mijn stoptransparant aan de voorzijde aangedaan en ook mijn blauwe optische signalen. Ik, [verbalisant 1] , reed nog steeds voor het voertuig en heb mijn stoptransparant achter aangedaan dat oplichtte en duidelijk te zien was voor de bestuurder van het voertuig. Ik zag op mijn snelheidsmeter dat we op dat moment ongeveer 140 km/u reden.
Ik, [Verbalisant 2] , ben toen links naast het voertuig gaan rijden op de 1e rijstrook zodat hij het voertuig van verbalisant [verbalisant 1] niet in kon halen. Het voertuig was aan alle kanten ingesloten. Ik zag op het moment dat ik naast het voertuig reed, dat het voertuig abrupt naar links stuurde en mij ramde. Ik zag en hoorde dat hij vervolgens accelereerde. Ik kon op dat moment niet meer remmen of gas geven om een aanrijding met hem te voorkomen en ik zag en voelde dat het Belgische voertuig me ramde met zijn linkerzijde tegen mijn rechtervoorzijde. Ik kon mijn voertuig op dat moment niet meer op de rijbaan houden en kwam met hoge snelheid op de groenstrook terecht met aan mijn linkerzijde de vangrail en aan mijn rechterzijde rijstrook 1. Ik zag vlak voor deze aanrijding op mijn snelheidsmeter dat ik ongeveer 140 km/u reed.
Ik, [verbalisant 1] , heb toen mijn optische en geluidssignalen aangedaan. Ik, [Verbalisant 3] , heb ook mijn geluidssignalen aangezet. Wij, [Verbalisant 5] en [Verbalisant 4] , hebben ook onze optische en geluidssignalen aangezet en hebben ook de achtervolging ingezet.
Ik, [Verbalisant 3] , zag om 20:12 uur, dat de bestuurder een grote zilverkleurige zak uit zijn raam aan de bijrijderszijde gooide ter hoogte van hectometerpaal 272,6 rechts. Ik zag dat deze zak op de 2e rijstrook terecht kwam.
Ik, [Verbalisant 3] , zag op mijn snelheidsmeter dat ik 210 km/u reed en dat het Belgische voertuig steeds verder op ons uitliep. Ik, [Verbalisant 6] , zag in het ANPR-systeem een alarmhit op het genoemde Belgische voertuig, [kenteken] .
Inmiddels waren ook collegae van de KMAR ter plaatse en waren collegae van de Belgische federale politie op de hoogte van onze achtervolging.
Ik, [Verbalisant 4] , ben toen gestopt op de vluchtstrook ter hoogte van de zilverkleurige tas die op de 2e rijstrook lag. Ik ben toen naar de tas gelopen toen er even geen verkeer was. Ik zag dat er over de tas heen was gereden en ik zag dat de tas kapot was en dat er hennep in de tas zat. Verder zag ik dat er in de buurt van de tas ook hennep op het asfalt lag en dat er veel hennep weg waaide over het asfalt. Ik heb de tas meegenomen en inbeslaggenomen.
Wij, [verbalisant 1] en [Verbalisant 3] , zagen dat het Belgische voertuig met hoge snelheid zijn weg vervolgde in de richting van België en de Belgische grens over ging. Ik, [Verbalisant 3] , zag dat het voertuig nog steeds op ons uitliep en ik zag op mijn snelheidsmeter dat ik nog steeds 210 km/u reed. Ik zag dat het Belgische voertuig na de Belgische grens, de tweede parkeerplaats opreed. Wij, [verbalisant 1] en [Verbalisant 3] , zijn achter het Belgische voertuig blijven aanrijden. Wij zagen dat het Belgische voertuig zich klem reed achter aldaar geparkeerde vrachtauto's.
Ik, [Verbalisant 3] , zag dat de bestuurder van het Belgische voertuig inmiddels het linker portier van zijn voertuig had geopend en zijn handen naar buiten hield. Vervolgens werd de bestuurder door inspecteur [naam inspecteur 1] , de Belgische liasonofficier van de federale politie, werkzaam bij het Joint Hit Team, om 20:13 uur op de parkeerplaats aangehouden.
Hij gaf op te zijn:
[verdachte][geboortedatum-en plaats] en wonende [adres] .
Verbalisant [voornaam] [Verbalisant 2]heeft het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 26 november 2015 was ik met mijn collega's van het Joint Hit Team werkzaam op de A2 tussen Maastricht en de Belgische grens.
Om 19:24 uur, zag [Verbalisant 6] in het ANPR-systeem dat op de A2, ter hoogte van 271.8. (Nederland inkomend vanuit België), een Audi A6 met kenteken [kenteken] , passeerde. Dit voertuig werd door ons verdacht van in- en uitvoer van verdovende middelen. Collega’s zien dat het voertuig naar de parkeerplaats bij de McDonald’s/Karwei rijdt.
Ik zag om 19:59 uur, dat het genoemde voertuig wegreed van de parkeerplaats bij Karwei.
Ik zag dat de verlichting van het voertuig niet aan was en dat onderweg de verlichting van het voertuig werd ontstoken.
Ik zag om 20:08 uur, dat het voertuig over de oprit vanaf de J.F. Kennedybrug weer de snelweg, A2 richting België, opreed. Ik zag dat het voertuig op dat moment een zeer hoge snelheid had.
Collega [Verbalisant 3] is achter het voertuig gaan rijden en heeft de stoptransparant aan de voorzijde aangedaan en ook zijn blauwe optische signalen. Collega [verbalisant 1] reed nog steeds voor het voertuig en heeft zijn stoptransparant achter aangedaan, dat oplichtte en duidelijk te zien was voor de bestuurder van het voertuig. Hij zag op zijn snelheidsmeter dat we op dat moment ongeveer 140 km/u reden.
Ik ben toen links naast het voertuig gaan rijden op de 1e rijstrook zodat hij het voertuig van collega [verbalisant 1] niet in kon halen om weg te komen. Het voertuig was toen aan alle kanten omsloten. Ik reed op dat moment in mijn dienstvoertuig VW Passat, met kenteken [kenteken 2] Ik zag en voelde, op het moment dat ik naast het voertuig reed, dat het voertuig abrupt naar links stuurde en mij ramde. Ik zag en hoorde dat hij vervolgens accelereerde. Ik kon op dat moment niet meer remmen of gas geven om een aanrijding met hem te voorkomen en ik zag en voelde dat de bestuurder van het Belgische voertuig met zijn linkerzijde tegen mijn rechtervoorzijde botste. Ik kon mijn voertuig op dat moment niet meer op de rijbaan houden en kwam met hoge snelheid op de groenstrook terecht met aan mijn linkerzijde de vangrail en aan mijn rechterzijde rijstrook 1. Ik zag vlak voor deze aanrijding op mijn snelheidsmeter dat ik ongeveer 140 km/u reed. Met deze snelheid kwam ik dan ook op de groenstrook terecht en heb met sturen en remmen maar net kunnen voorkomen dat ik tegen de vangrail botste. De bestuurder heeft willens en weten mij opzettelijk met zijn voertuig van de rijbaan geramd en mij in een levensgevaarlijke situatie gebracht. Als ik tegen de vangrail was gebotst of over de kop was geslagen had ik ernstig letsel kunnen oplopen of erger.