ECLI:NL:RBLIM:2016:3407

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3536u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ziekte en geschiktheid voor andere functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Minister van Veiligheid en Justitie. De ambtenaar, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was sinds 2011 ziek en ontving op 4 juni 2014 een eervol ontslag op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), omdat hij ongeschikt werd geacht voor zijn functie wegens ziekte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat er geen onredelijk gebruik van deze bevoegdheid is gemaakt. De ambtenaar had zelf een nieuwe functie gevonden als ambulancechauffeur, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het ontslag. De rechtbank heeft het beroep van de ambtenaar ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet onredelijk heeft gehandeld door geen schadevergoeding toe te kennen, aangezien de schade niet voortvloeit uit de rechtspositionele voorschriften die op de ambtenaar van toepassing zijn.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/3536

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.B. van den Elsakker).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna ARAR) met ingang van 15 juni 2014 eervol ontslag verleend op de grond dat hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Bij besluit van 10 juni 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de verzoeken van eiser afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam]

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum], was sinds 1 juli 1992 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, laatstelijk bij de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid in de functie van senior penitentiair inrichtingswerker (PIW-er). Eiser meldde zich met ingang van 25 april 2011 ziek als gevolg van psychische klachten.
1.1
Bij besluit van 1 maart 2012 is aan eiser meegedeeld dat hij, nu hij arbeidsongeschikt is voor zijn functie van PIW-er, per die datum aangemerkt wordt als medisch herplaatsingskandidaat. Eiser krijgt met ingang van deze datum een voorrangspositie bij vacaturevervulling binnen de sector Rijk. Deze termijn eindigt uiterlijk 52 weken na 1 maart 2012. De status van medisch herplaatsingskandidaat eindigt in ieder geval vanaf de datum dat eiser is herplaatst in passend werk.
1.2
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) verweerder laten weten dat verweerders re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn en is beslist dat verweerder het loon van eiser moet doorbetalen met maximaal 52 weken, tot 21 april 2014. De aanvraag om WIA-uitkering wordt niet in behandeling genomen.
1.3
Eiser is met ingang van 1 april 2013, op eigen initiatief, gestart met een opleiding aan de Academie voor Ambulancezorg. Met ingang van 1 januari 2014 is eiser in vaste dienst aangenomen bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Limburg (hierna: GGD), in de functie van ambulancechauffeur.
1.4
Bij besluit van 2 april 2014 heeft het UWV aan verweerder meegedeeld dat verweerder de tekortkoming(en) in de re-integratieverplichtingen voor eiser niet heeft hersteld. UWV verkort de loonsanctie daarom niet. Deze blijft 52 weken, tot 21 april 2014.
1.5
Bij besluit van 1 mei 2014 heeft het UWV geoordeeld dat eiser per datum einde wachttijd, 21 april 2014, geen WIA-uitkering kan krijgen. De arbeidsdeskundige heeft daarbij geoordeeld dat eiser door psychische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren eiser zijn werk als PIW-er niet meer kan doen. Eiser is ongeschikt voor de maatgevende arbeid. Eiser kan in de functie van ambulancechauffeur bij de GGD € 20,62 per uur verdienen. Dit is 16,65% minder dan in het eigen werk. Daarom is eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt.
1.6
Bij brief van 20 mei 2014 heeft verweerder aan eiser het voornemen uitgebracht om eiser met ingang van 15 juni 2014 eervol ontslag te verlenen wegens ziekte. Indien en voor zover dit ontslag in rechte geen stand houdt, verleent verweerder eiser per 15 juni 2014 ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, van het ARAR; verweerder ziet eisers indiensttreding bij de GGD tevens als een ontslag op eigen verzoek. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen met betrekking tot het voornemen. Eiser heeft bij brief van 24 mei 2014 zijn zienswijzen tegen het voornemen kenbaar gemaakt.
2. Bij besluit van 4 juni 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser met ingang van 15 juni 2014 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de functie van PIW-er wegens ziekte. Verweerder stelt zich op het standpunt dat is voldaan aan de voorwaarden, zoals gesteld in artikel 98, derde lid, van het ARAR. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 juni 2014 bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 10 juni 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers verzoeken om de Substantieel bezwarende functies (hierna: SBF), aanvulling en/of afbouw TOD en terugkeergarantie na mogelijk ontslag afgewezen. Ten aanzien van de uitbetaling verlofsaldo is bepaald dat deze wordt uitbetaald in juni 2014 en dat na uitbetaling wettelijke rente zal worden vergoed. Ten aanzien van schadeloosstelling gemaakte kosten tijdens re-integratie is verzocht om hiertoe een specificatie te overleggen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 juni 2014 bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Verweerder verwijst voor zijn motivering naar de overwegingen van de Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: de commissie). Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder besloten de primaire besluiten I en II in stand te laten. Het advies van de commissie om eiser in aanmerking te brengen voor een loonsuppletie neemt verweerder niet over. Ten aanzien van het primaire besluit I is verweerder van mening dat voldaan is aan de ontslagvoorwaarden vermeld in artikel 98, derde lid, onder a en b van het ARAR. Eiser is gedurende een ononderbroken periode van ten minste twee jaar wegens ziekte ongeschikt voor zijn functie van PIW-er en (volledig) herstel binnen een periode van zes maanden na de ontslagdatum is niet te verwachten.
5. Eiser bestrijdt dat volledig herstel binnen 6 maanden na ontslag niet te verwachten is gelet op het feit dat hij per februari 2013 zelf een leerwerktraject is gestart in een passende functie met uitzicht op een vast dienstverband. Verweerder heeft door zijn houding eiser de mogelijkheid ontnomen om binnen de rijksoverheid werkzaam te kunnen blijven. Eiser verzoekt om betaling van de voorgestelde salarissuppletie als bedoeld in artikel 69 van het ARAR. Tevens wenst eiser vergoeding van kosten en expertise van een onafhankelijk adviseur om de overgang(sregeling) van rijksoverheid naar huidige werkgever correct te laten verlopen.
6. De rechtbank overweegt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting als volgt.
Ten aanzien van het ontslag
7. Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR - voor zover hier van belang - kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan op grond van het artikel 98, derde lid, van het ARAR slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. het bevoegd gezag van oordeel is dat duurzame re-integratie in arbeid die aansluit bij de benutbare mogelijkheden van de ambtenaar, niet binnen een redelijke termijn te verwachten is.
Zoals de Centrale Raad van Beroep eerder heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraak van
3 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1936, moet de beoordeling door het bevoegd gezag van de mogelijkheid van duurzame re-integratie bezien worden vanuit de situatie kort voor of ten tijde van de ontslagverlening en zien op een redelijke termijn daarna.
8. Eiser heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 98, derde lid, onder b, van het ARAR genoemde voorwaarde, gelet op het feit dat hij per februari 2013 zelf een leerwerktraject is gestart in een passende functie. Eiser betoogt verder dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen voor zijn re-integratie. Ook binnen de rijksoverheid waren er vergelijkbare mogelijkheden in passende functies. Verweerder heeft niet meegewerkt aan detacheringsovereenkomsten, stelde eisen aan door eiser zelf gezochte nieuwe werkgevers en ontnam eiser re-integratiemogelijkheden bij deze potentieel nieuwe werkgevers.
9. Eisers beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken, waaronder de aanwijzing van eiser als medisch herplaatsingskandidaat van 1 maart 2012 en, met name, de arbeidsdeskundige rapportage van arbeidsdeskundige [naam] van 30 april 2014 (gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML) van verzekeringsarts [naam] van
22 april 2014), blijkt dat eiser niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid en dat zijn belasting ten opzichte van de belastbaarheid in de functie wordt overschreden. Door psychische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, kan eiser dit werk niet meer doen. Eiser is beperkt belastbaar te beschouwen voor een werksituatie alwaar gedurende de werkdienst op een geconcentreerde wijze alertheid wordt gevergd in verband met de omgang met potentieel gevaarlijk-agressieve mensen. Eiser heeft op eigen kracht en initiatief een sollicitatie en opleidingstraject doorlopen bij de GGD en is als ambulancechauffeur met ingang van
1 januari 2014 in vaste dienst aangenomen bij GGD. Gelet op de actueel vastgestelde medische belastbaarheid is de functie van ambulancechauffeur voor eiser een passende functie. Er is bij de uitoefening van dit werk geen sprake van een voortdurend aan de orde zijnde werksetting waarin geconcentreerd de focus moet worden gelegd op potentieel gevaarlijke/agressieve mensen. Hoewel ook bij ambulancepersoneel agressie/weerstand door derden kan voorkomen, is dit niet voortdurend aan de orde weshalve de functie van ambulancechauffeur voor eiser als passend wordt beschouwd. Gelet op hetgeen de verzekeringsarts aangaande de duurzaamheid van de FML heeft weergegeven in zijn rapportage van 22 april 2014, geeft de arbeidsdeskundige aan dat de verwachting is dat eisers functionele mogelijkheden op de langere termijn mogelijk kunnen toenemen.
10. De rechtbank is gelet op hetgeen onder 9 is overwogen van oordeel dat verweerder bevoegd was eiser ontslag te verlenen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR en van die bevoegdheid geen onredelijk gebruik heeft gemaakt. Dat niet verweerder, maar eiser zelf, op eigen initiatief, een passende functie heeft gevonden en hierdoor duurzaam is gere-integreerd in arbeid die aansluit bij de benutbare mogelijkheden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Evenmin kan het feit dat aan verweerder een loonsanctie in de vorm van een loondoorbetalingsverplichting door het UWV is opgelegd tot de conclusie leiden dat het ontslagbesluit niet had kunnen worden genomen.
Ten aanzien van eisers verzoek op grond van artikel 69 ARAR
11. Tot slot begrijpt de rechtbank dat eiser schadevergoeding vordert omdat hij door het ontslag inkomensverlies lijdt, langer moet doorwerken en onregelmatige werktijden heeft.
Op grond van artikel 69, eerste lid, van het ARAR kan verweerder de ambtenaar naar billijkheid schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen.
Nu, zoals verweerder terecht aanvoert, de verplichting tot vergoeding van schade niet voortvloeit uit de op eiser van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften en de door eiser gestelde schade geen schade is die hij heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder geen schadevergoeding heeft toegekend dan wel anderszins van de in artikel 69 van het ARAR gegeven bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt. Verwezen wordt naar vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraak van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072).
12. Gelet op voorgaande overwegingen kan het bestreden besluit in rechte standhouden.
13. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen (voorzitter), en mr. T.G. Klein en
mr. P.J.M. Bruijnzeels, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.
w.g. B. van Dael,
griffier
w.g. T.E.A. Willemsen,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.