ECLI:NL:RBLIM:2016:3771

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
C/03/219445 / KG ZA 16/165
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van illegaal gestorte grond in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de verwijdering van illegaal gestorte grond. De procedure begon met een exploot van dagvaarding op 18 april 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 april 2016. De partijen hadden eerder een voorlopige koopovereenkomst gesloten voor een perceel grond in Heerlen, maar na de overdracht op 10 oktober 2014 ontving [eiser] een vooraankondiging van handhavend optreden van de gemeente Heerlen vanwege illegale storting van grond. De gemeente had aangekondigd dat de grond verwijderd moest worden, maar er was onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden en de uitvoering van deze maatregelen.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat [eiser] vorderde dat [gedaagde] de illegaal gestorte grond op het perceel en in de nabijgelegen Schroetebeek zou verwijderen, met een dwangsom van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving. Echter, de rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de verwijdering van de grond, omdat er geen handhavingsbesluit van de gemeente was en [eiser] zelf een procedure had gestart om de storting te legaliseren. De rechter concludeerde dat de vordering niet toewijsbaar was, omdat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld.

De rechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. De totale kosten werden begroot op € 1.104,00, bestaande uit salaris voor de gemachtigde en griffierecht. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een spoedeisend belang en de rol van onrechtmatig handelen in kort geding procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer C/03/219445 KG ZA 16/165
Vonnis in kort geding van 3 mei 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonend [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.G.M. Schuman
tegen
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W.G.M.M. van Montfort.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 18 april 2016
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 28 april 2016
  • de op 26 april 2016 ontvangen nadere producties van de zijde van [eiser] , tevens akte vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
Op 12 juni 2014 hebben partijen een voorlopige koopovereenkomst gesloten ( [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper) ter zake van een perceel grond gelegen aan de [adres] te Heerlen, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie [X] , nummer [kadasternummer] , ter grootte van 42 are en 35 centiare, verder te noemen het perceel. Het perceel grenst aan de Schroetebeek, een in bestuursrechtelijke zin ‘primair water’ genoemd.
2.2.
De leveringsakte ter zake van het perceel is op 10 oktober 2014 gepasseerd.
2.3.
Op 19 december 2014 ontving [eiser] , als eigenaar van het perceel, een vooraankondiging handhavend optreden van de gemeente Heerlen, afdeling integrale Veiligheid (verder te noemen: de gemeente). Daarin werd te kennen gegeven dat op
6 oktober 2014 een melding van Waterschap Roer en Overmaas (verder te noemen: het Waterschap) was ontvangen over het storten van grond op of om de Schroetebeek en dat na inspectie op 10 oktober 2014 was gebleken dat het perceel (alsook een aangrenzend perceel) in strijd met de betreffende bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, was opgehoogd met circa 5.500 kubieke meter grond. Daarbij werden bestuursrechtelijke maatregelen (last onder dwangsom) aangekondigd indien de illegaal (want: zonder vergunning) gestorte grond niet uiterlijk op 1 februari 2015 zou zijn verwijderd.
2.4.
Op 9 januari 2015 ontving [eiser] ook van het Waterschap een aankondiging van bestuursmaatregelen indien de zonder vergunning gestorte grond niet binnen een maand zou zijn verwijderd. Gebleken was immers dat ook in de Schroetebeek grond was gestort.
2.5.
De betreffende grond is een paar dagen vóór het passeren van de leveringsakte door Grondverzet Kiggen B.V. te Ospel (verder te noemen: Kiggen) in opdracht van [gedaagde] begin oktober 2014 gestort.
2.6.
Partijen hebben vervolgens in de loop van 2015 enkele malen met de betreffende overheidsinstanties overleg gepleegd, doch zonder dat uiteindelijk tot overeenstemming is gekomen.
2.7.
Op 11 december 2015 heeft het Waterschap aan [eiser] het voornemen kenbaar gemaakt om [eiser] een last onder dwangsom op te leggen, gevolgd door een beschikking d.d. 21 januari 2016, waarin het Waterschap [eiser] tot 1 mei 2016 de tijd heeft gegeven om de gestorte grond in- en om de Schroetebeek te verwijderen onder verbeurte van een dwangsom van tweemaal € 1.000,00 per dag vanaf 1 mei 2016 dat aan die last niet is voldaan.
2.8.
Ten aanzien van de in- en om de Schroetebeek gestorte grond zijn partijen en Kiggen op 18 maart 2016 overeengekomen dat [gedaagde] en Kiggen die grond op hun kosten ten behoeve van [eiser] uiterlijk 1 mei 2016 zouden verwijderen (productie 15).
2.9.
[gedaagde] is op dinsdag 26 april 2016 begonnen met het verwijderen van de grond zoals genoemd in de onder 2.7. genoemde beschikking van het Waterschap, in totaal ongeveer 200 kubieke meter. Partijen zijn beiden van mening dat daarmee aan de in die beschikking opgelegde last is voldaan.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Bij voormeld exploot vorderde [eiser] - kort gezegd - de veroordeling van [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zowel de illegaal gestorte grond op het perceel als de illegaal gestorte grond in- en om de Schroetebeek te verwijderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per ingegane dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten met rente en in de nakosten.
3.2.
Ter zitting is de vordering voor zover die betrekking heeft op het verwijderen van de grond in- en om de Schroetebeek (en de daaraan gekoppelde dwangsom) ingetrokken.
3.3.
Bij genoemde akte vermeerdering van eis vordert [eiser] bovendien de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.000,00 als voorschot op een vergoeding van de door [eiser] geleden schade, deels bestaand in kosten van juridische bijstand in zowel het bestuursrechtelijke als civielrechtelijke traject van deze zaak en deels in de huur van een vrachtwagen en arbeidsloon van twee medewerkers voor 80 uur.
3.4.
[eiser] beroept zich er op dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet te vertellen dat hij ( [gedaagde] ) voorafgaand aan het passeren van de leveringsakte illegaal grond heeft gestort op het perceel.
3.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] te kennen gegeven dat diezelfde ochtend nog een bezichtiging van het perceel had plaatsgevonden en dat daarbij door (een met naam noch functie genoemde medewerker van) de gemeente te kennen is gegeven dat ook de illegaal gestorte grond op het perceel verwijderd zal dienen te worden. Die stelling is op zichzelf echter onvoldoende om een spoedeisend belang bij de verwijdering van die grond aan te kunnen nemen. Gesteld noch gebleken is dat de betreffende ambtenaar enige beslissingsbevoegdheid in de kwestie heeft. Evenmin is gesteld noch gebleken dat de gemeente thans reeds een handhavingsbesluit heeft genomen ter zake de verwijdering van de illegaal gestorte grond op het perceel, sterker nog, volgens [eiser] is daar op dit moment nog geen sprake van. Daar komt nog bij dat de gemachtigde van [eiser] ter zitting heeft verklaard dat [eiser] onlangs een (bestuursrechtelijke) procedure is gestart teneinde te trachten de storting van de grond op het perceel alsnog te legaliseren en dat die procedure nog loopt. Dientengevolge is de vordering ter zake van het verwijderen van de grond van het perceel reeds bij het ontbreken van een gebleken spoedeisend belang niet toewijsbaar.
4.2.
In verband met het gevorderde voorschot op een schadevergoeding overweegt de kantonrechter dat de onder 4.1. besproken vordering ook de in kort geding te maken inhoudelijke toets (de vraag of met een redelijke mate van zekerheid aangenomen kan worden dat een vergelijkbare vordering in een bodemprocedure slagen) niet kan doorstaan. Zoals [gedaagde] ter zitting terecht heeft opgemerkt ziet de onder 2.8. genoemde overeenkomst uitsluitend op de illegaal gestorte grond in- en om de Schroetebeek en dus niet op de illegaal gestorte grond op het perceel. Dit betekent dat die overeenkomst nimmer een grondslag kan vormen voor de vordering tot verwijdering van die grond op het perceel. Zodoende resteert als grondslag voor die vordering slechts het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Van de zijde van [gedaagde] is gemotiveerd betwist dat daar sprake van is. Volgens [gedaagde] wist [eiser] wel degelijk reeds vóór het passeren van de leveringsakte af van het storten van de grond. Zo hebben partijen reeds begin april 2014 samen het perceel bezichtigd (waarbij ook de vader van [eiser] aanwezig was, aldus [gedaagde] ) en is daarbij uitvoerig over de op handen zijnde grondstortingen gesproken. Bovendien heeft [eiser] op 7 oktober 2014, toen de stortingswerkzaamheden voltooid waren en hij ter ondertekening van een koopovereenkomst ter zake van een resterend deel van het terrein waar het perceel deel van uitmaakt op het adres van [gedaagde] aanwezig is geweest, verklaard dat het ‘er netjes bij lag’ (om op het adres van [gedaagde] te komen, moest hij aan het perceel voorbij rijden, aldus [gedaagde] ). Het bovenstaande betekent dat genoemde mate van zekerheid over een voor [eiser] gunstige uitkomst in een bodemprocedure thans niet aanwezig is.
4.3.
Gelet op het onder 4.2. overwogene is ook het bij eisvermeerdering gevorderde voorschot op een schadevergoeding niet in dit kort geding toewijsbaar nu de gegrondheid daarvan onlosmakelijk is verbonden aan de gestelde onrechtmatige daad, waarover thans - zoals gezegd - onvoldoende zekerheid bestaat.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.104,00, bestaande uit € 816,00 aan salaris gemachtigde en € 288,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.104,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en is in het openbaar uitgesproken.
RK