Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
2 maart 2016 geoordeeld dat zijn werkgever voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. Ook een arbeidsdeskundig onderzoek en advies van P.A.M. de Bra, register arbeidsdeskundige, d.d. 9 maart 2016 is overgelegd.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
Opzegverbod
26 augustus 2015. Ten slotte is niet gesteld of gebleken dat er één van de overige in art. 7:670 BW opgenomen bijzondere opzegverboden of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift gelden.
konworden. Juist in het geval van [verweerder] , die meerdere jaren achtereen “partially meets” (2 uit 5) scoorde, was PIP hét aangewezen middel geweest om de hiervoor beschreven punten waarop het functioneren en gedrag van [verweerder] ondermaats was, te verbeteren. Die inzet van PIP had eens temeer mogen worden gevergd, nu uit dat PIP blijkt dat daarin heel duidelijk de verschillende fases worden onderscheiden. Aldus had schriftelijk vastgelegd kunnen worden wat van [verweerder] werd verwacht en wat de gevolgen waren indien – per fase – niet het beoogde resultaat werd bereikt. DSM heeft evenwel nagelaten om in het onderhavige geval PIP in te zetten, hetgeen voor haar risico komt.
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Als eerste moet de kantonrechter aan de hand van gesubstantieerde feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dát er sprake van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is dat geen objectiveerbare termen aanwezig zijn om aan te nemen dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet. Daarna moet de kantonrechter blijken dat de werkgever zich reëel, redelijk en concreet heeft ingespannen om de (vermeende) verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen, maar dat deze inspanning, de werknemer toerekenbaar, geen resultaat opgeleverd heeft.