Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[naam onderbewindgestelde] ,
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding d.d. 8 april 2016
- de mondelige behandeling ter zitting van 18 april 2016 en de door de gemachtigde van [eiser sub 1] voorgedragen pleitnota.
2.De feiten
3.De vordering en het geschil
€ 2.640,00.
4.De beoordeling
voorzieningkan worden getroffen, komt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Dat zou immers een constitutieve beslissing zijn.
Per betaalperiode van één maand bedraagt de huurprijs € 710,00”), alsmede gelet op het feit dat de huur vóór het sluiten van de nieuwe huurovereenkomst € 710,00
per maandbedroeg, betreft het bepaalde in art 7.4 een klaarblijkelijke omissie (er had moeten staan: € 710,00
per maand), en het verweer op dit punt lijkt dan ook tegen beter weten in te worden gevoerd
Indien in 6.1 een bepaalde tijd is opgenomen en deze periode verstrijkt zonder opzegging, loopt de overeenkomstnietvoor onbepaalde tijd door.”) zich niet voldoende bewust lijkt te zijn van de huurbeschermende bepaling in art. 7:271 lid 7 tweede volzin BW, op grond waarvan een dergelijk beding immers nietig is.