In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brand Bierbrouwerij B.V. en een gedaagde partij. De eisende partij, Brand, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte en een bovenwoning vanwege huurachterstand. De gedaagde huurde sinds 1 april 2010 de bedrijfsruimte van Brand en had een huurachterstand opgebouwd tot een bedrag van € 4.821,90. De huurprijs was per 1 mei 2016 verhoogd naar € 1.603,56 per maand.
De procedure begon met een dagvaarding op 25 april 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 mei 2016. De gedaagde heeft de huurachterstand niet betwist, maar stelde dat er een betaling van € 1.200 op 10 mei 2016 was gedaan, wat door Brand niet was bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de spoedeisendheid van de vordering niet betwist was en dat er voldoende grond was om aan te nemen dat de bodemrechter in een eventuele procedure de vordering van Brand zou toewijzen.
De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 3.948,68, vermeerderd met rente, en tot betaling van de huurprijs voor elke maand dat hij niet aan de ontruiming voldeed. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 950,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.