ECLI:NL:RBLIM:2016:4462

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
C/03/216517 / KG ZA 16-44
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevelen door de ontvanger van de belastingdienst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres, een vennootschap onder firma, verzet aantekende tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen die door de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg waren uitgevaardigd. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.X.J. Zuidema, stelde dat zij niet de persoon was tot wie de dwangbevelen zich richtten, maar dat zij wel door deze dwangbevelen werd getroffen. De dwangbevelen waren namelijk gericht aan een niet-bestaande vennootschap onder firma, wat volgens de eiseres onterecht was. De eiseres vorderde onder andere dat de voorzieningenrechter haar zou ontvangen in haar verzet, de invordering van de dwangbevelen zou schorsen en de gelegde beslagen zou opheffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de eiseres voldoende was onderbouwd. De rechter benadrukte dat de tenaamstelling van belastingaanslagen een essentieel onderdeel vormt van het aanslagbiljet en dat de Ontvanger meer zorgvuldigheid had moeten betrachten bij het opmaken van de dwangbevelen. De rechter concludeerde dat de dwangbevelen, die op naam stonden van een niet-bestaande vennootschap, niet ten uitvoer gelegd konden worden tegen de eiseres. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres toegewezen, de invordering van de dwangbevelen geschorst en de gelegde beslagen opgeheven. Tevens werd de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 1.512,75 werden begroot.

Dit vonnis is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van de Belastingdienst onderstreept met betrekking tot de zorgvuldigheid bij het opmaken van dwangbevelen en de gevolgen die dit kan hebben voor derden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/216517 / KG ZA 16-44
Vonnis in kort geding van 26 mei 2016
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres] ., tevens h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG,
kantoorhoudend te Maastricht, vertegenwoordigd door dhr. Wetzels,
gedaagde,
bijgestaan door mr. E.C. Pieters.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 25 februari 2016
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van de Ontvanger
  • het e-mailbericht van mr. Zuidema met bijlagen van 11 mei 2016
  • de voorzetting mondelinge behandeling van 12 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert, nadat zij haar eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2016 heeft gewijzigd, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut voor zover de wet zulks toelaat:
primair:
I. haar te ontvangen in haar verzet tegen de dwangbevelen,
II. de invordering van de dwangbevelen ten name van [naam VOF] schorst,
III. de gelegde beslagen opheft, althans de Ontvangen beveelt die beslagen op te heffen,
subsidiair:
I. de Ontvanger verbiedt de dwangbevelen tegen [naam VOF] ten uitvoer te leggen tegen [eiseres]
een en ander met veroordeling van de Ontvanger tot betaling van de proceskosten, daarbij inbegrepen de eventuele nakosten.
2.2.
[eiseres] stelt door middel van dit kort geding verzet aan te tekenen tegen de door de Ontvanger aangezegde veiling. Haar spoedeisend belang is heel groot. Op het moment dat de veiling doorgaat, raakt haar dat en is haar onderneming feitelijk failliet.
2.3.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] voorts dat [naam VOF] een niet-bestaande rechtspersoon is. Deze bestaat niet en heeft nooit bestaan. Zou de Ontvanger echter tegen [eiseres] de dwangbevelen ten uitvoer leggen, dan heeft dit grote gevolgen voor haar, de wel bestaande V.O.F. Het zou alleszins redelijk zijn dat voor de duur van het minnelijke traject de dwangbevelen geschorst zouden worden totdat de aanslagen tegen de juiste persoon zijn gericht. Met zowel Rabobank als de Gemeente is [eiseres] doende om een regeling te treffen waarbij alle schuldeisers betrokken zijn/worden. Zij verwijst in dit verband naar de door haar op 11 mei 2016 per e-mail ingediende stukken..
[eiseres] is er alles aan gelegen de onderneming en de privé-situatie te redden. Diverse schuldeisers hebben aangegeven bereid te zijn akkoord te gaan met een regeling op basis van een BBZ-krediet. Er is slechts één schuldeiser die op dit moment roet in het eten gooit en dat is de Ontvanger. [eiseres] vraagt zich af waarom het minnelijke traject niet wordt afgewacht. In het verleden zijn daarvoor toezeggingen gedaan; interne wisselingen binnen de belastingdienst hebben plotsklaps anders doen besluiten. Executeren heeft eveneens tot gevolg dat ook anderen daarbij betrokken worden, zoals schuldeisers die een eigendomsvoorbehoud hebben gemaakt.
2.4.
De Ontvanger heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens de Ontvanger is het voor [eiseres] overduidelijk voor wie de aanslagen bedoeld waren/zijn. Er is ook telkens door haar betaald; ook op eerdere aanslagen. Als er derden zijn, dan is daarvoor vaak een regeling opgenomen in het contract. Ook de deurwaarder kan deze niet naast zich neerleggen. De Ontvanger stelt voorts dat e.e.a. thans groot wordt opgeblazen. Of alle partijen zullen instemmen met een (mogelijke) regeling, waagt de Ontvanger te betwijfelen.

3.De beoordeling

3.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang in voldoende mate uit de stellingen van [eiseres] voort.
3.2.
Voorop staat dat ingevolge art. 5 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) de vaststelling van een belastingaanslag door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet geschiedt door de inspecteur. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt met betrekking tot aanslagbiljetten dat de tenaamstelling een essentieel onderdeel van het aanslagbiljet vormt. Die regel lijdt evenwel uitzondering indien de tenaamstelling een zodanige geringe onvolkomenheid bevat, dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan voor wie het door de Belastingdienst toegezonden biljet is bestemd.
3.3.
Ofschoon in het tweede lid van artikel 5 van de AWR de regels inzake de vaststelling van een aanslag van overeenkomstige toepassing zijn verklaard met betrekking tot bepaalde door de inspecteur te nemen beschikkingen, is de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de (onjuiste) tenaamstelling van aanslagbiljetten naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook van toepassing op andere door de inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beslissingen, zoals ook de uitgevaardigde dwangbevelen.
3.4.
Vast is komen te staan dat een aantal door de Belastingdienst opgemaakte stukken (waaronder niet alleen de onderwerpelijke dwangbevelen maar ook aanslagen) op naam zijn gesteld van [naam VOF] . Een, zoals eveneens is komen vast te staan, niet bestaande vennootschap onder firma.
3.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het op de weg van de Ontvanger had gelegen meer zorgvuldigheid in acht te nemen ten aanzien van de (juiste) tenaamstelling van de belastingplichtige dan tot op heden is gedaan. Zeker nu het gaat om dwangbevelen waarvan de tenuitvoerlegging grote gevolgen kan hebben voor derden, waaronder [eiseres] .
3.6.
Het moge dan zo zijn dat de vennoten, [namen vennoten] , in hun correspondentie zelf ook niet altijd de juiste (volledige) tenaamstelling hebben gebruikt en dat dit wellicht heeft bijgedragen aan de verwarring, maar dat laat onverlet dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het opmaken van de dwangbevelen bij de Ontvanger ligt.
3.7.
Dat [eiseres] dan ook een groot belang heeft dat aan de uitvoering van deze dwangbevelen geen gevolg wordt gegeven, moge duidelijk zijn. De gevolgen zijn immers voor haar, althans raken haar. Alle redenen om [eiseres] ontvankelijk te achten in haar vorderingen.
3.8.
Het vorenstaande brengt met zich dat niet alleen de invordering van de ten name van [naam VOF] staande dwangbevelen dient te worden geschorst, maar ook de eerder gelegde beslagen dienen te worden opgeheven.
3.9.
De Ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,75
- griffierecht 619,-
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.512,75

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
ontvangt [eiseres] in haar verzet tegen de dwangbevelen,
4.2.
schorst de invordering van de op naam van [naam VOF] staande dwangbevelen,
4.3.
heft de gelegde beslagen op,
4.4.
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot op heden begroot op € 1.512,75,
4.5.
veroordeelt de Ontvanger in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd, onder de voorwaarde dat de Ontvanger niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 4.2, 4.3, 4.4. en 4.5 uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH