Uitspraak
RECHTBANK limburg
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende 1],
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem. De last hield in dat de verzoeker binnen zes weken een gerealiseerde silovulinstallatie diende te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 11.000,- per week, met een maximum van € 55.000,-. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, welke was afgewezen op 12 mei 2016. Na gedeeltelijke afbraak van de installatie verzocht de verzoeker opnieuw om een voorlopige voorziening, met het argument dat er nu concreet zicht op legalisatie zou zijn door een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de gedeeltelijke afbraak geen einde maakte aan de overtreding en dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die het afzien van handhavend optreden rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de installatie nog steeds niet voldeed aan de vereisten van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er geen concreet zicht op legalisatie was, aangezien de gemeente niet bereid was om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de verzoeker werd in zijn belangen niet tegemoetgekomen, ondanks de financiële gevolgen van de handhaving voor zijn bedrijf.
De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de wetgeving en de verantwoordelijkheden van de verzoeker bij het oprichten van de installatie zonder de benodigde vergunningen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd.