ECLI:NL:RBLIM:2016:5051

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
5092946 CV EXPL 16-4917
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van een bedrijfspand

In deze zaak, die op 14 juni 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen een eiser en een gedaagde over huurachterstand en de ontruiming van een bedrijfspand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. van Sintmaartensdijk, vorderde dat de gedaagde, die in persoon procedeerde, het gehuurde pand binnen twee dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen. De gedaagde had een huurovereenkomst gesloten met de eiser op 27 juni 2015, maar had sinds januari 2016 geen huur meer betaald, met uitzondering van een symbolische betaling van € 2,00. De eiser vorderde daarnaast betaling van achterstallige huur, gederfde huurinkomsten, een contractuele boete en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was met de huurbetalingen en dat het spoedeisend belang van de eiser bij de ontruiming voldoende was aangetoond. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar stelde de ontruimingstermijn op drie dagen. De vordering tot betaling van de achterstallige huur werd gedeeltelijk toegewezen, evenals de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. De kantonrechter wees echter de vorderingen tot betaling van boetes en gederfde huurinkomsten af, omdat het spoedeisend belang van de eiser op deze punten ontbrak. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser.

Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. E.P. van Unen, waarbij de gedaagde werd gewaarschuwd dat bij niet-naleving van het vonnis verdere kosten in rekening zouden worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5092946 CV EXPL 16-4917
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 14 juni 2016
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M. van Sintmaartensdijk
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 9 juni 2016, waarbij door [eiser] een pleitnota (met een wijziging van eis) is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 27 juni 2015 een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] met ingang van 1 juli 2015 de bedrijfsruimte met horeca-/cafébestemming aan de [adres] te Gulpen-Wittem huurt van [eiser] . De overeengekomen “bij achterafbetaling” verschuldigde huurprijs bedraagt € 1.000,00 per maand. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar. De Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW (hierna: de algemene bepalingen) maken deel uit van de huurovereenkomst.
2.2.
[gedaagde] heeft tot en met december 2015 de verschuldigde huur betaald. Sindsdien heeft [gedaagde] tot op heden ondanks schriftelijke aanmaningen van 16 februari, 4 maart en 14 april 2016 slechts € 2,00 huur betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen het gehuurde binnen twee dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. € 5.998,00 achterstallige huurtermijnen,
b. € 6.000,00 wegens gederfde huurinkomsten,
c. € 1.800,00 boete wegens het niet betalen van de huurtermijnen,
d. € 8.099,70 vergoeding van buitengerechtelijke kosten,
e. € 28.250,00 boete op grond van art. 31 van de algemene bepalingen,
f. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum van verzuim tot de dag van voldoening,
g. de proceskosten, de nakosten en de kosten van de gerechtelijke ontruiming.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] komt er in de kern op neer dat hij niet (meer) in staat is zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen jegens [eiser] na te komen.
3.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in verzuim is met betaling van de huur over de maanden januari tot en met mei 2016. Gelet op de betaling van € 2,00 bedraagt de huurachterstand derhalve thans € 4.998,00. [gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer tegen de verschuldigdheid van dit bedrag gevoerd. Het spoedeisend belang van [eiser] bij betaling van (een voorschot ter hoogte van) dit bedrag staat genoegzaam vast. Van het onder 2a. gevorderde bedrag zal derhalve € 4.998,00 toegewezen worden. Het meerdere wordt afgewezen aangezien de huur over de maand juni 2016 nog niet is verschuldigd. Partijen zijn immers overeengekomen dat de huur voldaan moet zijn “voor of op de laatste dag van de periode” waarop de betaling betrekking heeft.
4.2.
De huurachterstand is zodanig dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid zal worden toegewezen, temeer daar [gedaagde] geen inhoudelijk verweer heeft ten aanzien van de verschuldigdheid van de huurachterstand. Dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij de in dit verband gevorderde voorziening tot ontruiming, is voldoende aannemelijk en wordt evenmin door [gedaagde] betwist. De vordering onder 1. zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn conform art. 555 Rv op drie dagen gesteld zal worden.
4.3.
De vordering onder 2b. is gestoeld op de stelling dat [gedaagde] is gehouden tot betaling van de huur over de volledige huurperiode van 5 jaar. [eiser] heeft zijn vordering op dit punt naar eigen zeggen uit coulance gematigd tot een bedrag gelijk aan de huur van zes maanden omdat hij verwacht binnen die periode niet een nieuwe huurder voor de bedrijfsruimte te vinden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in ieder geval de huur derft ten aanzien van de maand juni, aangezien [gedaagde] het gehuurde thans nog niet (volledig) heeft ontruimd. In zoverre is dit onderdeel van de vordering van [eiser] toewijsbaar, zodat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 1.000,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen omdat onvoldoende zekerheid bestaat dat in de navolgende maanden geen huurder zal worden gevonden. Voorts ontbreekt voor deze toekomstige onzekere schadepost het spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] .
4.4.
Ook de door [eiser] gevorderde boetes (onderdelen 2c. en 2e.) zullen worden afgewezen omdat het spoedeisend belang van [eiser] dienaangaande ontbreekt.
4.5.
De wettelijke rente over de hoofdsom van € 5.998,00 zal worden toegewezen vanaf de respectieve verzuimdata (telkens de laatste dag van de maand waarop de (uitgebleven) huurbetaling betrekking heeft) tot de dag van voldoening.
4.6.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten baseert [eiser] op artikel 30 van de algemene bepalingen. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald dat deze kosten 15% van de hoofdsom bedragen. De vergoeding van € 8.099,70 heeft [eiser] berekend over een hoofdsom € 53.998,00, daarbij stellende dat [gedaagde] dit bedrag aan huur verschuldigd is over de volledige huurperiode. Anders dan [eiser] betoogt, bedraagt de hoofdsom thans evenwel niet meer dan de achterstallige huur van € 4.998,00 alsmede de gederfde huur over de maand juni 2016, derhalve € 5.998,00 in totaal. Hieruit volgt dat een vergoeding van
€ 899,70 (15% van € 5.998,00) zal worden toegewezen.
4.7.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 96,01
  • griffierecht € 223,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 919,01.
4.8.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van de gerechtelijke ontruiming zal worden afgewezen omdat thans onvoldoende zekerheid bestaat dat de ontruiming op die wijze zal plaatsvinden, temeer daar [gedaagde] ter zitting heeft verklaard het gehuurde binnen één dag te zullen ontruimen.
4.9.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan het adres [adres] te Gulpen-Wittem te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 5.998,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 899,70,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 919,01,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde en (indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden) te vermeerderen met de explootkosten van de betekening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.