In deze zaak, die op 14 juni 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen een eiser en een gedaagde over huurachterstand en de ontruiming van een bedrijfspand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. van Sintmaartensdijk, vorderde dat de gedaagde, die in persoon procedeerde, het gehuurde pand binnen twee dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen. De gedaagde had een huurovereenkomst gesloten met de eiser op 27 juni 2015, maar had sinds januari 2016 geen huur meer betaald, met uitzondering van een symbolische betaling van € 2,00. De eiser vorderde daarnaast betaling van achterstallige huur, gederfde huurinkomsten, een contractuele boete en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was met de huurbetalingen en dat het spoedeisend belang van de eiser bij de ontruiming voldoende was aangetoond. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar stelde de ontruimingstermijn op drie dagen. De vordering tot betaling van de achterstallige huur werd gedeeltelijk toegewezen, evenals de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. De kantonrechter wees echter de vorderingen tot betaling van boetes en gederfde huurinkomsten af, omdat het spoedeisend belang van de eiser op deze punten ontbrak. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser.
Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. E.P. van Unen, waarbij de gedaagde werd gewaarschuwd dat bij niet-naleving van het vonnis verdere kosten in rekening zouden worden gebracht.