ECLI:NL:RBLIM:2016:5094

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
C/03/220948 / KG ZA 16-230
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbod tot openbare verkoop van onroerende goederen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en een besloten vennootschap, een verbod op de openbare verkoop van onroerende goederen door de Rabobank. De eisers stellen dat de Rabobank onterecht alle financieringen heeft opgezegd en dat de voorgenomen executie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De Rabobank heeft echter betwist dat er geen vorderingen zijn en heeft aangetoond dat er sprake is van achterstanden in de betalingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Rabobank recht heeft op parate executie, omdat de eisers niet hebben aangetoond dat de opzegging van de financieringen onterecht was. De vordering van de eisers om de openbare verkoop te verbieden is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims en de rol van de Rabobank als hypotheekhouder in het executieproces.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/220948 / KG ZA 16-230
Vonnis in kort geding van 15 juni 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEBA BEHEER B.V.,
gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
eisers,
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
tegen
1. naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. H.L.M. Houben te Maastricht-Airport, gemeente Beek.
Partijen zullen hierna [eisers] en waar nodig [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en Neba Beheer B.V., en de Rabobank (enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2016, met producties,
  • de brief van 9 juni 2016 van de Rabobank, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 13 juni 2016, met de pleitnota van [eisers] en de pleitnota van de Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. [eiser sub 1] en zijn zoon [zoon eiser sub 1] zijn statutair bestuurder van Neba Beheer B.V.. [eiser sub 1] was directeur/eigenaar van Neba B.V.. Deze vennootschap is op 15 maart 2011 is gefailleerd. [eiseres sub 2] heeft geen zakelijke betrokkenheid, anders dan voor zover uit de wet voortvloeit, bij de vennootschappen.
2.2.
Bij brief van 25 juni 2015 heeft de Rabobank alle verstrekte financieringen aan
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] met onmiddellijke ingang opgezegd en opgeëist, omdat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] reeds lange tijd niet voldoende in staat zijn gebleken hun financiële verplich-tingen jegens de Rabobank te voldoen. Begin 2016 zijn alle rekeningen geblokkeerd.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft de Rabobank ook alle aan Neba Beheer B.V. verstrekte financieringen opgeëist.
2.3.
De Rabobank heeft bij brief van 2 februari 2016 aangezegd over te gaan tot openbare verkoop van het in de brief van 25 juni 2015 genoemde onroerend goed. Een dertiental panden c.q. appartementsrechten en percelen zullen openbaar worden verkocht ter (gedeeltelijke) delging van de schulden. Het gaat om:
I. [adres 1] (woning), [plaatsnaam 1] , eigenaren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
II. [adres 2] (parkeerplaats/berging), [plaatsnaam 1] , eigenaren (idem)
III. [adres 3] (woning), [plaatsnaam 2] , eigenaren idem,
IV. [adres 4] (recreatiewoning), [plaatsnaam 1] , eigenaren idem,
V. [adres 5] (grondstuk), [plaatsnaam 3] , eigenaar [eiser sub 1] ,
VI. [adres 5] (grondstuk), [plaatsnaam 3] , eigenaren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
VII. [adres 5] (grondstuk), [plaatsnaam 3] , eigenaren [eiser sub 1] en [zoon eiser sub 1] ,
VIII. [adres 6] (bedrijfspand), [plaatsnaam 3] , eigenaren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
IX. [adres 7] (commerciële ruimte), [plaatsnaam 3] , eigenaar Neba Beheer B.V.,
X. [adres 8] (woning), [plaatsnaam 3] , eigenaren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
XI. [adres 9] (bedrijfspand en woonhuis), [plaatsnaam 2] , eigenaren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
XII. [adres 10] (woning) [plaatsnaam 1] , eigenaren [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [zoon eiser sub 1] ,
XIII. [adres 11] (woning) [plaatsnaam 1] , eigenaren [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [zoon eiser sub 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert primair de Rabobank te verbieden over te gaan tot de openbare verkoop van de onroerende goederen, zoals opgesomd in randnummer 10 van de dagvaarding (§ 2.3.), op 16 juni 2016, en subsidiair, de voorgenomen executie te verbieden totdat bij vonnis in kracht van gewijsde is beslist dat de Rabobank op juiste gronden tot opzegging en opeising van alle financieringen is overgegaan, een en ander met veroordeling van de Rabobank in de (na)kosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eisers] legt het volgende aan de vordering ten grondslag. De opzegging van alle financieringen door de Rabobank is volgens [eisers] in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De “onaanvaardbaarheidstest” van artikel 6:248 lid 2 BW wordt immers niet doorstaan en er wordt niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld, volgens [eisers] . De Rabobank heeft voorts op Neba Beheer B.V. geen vordering uit enige financiering. Door de Rabobank wordt onvoldoende inzicht gegeven en worden panden bewust te laag en in strijd met de geldende regelgeving getaxeerd. Volgens [eisers] zijn de verschillen met de taxaties die [eisers] heeft laten doen zo afwijkend dat nader onderzoek noodzakelijk is.
[eisers] stelt dat de Rabobank voldoende zekerheden heeft, die zonder executoriale verkoop meer opleveren, bij een normale rentestand, omdat rente en aflossing kunnen blijven worden betaald uit de huuropbrengsten.
[eisers] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde maatregel te hebben.
3.3.
De Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
In een executiegeschil waarin het recht van parate executie, zoals neergelegd in artikel 3:268 lid 1 BW in het geschil is, kan staking van de uitvoering worden bevolen, indien niet aannemelijk is dat aan de vereisten voor het uitoefenen van het recht van parate executie is voldaan. Daarnaast is eveneens grond voor staking, indien wordt geoordeeld dat de executant het recht uitoefent met geen ander doel dan het schaden van geëxecuteerde, of met een ander doel dan waarvoor het is verleend of indien de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot executie over te gaan (artikel 3:13 BW).
4.3.
Artikel 3:268 BW bepaalt dat indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, de hypotheekhouder bevoegd is het verbonden goed in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te verkopen.
4.4.
[eisers] heeft ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet betwist dat sprake is van achterstanden en ongeoorloofde debetstanden terzake leningen, in het kader waarvan de Rabobank een zekerheidsrecht heeft op het merendeel van de te veilen panden en appartementsrechten, en betaalrekeningen, noch dat de schulden opeisbaar zijn. [eisers] stelt dat inzake de te veilen grondpercelen en panden aan de [adres 5] en [adres 9] geen hypothe(e)k(en) zijn ingeschreven, althans dat deze doorgehaald zouden moeten zijn.
Kern van het betoog van [eisers] is voorts dat door toedoen van de Rabobank deze achterstanden en ongeoorloofde debetsaldi zijn ontstaan, zodat het opzeggen van de onderliggende hypothecaire leningen en overige (lening)overeenkomsten in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.
Ten aanzien van Neba Beheer B.V. stelt [eisers] dat Neba Beheer B.V. eigenaar is van [adres 7] , maar dat de Rabobank geen vorderingsrecht(en) heeft uit enig financieringsproduct.
4.5.
[eisers] heeft geen documenten in geding gebracht waaruit de voorzieningenrechter moet concluderen dat de genoemde percelen en panden aan de [adres 5] en de [adres 9] in eigendom van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet, of niet meer als onderpand te gelde kunnen worden gemaakt, omdat de bijbehorende hypothe(e)k(en) niet of niet langer zijn ingeschreven. Een en ander wordt door de Rabobank ook betwist. Evenmin blijkt uit de terzake Neba Beheer B.V. geding gebrachte stukken dat het ontslag uit de hoofdelijkheid van Neba Beheer B.V. door de Rabobank is geaccordeerd. De Rabobank merkt over de stukken terecht op dat geen door haar ondertekend exemplaar in geding wordt gebracht.
Niet aannemelijk is dat de genoemde percelen en panden niet zijn bezwaard in het kader van financieringsproducten op naam van [eiser sub 1] en/of de failliet Neba B.V.. De panden en percelen kunnen daarom door de Rabobank openbaar geveild worden ter leniging van achterstanden bij die financieringsproducten en ongeoorloofde debetstanden op de lopende rekening(en).
4.6.
Omdat de achterstanden en debetstanden als zodanig niet betwist worden, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat er voldoende grond was voor de opzegging en opeising bij brieven van 25 juni 2015 en 29 maart 2016.
[eisers] stelt evenwel dat de Rabobank in redelijkheid niet daartoe over had mogen overgaan, omdat zij haar zorgplicht heeft verzaakt en het mede aan haarzelf te wijten is dat deze achterstanden en debetsaldi konden ontstaan. In de beoordeling van dit standpunt moet de voorzieningenrechter een inschatting maken van de mate van waarschijnlijkheid dat een bodemrechter in een aan hem voorgelegd geschil zal oordelen dat de opzeggingen niet rechtmatig zijn. Daartoe moet [eisers] aannemelijk maken dat de Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld door op te zeggen (artikel 6:248 lid 2 BW).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] daarin niet is geslaagd. Zij overweegt daartoe het volgende.
4.7.
Het betoog van [eisers] komt er in essentie op neer dat de Rabobank haar eigen belang bewust heeft laten prevaleren op het belang van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en dat daardoor in strijd is gehandeld met de bancaire zorgplicht. De Rabobank heeft dit onderbouwd betwist en gewezen op het feit dat sinds 2009 verschillende gesprekken zijn gevoerd en is gecorrespondeerd – vanaf 2010 door medewerkers van de afdeling Bijzonder Beheer – met [eiser sub 1] , zijn zoon [zoon eiser sub 1] en vanaf 2014 ook met hun adviseur/advocaat, waarin is gesproken over oplossingen voor de financieringsproblemen en waarin verschillende voorstellen zijn besproken.
De Rabobank stelt dat het afbouwen van de onroerend goed portefeuille belangrijk was, maar dat [eisers] niet alleen moeizaam of niet informatie aanleverde en dat voor zover de informatie er was, deze de Rabobank onvoldoende inzicht gaf. Ook werkte [eisers] niet mee aan het verlenen van onderhandse verkoopvolmachten aan de Rabobank en [eisers] slaagde er ook zelf niet in kopers te vinden, voor zover daar al reëel aan gewerkt werd. De Rabobank stelt in dit verband dat de actuele en zekere huuropbrengsten van de panden niet toereikend zijn om bij continuering van de financieringen op dezelfde voet in te lopen op de achterstanden.
[eisers] heeft hetgeen door de Rabobank naar voren is gebracht naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende weersproken, laat staan voldoende concreet onderbouwd weerlegd. Van de Rabobank hoeft in alle redelijkheid niet verlangd te worden dat zij na een traject van ruim vijf jaar, waarin van de zijde van [eisers] geen wijziging in aanpak en houding is te zien, een onzekere situatie met oplopende schulden voortzet.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de documentatie en hetgeen mondeling naar voren is gebracht, het thans niet aannemelijk is dat een rechter in een eventuele bodemprocedure zal moeten oordelen dat de opzegging in strijd met de redelijkheid en billijkheid is gedaan.
4.8.
Omdat in dit geding er dus vanuit gegaan moet worden dat voldaan is aan de vereisten voor het uitoefenen van het recht van parate executie en evenmin is gebleken dat het uitoefenen van die bevoegdheid met het doel geschiedt [eisers] te schaden, maakt de Rabobank geen misbruik van haar recht. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat opzegging ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] inmiddels ruim een jaar geleden heeft plaatsgevonden dat de beweerdelijke pogingen van [eisers] om de panden en percelen onderhands te verkopen tot op heden niets hebben opgeleverd.
Dat volgens [eisers] bij een nieuwe afspraak over de hoogte van de rente en gelet op de verhuurbaarheid van de panden de verplichtingen ook in de toekomst voldaan kunnen worden, is een stelling die gebaseerd is op de veronderstelling dat er bij de Rabobank nog voldoende vertrouwen is in de opstelling en aanpak van [eisers] . Waar deze veronderstelling op is gebaseerd, is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden.
[eisers] heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarom de openbare verkoop hem onevenredig in zijn belangen schaadt.
4.9.
De vordering de openbare verkoop op 16 juni 2016 te verbieden wordt dan ook afgewezen.
4.10.
Ter zitting heeft [eisers] naar voren gebracht dat openbare verkoop van de panden [adres 9] te [plaatsnaam 3] zal plaatsvinden op dinsdag 14 juni 2016 door middel van een online-veiling. De voorzieningenrechter begrijpt dat op dit punt de vordering gewijzigd moet worden gelezen. De Rabobank heeft zich daar ter zitting niet tegen verzet, maar heeft ook niet aangegeven de online-veiling te willen opschorten totdat vonnis wordt gewezen. Een verzoek daartoe is door [eisers] ter zitting overigens ook niet gedaan. [eisers] heeft aldus thans geen belang meer bij een verbod terzake de openbare verkoop van deze panden. Overigens geldt het bovenstaande mutatis mutandis voor deze panden.
4.11.
De subsidiaire vordering kan zonder meer worden afgewezen nu ter zitting is gebleken dat [eisers] de Rabobank nog niet heeft gedagvaard in een bodemprocedure terzake de rechtmatigheid van de opzegging en opeising van alle financieringen. Feitelijk wordt een verbod van openbare verkoop gevorderd voor onbepaalde tijd. Dat gaat in samenhang met al hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van vordering in primo, te ver.
4.12.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan der zijde van de Rabobank tot op heden begroot op
€ 1.435,00 (griffierecht € 619,00 en salaris advocaat € 816,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB