ECLI:NL:RBLIM:2016:5247

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
5045790/AZ/16-188 20062016
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Schreurs – van de Langemheen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding in geval van bedrijfseconomisch ontslag

In deze zaak heeft een werknemer, [verzoeker], verzocht om herstel van zijn arbeidsovereenkomst met Electro Coat B.V. of, subsidiair, om een billijke vergoeding. De werknemer betwistte de bedrijfseconomische noodzaak van zijn ontslag en stelde dat het afspiegelingsbeginsel niet correct was toegepast. De kantonrechter heeft de aanvraag van Electro Coat voor een ontslagvergunning beoordeeld en vastgesteld dat het UWV terecht toestemming heeft verleend voor het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een aanhoudende verliesgevende situatie bij Electro Coat, wat de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag onderbouwde. Daarnaast werd vastgesteld dat het afspiegelingsbeginsel correct was toegepast, en dat er geen herplaatsingsmogelijkheden voor de werknemer waren. De verzoeken van de werknemer om herstel van de arbeidsovereenkomst en om een billijke vergoeding werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: 5045790 AZ VERZ 16-188, 5047143 AZ VERZ 16-190 &
5094291 AZ VERZ 16-206
Beschikking van de kantonrechter van 20 juni 2016
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats verzoeker] ,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
gemachtigde mr. W.H.A. Bos,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELECTRO COAT B.V.,
gevestigd te Stamproy,
verwerende partij in het verzoek, verzoeker in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek
gemachtigde mr. ing. M.Th.M. Zusterzeel.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Electro Coat worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 28 april 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het verweerschrift tevens houdende een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek
- de mondelinge behandeling d.d. 30 mei 2016.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag verzoeker] 1973, is op 7 januari 2008 bij Electro Coat in dienst getreden. Hij vervulde laatstelijk de functie van productiemedewerker tegen een loon van
€ 2.524,10 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 16 november 2015 heeft Electro Coat bij het UWV WERKbedrijf (hierna: UWV) voor – onder andere – [verzoeker] een ontslagvergunning aangevraagd op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Door het UWV is bij brief van 27 november 2015 om aanvullende informatie verzocht, welke door Electro Coat bij brief van 7 december 2015 is verstrekt. Vervolgens is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld verweer te voeren hetgeen hij heeft gedaan bij brief van 23 december 2015. Naar aanleiding van dit verweer heeft het UWV Electro Coat in de gelegenheid gesteld daarop te reageren alsmede is een aantal aanvullende vragen door het UWV aan Electro Coat gesteld. Electro Coat heeft bij brief van 7 januari 2016 een reactie op het verweer alsmede antwoorden op de door het UWV gestelde vragen gegeven.
2.3.
Bij beslissing van 22 januari 2016 heeft het UWV Electro Coat toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen.
2.4.
Bij brief van 26 januari 2016 heeft Electro Coat, met inachtneming van de opzegtermijn, de arbeidsovereenkomst opgezegd, zodat per 1 maart 2016 een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst.
2.5.
Electro Coat heeft aan [verzoeker] een transitievergoeding betaald ad € 8.506,11 bruto.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. Electro Coat te veroordelen de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2016 te herstellen;
Subsidiair
2. Electro Coat te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen per een door de kantonrechter te bepalen datum en de onder punt 20 van het verzoekschrift genoemde voorzieningen te treffen ter onderbreking van de arbeidsovereenkomst;
Primair en subsidiair
3. Electro Coat te verplichten binnen 24 uur na betekening van de te geven beschikking de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te herstellen, onder verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 per dag dat Electro Coat in gebreke blijft ten aanzien van deze veroordeling;
4. Electro Coat te verplichten binnen 24 uur na betekening van de te geven beschikking het achterstallig loon, vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging aan [verzoeker] te voldoen;
Meer subsidiair
5. Electro Coat te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ad € 20.000,00 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
6. Electro Coat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Electro Coat heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte. Bij wijze van een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek heeft Electro Coat de kantonrechter verzocht om, in het geval het dienstverband tussen [verzoeker] en Electro Coat wordt hersteld, te bepalen dat [verzoeker] het reeds aan hem uitbetaalde bedrag aan transitievergoeding ad € 8.506,11 bruto binnen 48 uur na deze beschikking als onverschuldigd aan Electro Coat terug betaald zulks op verbeurte van een dwangsom ad
€ 500,00.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [verzoeker] zijn verzoek grondt op het bepaalde in artikel 7:682 lid 1, sub a, BW. In artikel 7:682 lid 1, sub a, is bepaald dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming, bedoeld in artikel 671a:
a. de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de
opzegging in strijd is met artikel 669, lid 3, onderdeel a of b;
b. aan hem, bij een opzegging in strijd met artikel 669, lid 3, onderdeel a, ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen indien herstel in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.2.
In artikel 7:669, lid 3, aanhef en onder a, BW, is bepaald dat onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
4.3.
Uit de wetsgeschiedenis
(zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 31)volgt dat in een procedure als de onderhavige de kantonrechter bij zijn beoordeling dient te toetsen aan dezelfde (wettelijke) criteria als die voor het UWV gelden. Deze (wettelijke) criteria betreft de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015, 2015-0000102290, tot vaststelling van regels met betrekking tot ontslag en de transitievergoeding (hierna: de Ontslagregeling). Op grond van de Ontslagregeling dient een werkgever aannemelijk te maken dat er structureel arbeidsplaatsen vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsuitvoering (paragraaf 2 van de Ontslagregeling). Tevens dient voldaan te zijn aan het afspiegelingsbeginsel (paragraaf 4 van de Ontslagregeling) en, tot slot, dient er geen mogelijkheid te zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met behulp van scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming (paragraaf 3 van de Ontslagregeling).
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Bedrijfseconomische noodzaak
4.5.
Electro Coat heeft bij de aanvraag van de ontslagvergunning drie jaarrekeningen overgelegd, van de jaren 2012, 2013 en 2014. Uit deze jaarrekeningen wordt duidelijk dat het bedrijfsresultaat (bedrijfskosten minus netto omzet) sinds 2012 negatief is. In 2012 bedroeg het bedrijfsresultaat - € 364.000, in 2013 was dit - € 575.000 en in 2014 was dit
- € 535.000. Ook in 2015 is het bedrijfsresultaat negatief, namelijk - € 385.000,00.
Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat Electro Coat voldoende onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een aanhoudende verliesgevende situatie die maakt dat er sprake is van verslechterde bedrijfseconomische omstandigheden. Daarnaast is door Electro Coat gesteld, en door [verzoeker] niet weersproken, dat Electro Coat al diverse bezuinigingen heeft doorgevoerd. Zo is er bespaard op indirecte personeelskosten, afschrijving en huurkosten, onderhoudskosten en algemene kosten. Dat deze besparingen niet verdere concreet zijn gemaakt, moge weliswaar zo zijn maar er is ook niet betwist dat die besparingen zijn doorgevoerd. Door Electro Coat is onderbouwd gesteld, door middel van het overleggen van een prognose over 2016, dat zonder het doorvoeren van verdere bezuinigingen op personeelskosten, het bedrijfsresultaat voor 2016 onverminderd negatief zal zijn. De kantonrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door Electra Coat gepresenteerde cijfers. Ook in de namens [verzoeker] overgelegde verklaring van de accountant van 23 december 2015 ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan het vorenstaande te twijfelen. Door de accountant wordt immers enkel opgemerkt dat de cijfers van de winst- en verliesrekening en de prognose wel consistent lijken, maar dat er een andere indeling van kosten wordt gehanteerd. Dat er sprake zou zijn van onjuiste cijfers of een verkeerdere berekening, is niet gesteld noch gebleken.
4.6.
Daarnaast is door Electra Coat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van werkvermindering, hetgeen onder andere blijkt uit het aantal vierkante meters spuitwerk dat thans nog door Electro Coat wordt verzorgd. Duidelijk blijkt, en dat wordt als zodanig ook door [verzoeker] niet gemotiveerd weersproken, dat er een afname is van het aantal vierkante meters spuitwerk dat wordt afgenomen. Ook is ter adstructie van de stelling dat het werk afneemt in de UWV-procedure een brief overgelegd van 30 september 2015 van [bedrijfsleider] , bedrijfsleider van Electrocoat Genk N.V. Daarbij wordt de opdracht tot uitvoering van natlakbewerkingen per 1 januari 2016 beëindigd als gevolg van het verlies van een grote klant van Electrocoat Genk N.V. Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat er geen sprake was van werkvermindering aangezien hij ook met enige regelmaat op zaterdag moest werken, overweegt de kantonrechter dat Electro Coat genoegzaam heeft toegelicht dat er sprake is van een fluctuerend werkaanbod waardoor niet altijd duidelijk was wanneer het werk binnenkwam zodat het voorkwam dat er op zaterdag gewerkt werkt. Gelet op deze onweersproken gebleven stelling is de kantonrechter van oordeel dat aan de omstandigheid dat [verzoeker] wel eens op zaterdag moest werken niet de betekenis kan worden gehecht die [verzoeker] voorstaat.
4.7.
Tot slot heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift opgemerkt dat er eens te meer geen sprake zou zijn van een bedrijfseconomische reden omdat er binnen de ‘afdeling verzinkerij’ direct na zijn ontslag een vacature is geplaatst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] echter onderkend dat de bedoelde ‘afdeling’ de B.V. Verzinkerij Weert betreft en dat dit een andere juridische en economische entiteit is dan Electro Coat. Derhalve kan hetgeen bij verzoekschrift dienaangaande is gesteld, verder onbesproken blijven.
4.8.
Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter – evenals het UWV in de beslissing van 26 januari 2016 – tot het oordeel dat er sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden die maken dat Electro Coat in redelijkheid heeft kunnen besluiten arbeidsplaatsen te laten vervallen in het kader van een reorganisatie die noodzakelijk was om een faillissement te voorkomen.
Afspiegelingsbeginsel
4.9.
Door [verzoeker] is gesteld dat het afspiegelingsbeginsel niet juist is toegepast. Ten eerste zijn de door Electro Coat genoemde personen binnen de functiegroep van [verzoeker] , niet werkzaam in de door Electro Coat genoemde functie. Daarnaast is bij de toepassing van het afspiegelingsbeginsel er geen rekening mee gehouden dat [verzoeker] voor 70 % spuitwerkzaamheden verrichtte en dat hij de rest van zijn tijd uithielp met het ophangen, binden en inpakken van de materialen. De daaraan gekoppelde functies zijn dan ook uitwisselbaar en daar is ten onrechte geen rekening mee gehouden, aldus [verzoeker] . Verder heeft Electro Coat bij de afspiegeling geen rekening gehouden met de voor haar werkzame uitzendkrachten. Tot slot acht [verzoeker] het niet juist dat het UWV geen consequenties heeft verbonden aan het feit dat Electro Coat geen nieuw afspiegelingsoverzicht heeft overgelegd terwijl daar door het UWV wel om was gevraagd.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat het UWV op basis van de door Electro Coat overgelegde gegevens tot de conclusie is gekomen dat Electro Coat de juiste ontslagvolgorde heeft toegepast. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat het UWV, gelet op de beantwoording van de vragen namens Electro Coat, geen aanleiding meer zag om een nieuw afspiegelingsoverzicht te verlangen van Electro Coat. Wat daar verder ook van zij, het is thans aan de kantonrechter om zich ervan te vergewissen of Electro Coat daadwerkelijk de juiste ontslagvolgorde heeft toegepast.
4.11.
Bij de beantwoording van de voorliggende vraag neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat [verzoeker] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zijn werkzaamheden voor 70 % uit spuitwerkzaamheden bestaan. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat, nog daargelaten hoe het zit met de door hem verrichte werkzaamheden op andere afdelingen, [verzoeker] in ieder geval terecht als ‘spuiter’ is aangemerkt door Electra Coat.
4.12.
Wat betreft het antwoord op de vraag welke personen eveneens als spuiter moeten worden aangemerkt en welke niet, en derhalve welke personen binnen dezelfde functiegroep als [verzoeker] werkzaam zijn, verschillen partijen hardgrondig van mening. Daar waar Electro Coat stelt dat de heren [A] en [B] eveneens spuiters zijn en dus binnen de functiegroep van [verzoeker] vallen, stelt [verzoeker] dat dit niet het geval is en dat samen met hem de heren [C] en [D] spuiters zijn. Wat daarvan ook zij, bij bestudering van het personeelsoverzicht zoals dit zich in het dossier bevindt (als bijlage 7 bij productie 2 bij verweerschrift overgelegd) blijkt dat [verzoeker] van alle hiervoor genoemde personen het minst lang in dienst is. Dit betekent dat ook al zou de stelling van [verzoeker] juist zijn en zou het afspiegelingsbeginsel zijn toegepast op de door hem genoemde personen, dan nog was [verzoeker] de eerst aangewezene die voor ontslag in aanmerking genomen moest worden. Aldus kan het betoog van [verzoeker] niet leiden tot het oordeel dat de ontslagvergunning niet verleend had mogen worden.
4.13.
Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat de functies van ‘spuiter’ ‘binder’ en ‘inpakker’ onderling uitwisselbaar zijn, overweegt de kantonrechter dat die stelling geen hout snijdt. Wil er sprake zijn van een uitwisselbare functie, dan dient er gelet op het bepaalde in artikel 13 van het Ontslagbesluit sprake te zijn van – kort gezegd – een functie die voor wat betreft de vereiste kennis, vaardigheden en competenties uitwisselbaar is. Daarvan is de kantonrechter bij voornoemde functies van ‘binder’ en ‘inpakker’ niet gebleken. Door [verzoeker] is immers ter zitting desgevraagd verklaard dat hij bepaalde taken die horen bij de functie van ‘binder’ of ‘inpakker’, waaronder het rijden met een hefttruck, niet beheerst. Daarmee komt de stelling van Electro Coat dat [verzoeker] de bij de functie van “binder’ en ‘inpakker’ behorende taken niet zelfstandig kan uitvoeren, vast te staan zodat er om die geen reden sprake kan zijn van onderling uitwisselbare functies.
4.14.
Voor zover [verzoeker] nog heeft gesteld dat er uitzendkrachten werkzaam zijn binnen Electro Coat waar ten onrechte geen rekening mee is gehouden, betreft dit een niet nader onderbouwde stelling die bovendien door Electro Coat wordt betwist. Derhalve gaat de kantonrechter voorbij aan die stelling.
4.15.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat Electro Coat terecht en op juiste wijze het afspiegelingsbeginsel heeft toegepast.
Herplaatsing
4.16.
Door Electro Coat is gesteld dat er geen herplaatsingsmogelijkheden zijn voor [verzoeker] . Dit is door [verzoeker] niet gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter vast stelt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden voor [verzoeker] zijn.
Slotsom
4.17.
De conclusie van het voorgaande is dat de ontslagaanvraag van Electro Coat voldoet aan de vereisten zoals die in het Ontslagbesluit zijn gesteld. Dit betekent dat Electro Coat de arbeidsovereenkomst niet in strijd met artikel 7:669 lid 3 sub a BW heeft opgezegd. Evenmin is gebleken dat Electro Coat op andere punten niet juist heeft gehandeld. Het primaire en subsidiaire verzoek om Electro Coat te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen, wordt daarom afgewezen.
4.18.
Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging niet in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub a BW, is de door [verzoeker] meer subsidiair verzochte billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder b BW eveneens niet toewijsbaar.
4.19.
Aangezien het verzoek van [verzoeker] tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, is er een rechtsgeldig einde aan het dienstverband gekomen. Aldus doet zich de voorwaarde waaronder Electro Coat het zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend niet voor. Dit brengt met zich dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het zelfstandig verzoek van werkgever. De door partijen dienaangaande ingenomen stellingen, blijven dan ook onbesproken.
4.20.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Electro Coat worden tot op heden begroot op
€ 400,00 (2.0 punten x € 200,00 tarief) aan gemachtigdensalaris.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Electro Coat tot op heden begroot op € 400,00,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Schreurs – van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: SM
coll: