De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag wie de partijen zijn bij de schikkingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de rechtbank het met [gedaagde] eens is dat niet alleen de vraag naar de inhoud van een overeenkomst, maar ook de hier voorliggende vraag naar wie partijen zijn bij de overeenkomst moet worden beantwoord aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Het komt daarbij aan op de zin de betrokkenen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen zij behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
In het onderhavige geval zal hierbij geen
extragewicht worden toegekend aan de bewoordingen van de uiteindelijk getekende overeenkomst, waartoe het volgende wordt overwogen.
Weliswaar is deze overeenkomst het sluitstuk van een onderhandeling waarbij [gedaagde] en Hazen BV werden bijgestaan door een advocaat, maar onweersproken is gesteld dat deze geen bemoeienis heeft gehad met de definitieve variant, niet gekend is in het niet doorgevoerd zijn van de voorgestelde wijzigingen en niet aanwezig was bij de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst. In dit kader is zijn bemoeienis geëindigd bij het aangepaste concept dat taalkundig niet overeenstemt met het getekende exemplaar.
Anders dan de curator stelt kan de curator in dit kader niet worden beschouwd als een derde wiens rechtspositie wordt beïnvloed door de overeenkomst maar die niet is betrokken bij de totstandkoming ervan, in welk geval eerder aanleiding is de voor de hand liggende tekstuele betekenis van de bewoordingen (hier: de aanduiding van partijen) aan te houden. De mogelijk contracterende partijen waren TEN BV, Groep BV, Werkvoorziening BV, [gedaagde] en Hazen BV en enkel hun onderlinge verhouding is mogelijk onderwerp van de overeenkomst. De vraag is of
deze partijenzijn betrokken bij de totstandkoming van de schikkingsovereenkomst en zo ja, of zij daarbij partij zijn, waarbij de curator in dit kader heeft te gelden als de opvolger van Werkvoorziening BV.
4.5.
Gelet op het feit dat:
- in het eerste concept van de schikkingsovereenkomst Werkvoorziening BV en Groep BV als partij worden genoemd,
- dit eerste concept afkomstig was TEN, zijnde de grootaandeelhouder van Groep BV, die via Werk BV een moedermaatschappij was van Werkvoorziening BV, en TEN BV dus uitging van de aanname dat Werkvoorziening BV en Groep BV partij zouden zijn bij de schikkingsovereenkomst,
- de beide concepten en de getekende overeenkomst verplichtingen bevatten van
Werkvoorziening BV,
- in de beide concepten en de getekende overeenkomst wordt verwezen naar en vervolgens wordt afgeweken van de bonusovereenkomst tussen TEN BV, [gedaagde] , Hazen BV en
Groep BV,
neemt de rechtbank als vaststaand aan dat, ondanks dat zij in de getekende overeenkomst niet als zodanig zijn vermeld, het de bedoeling was dat ook Werkvoorziening BV en Groep BV materieel partij waren bij de schikkingsovereenkomst, althans dat [gedaagde] daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, wat mede wordt bevestigd door het feit dat de kwijtschelding van de schulden van [gedaagde] en Hazen BV in de boekhouding van Werkvoorziening BV is verwerkt en [gedaagde] en Hazen BV geen beroep meer hebben gedaan op de bonusovereenkomst.
- [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de schikkingsovereenkomst de bestuurder was die Werkvoorziening BV kon vertegenwoordigen,
- de heer [naam bestuurder] een volmacht had om Groep BV te binden tot een bedrag van
€ 150.000,00 en de schikkingsovereenkomst voor Groep BV enkel betekende dat zij niet (meer) gebonden was aan de bonusovereenkomst,
waren Werkvoorziening BV en Groep BV ook rechtsgeldig vertegenwoordigd bij het sluiten van de overeenkomst.
4.6.
Het voorgaande betekent dat, indien de schikkingsovereenkomst geldig en uitgevoerd is, de vordering van Werkvoorziening BV op [gedaagde] uit het vermogen van Werkvoorziening BV is verdwenen door kwijtschelding (als de getekende overeenkomst de inhoud van de afspraken tussen partijen weergeeft) of cessie (als het door de advocaat van [gedaagde] en Hazen BV aangepaste concept de inhoud van de afspraken tussen partijen weergeeft). Redenerend vanuit de situatie dat wordt aangenomen dat Werkvoorziening BV gebonden is aan de schikkingsovereenkomst stelt de curator zich op het standpunt dat de inhoud daarvan wordt bepaald door de getekende overeenkomst terwijl [gedaagde] uitgaat van de aangepaste concept. Dit onderscheid is volgens partijen, althans [gedaagde] , relevant bij de vraag naar de geldigheid van de schikkingsovereenkomst die door de curator wordt betwist met de stelling dat hij deze heeft vernietigd op grond van faillissementspauliana (artikel 42 Fw).
4.7.
Voordat inhoudelijk kan worden ingegaan op de vraag of de schikkingsovereenkomst is vernietigd, dient te worden beoordeeld of daarop in deze procedure kan worden beslist. [gedaagde] stelt van niet, aanvoerend dat TEN BV, Groep BV en Hazen BV niet in deze procedure zijn betrokken en dat dit wel noodzakelijk is. [gedaagde] verwijst daarbij naar het bepaalde in artikel 3:51 lid 2 BW. Aangezien de curator echter niet de vernietiging van de schikkingsovereenkomst vordert noch een verklaring voor recht ter zake vraagt, staat dit artikel niet in weg aan de ontvankelijkheid van de curator in zijn vordering of de toewijsbaarheid daarvan. Er is ook geen regel die maakt dat de curator zijn standpunt over de buitengerechtelijke vernietiging van de schikkingsovereenkomst die [gedaagde] aan haar verweer ten grondslag legt, niet zou kunnen innemen zonder dat de andere partijen in de procedure zijn betrokken.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] in dit kader (tevens) een beroep doet op de zogenoemde exceptio plurium litis consortium, stellende dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding tussen TEN BV, Groep BV, Werkvoorziening BV, [gedaagde] en Hazen BV die maakt dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die partijen in dezelfde zin luidt en deze partijen dus allen in de procedure moeten worden betrokken. [gedaagde] voert aan dat een vonnis tussen de curator (in zijn hoedanigheid van curator van Werkvoorziening BV) en [gedaagde] de andere partijen, waaronder TEN BV, niet bindt. In het verlengde daarvan wijst [gedaagde] op de mogelijkheid van tegenstrijdige uitspraken indien de verhoudingen tot en tussen de andere partijen in andere procedures moeten worden beslecht. Hoewel het door [gedaagde] aan de orde gestelde belang niet kan worden ontkend en het vermoedelijk wenselijk zou zijn geweest als alle betrokken partijen in deze procedure zouden zijn betrokken, kan dat niet leiden tot afwijzing van de vordering of het niet ontvankelijk verklaren van de curator in zijn vordering. Het is immers niet rechtens noodzakelijk dat tussen alle betrokken partijen in één vonnis (of arrest) wordt beslist, zoals bijvoorbeeld doorgaans wel het geval zal zijn indien de verdeling van een gemeenschap wordt gevorderd en niet alle deelgenoten in de procedure zijn betrokken. In het genoemde voorbeeld zou een vonnis niet executeerbaar zijn, vanwege de noodzakelijke (al dan niet afgedwongen) medewerking van alle deelgenoten. Dit is in de onderhavige zaak niet aan de orde.