Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling.
2.Het geschil
3.De beoordeling
816,00;
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en twee gedaagden over de teruggave van een trike. Eiser, die de trike in eigendom heeft, vorderde de teruggave van de trike van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2. Eiser stelde dat gedaagde sub 2, die het kenteken van de trike op naam had laten stellen, dit deed om de trike te onttrekken aan de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Eiser beweerde dat er geen feitelijke overdracht van de trike had plaatsgevonden en dat de eigendomsverhoudingen niet waren gewijzigd. Gedaagde sub 1 had de trike zonder toestemming van eiser meegenomen, wat eiser als onrechtmatig beschouwde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, ondanks het feit dat hij pas later een rechtszaak had aangespannen. De rechter bevestigde dat de trike nog steeds eigendom van eiser was en dat gedaagde sub 1 niet te goeder trouw was, waardoor hij geen beroep kon doen op een retentierecht. De vordering van eiser tot teruggave van de trike werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagde sub 1 niet aan de veroordeling voldeed. Gedaagde sub 1 werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, terwijl eiser in de proceskosten van gedaagde sub 2 werd veroordeeld. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.