3.3.2Bewijsmiddelenen overwegingen
Feit 1 gepleegd op 21 november 2014
Aangeefster [slachtoffer feit 1] heeft bij haar aangifteonder meer het volgende verklaard:
“Vanmorgen, vrijdag 21 november 2014 omstreeks 09:15 uur ben ik thuis met mijn fiets weg gereden. Ik woon bij mijn ouders op het adres [adres] . Ik ben vanaf het [route] gefietst. Vervolgens reed ik naar de [plaats delict] en daar is het gebeurd. Ik fietste alleen over deze weg en toen zag ik plotseling een man met een bivakmuts op me af komen. Ik zag dat de man in één van zijn handen een pistool had. Ik denk dat hij dat pistool in zijn linkerhand vasthield. Met de andere hand heeft hij me namelijk vastgegrepen. Ik werd door de man van de fiets afgetrokken en ik viel op de grond. De man had me vast en trok mij mee naar een auto die daar aan de kant stond. Ik zag dat de kofferbak van die auto open stond. Hij trok me naar de achterkant en duwde me in de kofferbak. Hij deed deze dicht en ging toen zelf achterin de auto zitten. Ik zag toen dat hij een tang in zijn hand had. Hij zette die tang in mijn linkerbeen. Hij wilde door mij pijn te doen op die manier mijn gsm in handen krijgen. Ook sloeg hij mij diverse keren. Dat deed hij met zijn handen. Hij sloeg mij telkens met een vuist. Dit deed pijn en het ging ook erg bloeden. Ik zag dat de man ook plakband had. Dat was zwarte tape, een rol. Ik noem het duct-tape. Hij heeft ook iets van de rol open gemaakt en wilde dit op mijn mond plakken, maar dat lukte hem niet. Ook had hij touw bij zich, meer een soort plastic. Ik denk dat hij me daarmee vast wilde binden, maar ik pleegde te veel verzet en daarom lukte het niet. Het was mij opgevallen dat hij in de auto allerlei spullen klaar had liggen in een soort koffer. Daar zat die tang ook in. De man had ook de beschikking over een klein plastic flesje. Je kon er in knijpen. De man deed dat flesje in mijn mond en kneep er toen in. Ik proefde het wel maar ik herinner me dat ik het meeste heb uitgespuugd.
Op het moment dat de man mij naar de auto bracht, toen ik net van de fiets af was getrokken, zag ik een vrouw in de auto zitten. Die vrouw zat op de bijrijdersplek. Op het moment dat de man in de auto zat en ik in de kofferbak, is zij achter het stuur gaan zitten en heeft zij de auto bestuurd. De vrouw heeft gedurende de hele tijd niets gezegd.
Op een bepaald moment moesten we stoppen bij een T-splitsing. Ik heb nu net via google gezien dat we dus op de [straatnaam] reden in de richting van de [straatnaam] . De bestuurster moest voorrang geven aan de auto op die weg. Ik keek toen snel waar we waren en toen herkende ik die plaats ook. Naast de ezels daar heb je een weggetje en daar reed de vrouw aansluitend in. Toen ging ze helemaal rechtdoor en toen moest ze stoppen van die man. Vrij snel nadat we begonnen te rijden heeft de man me bij zich gepakt op de achter-bank. Toen de vrouw moest stoppen was hij denk ik van plan om me terug te duwen in de kofferbak van de auto. We stapten dan ook allebei uit de auto. Ik bedoel de man en ik. Hij wilde mij in de kofferbak duwen door me achter weer terug erin te zetten. Dat is ook het moment geweest dat ik heb kunnen vluchten. Hij had mij niet stevig genoeg vast, enkel aan mij haren. Daar trok hij aan, maar toch wist ik weg te rennen.”
Verdachte heeft bij de politieonder meer verklaard dat hij op 21 november 2014 samen met [medeverdachte] rondjes reed in de buurt van Blerick. Verdachte zag een meisje op de fiets aankomen en passeren. Hij is haar voorbij gereden en heeft de auto in een bocht bij het bos neergezet. Verdachte heeft een muts over zijn hoofd getrokken en een speelgoedpistool gepakt. Hij is uitgestapt, heeft de kofferklep open gezet, zodat het meisje de kentekenplaat niet kon zien, en is achter een boom gaan staan. Toen het meisje voorbij reed is verdachte achter haar aangerend en zijn ze beiden ten val gekomen. Verdachte heeft het meisje in de kofferbak geduwd en de klep dicht gedaan. [medeverdachte] was voorin gaan zitten en is weggereden. Verdachte ging achterin zitten en heeft de leuning aan de rechterzijkant naar voren geklapt en tegen het meisje gezegd dat ze haar telefoon moest afgeven. Dat deed zij niet. Verdachte heeft het meisje vervolgens geslagen. Ook heeft verdachte geprobeerd haar de mond te snoeren en haar handen te boeien met tape, maar dit lukte niet. Toen heeft verdachte geprobeerd haar handen vast te binden met touw, maar ook dat lukte niet. Verdachte heeft vervolgens een flesje met vloeistof in haar mond gespoten. Op een gegeven moment is het meisje op de achterbank terecht gekomen. De auto is gestopt en verdachte en het meisje zijn uitgestapt. Verdacht wilde het meisje weer in de kofferbak plaatsen. Op dat moment is het meisje gevlucht.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 juni 2016 verklaard dat hij inderdaad ook een stroomstootwapen heeft gebruikt om het meisje rustig te krijgen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politieonder meer het volgende verklaard:
“Ik heb alleen de fiets gepakt en aan de kant gezet, omdat ik niet achteruit kon rijden. Toen ik die fiets weg had gezet, zat [verdachte] al met dat meisje in de auto. Ik moest van [verdachte] gaan rijden. Ik heb later de auto schoongemaakt voor het huis van mij en [getuige 1] . [verdachte] sms’te mij de hele tijd dat ik eraan moest denken om de auto schoon te maken. Ik maakte die auto schoon zodat ik er niet van verdacht zou worden. De politie had bloed en die lange blonde haren kunnen zien.”
Getuige [getuige 1]heeft bevestigd dat hij met [medeverdachte] de auto heeft schoongemaakt en de goederen uit deze auto nog in zijn woning stonden.
Getuige [getuige 2] heeft op 24 maart 2015 de goederen welke na de schoonmaak van de [automerk] in de woning van [getuige 1] terecht waren gekomen aan de politie overhandigd. Dit betrof onder andere een tas met daarin een taser, een vuurwapen, tieraps, een stuk touw, een flesje vloeistof en twee bivakmutsen.
Het stroomstootwapen (taser) is nader onderzocht en daarop is een DNA-profiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer feit 1] . De kans dat een DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Feit 2 gepleegd op 31 augustus 2013
Aangeefster [slachtoffer feit 2] heeft bij de politieonder meer het volgende verklaard:
“Ik ben op 31 augustus 2013 naar het uitgaanscentrum “ [naam] ” te [plaats] geweest. Ik ben daarna ’s nachts naar mijn huis in [plaats] gefietst. Op de [straatnaam] zag ik dat er ter hoogte van de aardbeienkweker een auto stond geparkeerd. Het was een kleine lichtgrijze auto. Het leek op een 45 km-auto. De achterkant van de auto was recht. Toen ik bij de auto kwam, zag ik dat er een persoon van achter die auto het fietspad op sprong. Omdat de man midden op het fietspad stond, moest ik wel stoppen. Ik weet niet of hij tegen mijn fiets duwde of iets anders, maar in ieder geval liet ik mijn fiets vallen en die viel op de grond. Vervolgens pakte die man mij vast en kwam ik ook op de grond terecht. Vervolgens kwam die man achter mij, ik lag op mijn rechterzij, en hij hield mijn mond dicht, waardoor ik heel moeilijk lucht kreeg. Toen moest ik opstaan en in de auto plaatsnemen. Ik meen dat ik de tweede man zag staan aan de voorzijde van de auto. Die tweede man ging achter het stuur zitten en de eerste man nam naast mij plaats op de achterbank. De man naast mij zei iets op boze toon tegen de man achter het stuur. Ik meen dat het een Oost-Europese taal was. De man achter het stuur moest wegrijden. Ik kreeg een soort bivakmuts over mijn hoofd waardoor ik niets meer kon zien. Even later was die muts weer af. De man had een taser en een flesje in zijn handen. Ik kreeg te horen dat ik van dat flesje moest drinken. Ik heb de man gevraagd wat ze met mij gingen doen. Ik hoorde dat de man zei “verkrachten”. Ik moest het flesje opdrinken en de man zette de taser in mijn nek. Hij zei dat het flesje was om te slapen. Hij sprak steeds met korte woorden in het Nederlands en het Duits. Bij de spoorwegovergang heb ik de deur opengemaakt en ben ik naar buiten gesprongen. Ik voelde dat de man mij aan mijn haren vastpakte toen ik uit de auto sprong en mij naar achteren trok. De auto verminderde geen vaart en ik ben nog honderd meter door die auto meegesleurd. Toen ik uit de auto sprong, voelde ik hevige stroomstoten in mijn nek.”
Uit de historische bevraging van de Dienst Wegverkeer komt naar voren dat verdachte van 28 december 2010 tot 02 september 2013 een [automerk] lichtgrijs, [kenteken] op zijn naam heeft gehad. Het door aangeefster genoemde model auto komt overeen met het model [automerk] , zoals verdachte op zijn naam had staan.
Getuige [getuige 3]heeft verklaard dat de betreffende [automerk] feitelijk haar eigendom was, maar dat verdachte deze op zijn naam had gesteld. Verdachte kon van deze auto in de avond- en nachturen gebruik maken.
De getuigen [getuige 4]en [getuige 5]hebben verklaard dat er een katoenen tas op de [straatnaam] te [plaats] was achtergebleven. Zij hebben verklaard dat zij wakker werden van het geschreeuw van een vrouw. Buiten zagen zij een vrouw die helemaal in paniek was. Iets verderop stond een auto. Die auto stond in eerste instantie stil, er werd een tas uit de auto gegooid en vervolgens trok de auto hard op en reed snel weg.
Deze tas is aangetroffen op de [straatnaam] in [plaats] . De tas en de inhoud daarvan zijn aan onderzoek onderworpen en bemonsterd.
Op de verrekijker die in de betreffende tas is aangetroffen, wordt een DNA-profiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat een DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Ook is de jas van het slachtoffer [slachtoffer feit 2] onderworpen aan nader onderzoek, waarbij op twee plekken op de schouders een DNA-mengprofiel is aangetroffen van vier of vijf personen, waarvan minimaal één man, waaronder het DNA-profiel verdachte. Omdat in DNA-mengprofielen niet alle DNA-kenmerken van alle celdonoren zichtbaar zijn, is het niet mogelijk om een ‘standaard’ statistische berekening uit te voeren voor het vaststellen van de bewijskracht van de gevonden match met het DNA-profiel van verdachte.
Feit 5 gepleegd op 19 september 2014
Aangeefster [slachtoffer feit 5] heeft bij de politieonder meer het volgende verklaard:
“Vandaag 19 september 2014, omstreeks 03:00 uur, fietste ik samen met [naam] naar huis van Nijmegen naar Malden. Wij fietsten over de [straatnaam] te Malden. [naam] sloeg bij de verkeerslichten van de hockeyclub rechtsaf. Ik moest nog een klein stukje fietsen naar huis en ben alleen verder gegaan. Toen ik ter hoogte van de rotonde fietste zag ik een persoon uit een mat grijze auto stappen. Deze auto stond aan de rechterzijde van de rijksweg met de neus in de richting van Malden op een parkeerplaats net voor de rotonde. De auto is hoger dan onze auto (Opel Astra). Ik zag dat de man een zwarte muts op had waaruit ogen geknipt waren. Ik dacht dit is niet goed en ben heel hard gaan schreeuwen, omdat ik bang was voor deze persoon. Ik kan de man als volgt omschrijven: brede schouders, ongeveer 1.70-1.75 meter groot, zwarte kleding, sportief type, ik bedoel dat hij een driehoekig bovenlichaam had. Ik zag dat de man op mij af kwam rennen. Ik vond dat de man klein was, voor een man dan. Ik voelde dat hij tegen de linkerzijde van mijn nek duwde, ik denk met zijn hand. Ik viel met mijn fiets op de grond, deels in de berm/struiken. Ik bleef heel hard gillen. Ik voelde dat de man mij bij mijn linker bovenarm aanraakte en ook weer gelijk losliet. Ik zag dat de man naar de auto rende waar hij net daarvoor uitgestapt was, instapte en wegreed in de richting van het centrum van Malden.”
Uit het onderzoek telecommunicatieblijkt dat de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer]op 19 september 2014 te 03:07:36 uur is aangestraald door een mast in Mook, in welk gebied de Rijksweg Nijmegen – Venlo is gelegen. Ook het telefoonnummer [telefoonnummer] is op 19 september 2014 te 03:08:37 uur aangestraald door een mast in Mook, in welk gebied de Rijksweg Nijmegen – Venlo is gelegen. Laatstgenoemd telefoonnummer is gekoppeld aan een telefoon die is aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte] bij haar aanhouding op 1 december 2014.
Uit onderzoek van ARS Traffic & Transport Technology in Den Haagis gebleken dat de auto met het Duitse kenteken [kenteken] op 19 september 2014 om 01:07:55 uur, om 02:40:27 uur en om 03:04:41 is geregistreerd op de N844 te Nijmegen/Malden tussen [straatnaam] en de [straatnaam] in zuidelijke richting. Dit kenteken hoort bij de [automerk] waarin medeverdachte [medeverdachte] op 1 december 2014 is aangehouden.Verdachte heeft verklaard dat ook hij gebruik maakt van deze auto.
Tijdens de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] is haar mobiele telefoon Samsung GT-i9195 inbeslaggenomen.Op deze telefoon zijn diverse geluidsopnamen aangetroffen. Deze geluidsopnamen zijn door een beëdigd tolk beluisterd en vertaald.
Gesprek 3 september 2014 te 06:57 uur:
[verdachte] : We wilden toch morgen een mooie geile blondine halen, weet je nog? Kun jij je dat nog herinneren?
[medeverdachte] : Ja dat ben ik niet vergeten.
[verdachte] : Blondie heeft geluk gehad. Dat wordt niks meer met jou.
[medeverdachte] : We kunnen het nog altijd halen, jij stommerik.
[medeverdachte] : En wat als ik de school zou observeren totdat de school uit is. Dan hebben we eerder een kans.
[verdachte] : Dan kun je eerder gezien worden. Wat we kunnen doen, eerst observeren.
Dan zoek je er een uit. Die volgen.
[medeverdachte] : Nee, die ene eruit halen.
Gesprek 6 september 2014 te 08:55 uur:
[verdachte] : Ze komt! Hierheen.
[medeverdachte] : Hier, hier in het bos?
[verdachte] : Nee, in deze richting. Waar is mijn schietijzer? Waar is mijn schietijzer?
[medeverdachte] : Wat?
[verdachte] : Waar heb je het schietijzer?
[medeverdachte] : Het schietijzer? Pas liever op, er was net een auto. Ik zou liever wachten en
een betere positie afwachten.
Gesprek 19 september 2014 te 13:59 uur:
[verdachte] : Ik verwijt jou helemaal niets. Ik ben hartstikke onder invloed van drugs,
[medeverdachte] gisteravond mislukt omdat we naar huis zijn gereden en vanmorgen mislukt omdat wij weer zijn teruggereden, toen heb jij gezegd dat jij geen zin
meer hebt naar huis, dat we rondrijden. Omdat jij altijd in slaap valt, [medeverdachte] ,
kan ik ze uiteindelijk ook alleen pakken. Wat is het probleem daarbij?
[medeverdachte] : Omdat ik dan helemaal niets meekrijg, ik zou niet mee kunnen krijgen of jij..eh. Mijn enige zorg zou heel eerlijk zijn dat jij het dan zou doen en ik helemaal niets meekrijg en dat die dan alweer gaat en ik helemaal niets meekrijg, dat jij ook maar iets hebt gedaan. Ho, ho.
Gesprek 19 september 2014 te 14:09 uur:
[medeverdachte] : Ik voel me echt niet goed, laat het ons tot morgen uitstellen.
[verdachte] : Wilde ik niet omdat ik gistermorgen al moest stoppen. Ik dacht dat jij
tenminste een keer volhoudt.
[medeverdachte] : Bah, jij bent echt.. dacht dat je tenminste een keer volhoudt, ik heb zo vaak
volgehouden. Toen hebben wij urenlang, urenlang, urenlang, urenlang
gereden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze gesprekken inderdaad met [medeverdachte] heeft gevoerd.
Overige bewijsmiddelen
Op 15 oktober 2012 zijn medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige 6] in een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] door de politie gecontroleerd. Daarbij is een ‘verkrachtings-setje’ aangetroffen, bestaande uit een bivakmuts, handschoenen, pepperspray, condooms, tieraps, ‘Oral Jelly’, een tablet die werkt bij erectiestoornissen en een onbekende vloeistof aangetroffen. Deze vloeistof blijkt GHB te zijn. De betreffende auto staat op naam van verdachte.
Tussenconclusie:
Kenmerkend voor deze drie feiten is naar het oordeel van de rechtbank de door de daders gehanteerde goeddeels vergelijkbare modus operandi. Het betreft telkens jonge vrouwen op de fiets die in de nachtelijke of vroege ochtenduren van hun fiets af worden geduwd of getrokken door een man, worden vastgepakt, waarbij wordt geprobeerd de slachtoffers met een vloeistof (GHB) weerloos te maken en zij gedwongen worden in een gereedstaande auto te stappen. In het geval van de slachtoffers [slachtoffer feit 1] (feit 1) en [slachtoffer feit 2] (feit 2) worden zij ook daadwerkelijk een eind meegenomen in de auto, welke door een tweede dader wordt bestuurd. In het geval van [slachtoffer feit 5] (feit 5) is verdachte er niet in geslaagd het slachtoffer in de auto te krijgen, naar alle waarschijnlijkheid, omdat ze direct hard is gaan gillen en zich in de nabijheid van de bebouwde kom bevond en verdachte er vandoor is gegaan.
Verdachte heeft ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer feit 1] (feit 1) bekend dat hij de man is waarover het slachtoffer heeft verklaard.
Ten tijde van feit 2 had verdachte een licht grijze [automerk] op zijn naam staan, deze auto komt overeen met het model dat door het slachtoffer [slachtoffer feit 2] en de getuigen wordt beschreven. Voorts is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen op de jas van het slachtoffer, op de plek waar de dader haar vast zou hebben gepakt. Op de verrekijker, afkomstig uit de tas welke volgens de getuigen uit de auto is gegooid, is eveneens DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft aangevoerd dat zijn DNA via secundaire overdracht, door derden die zijn jas hebben gedragen, op de jas van het slachtoffer is gekomen. De rechtbank acht dit zeer onaannemelijk.
Blijkens de telefoongegevens en de gegevens van ARS was zowel de auto als de telefoon van [medeverdachte] ten tijde van feit 5 in de omgeving van Malden en in ieder geval in de buurt van de plaats delict. Deze auto betreft een [automerk] met het Duitse kenteken [kenteken] welke eveneens bij feit 1 is gebruikt en waarvan ook verdachte gebruik maakte. Verder blijkt uit de geluidsopnamen uit de telefoon van [medeverdachte] dat zij met verdachte die dag op pad is geweest met het doel om meisjes te vinden en dat er die ochtend een poging is mislukt.
Gelet op de hiervoor onder het kopje bewijsmiddelen opgenomen bewijsmiddelen en overige bewijsmiddelen en de hierboven onder het kopje tussenconclusie opgenomen overwegingen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die – telkens samen met een ander – de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Daarbij beschouwt de rechtbank de bewijsmiddelen van deze drie zaken in onderling verband en samenhang.
Waar was het opzet van verdachte op gericht?
De laatste vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is de vraag waar het opzet van verdachte op gericht was. Wat wilde verdachte bereiken met de bewezen verklaarde handelingen?
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op:
- het meermalen aantreffen en ook daadwerkelijk gebruiken van/gebruikt zijn van verkrachtingssetjes in auto’s waarvan ook verdachte gebruik maakte,
- de inhoud van de geluidsopnamen waaruit volgt dat verdachte en [medeverdachte] meermalen op zoek zijn gegaan naar een ‘kleine slet’ en een ‘mooie geile blondie’,
- het feit dat tegen [slachtoffer feit 2] is gezegd dat het de bedoeling was om haar te gaan verkrachten,
- in combinatie met de gehanteerde modus operandi bij alle drie de feiten,
wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het opzet van verdachte zowel bij feit 1, als bij feit 2 als bij feit 5 was gericht op het verkrachten van de slachtoffers.