In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg te Maastricht, heeft de eiseres een kort geding aangespannen met als doel de schorsing van de executie van een eerder verstekvonnis van de kantonrechter. Dit verstekvonnis, gedateerd op 30 december 2015, had geleid tot de ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en de verplichting voor eiseres om de woning binnen twee weken te ontruimen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Raaijmakers, heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die een noodtoestand zouden creëren indien de executie van het vonnis zou doorgaan. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet voldoen aan het vereiste criterium voor schorsing van de executie. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden voornamelijk toekomstverwachtingen zijn en niet voldoen aan de eis dat ze na het verstekvonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen.
Tijdens de zitting heeft de gedaagde partij, Stichting Wonen Zuid, aangegeven dat zij op dat moment voor het eerst hoorde van het voornemen van eiseres om verzet aan te tekenen tegen het verstekvonnis. Wonen Zuid heeft aangegeven bereid te zijn om de uitkomst van dit verzet af te wachten voordat zij tot executie overgaat. De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Wonen Zuid zijn begroot op € 400,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.P. van Unen en is openbaar gemaakt op 25 januari 2016.