ECLI:NL:RBLIM:2016:7021

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
C/03/223024 / KG ZA 16-339
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop woning met verborgen gebreken en betalingsverplichtingen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt en een belastingschuld heeft, een woning verkocht aan gedaagde. De verkoopprijs van de woning was € 285.000,00, maar er was een mondelinge overeenkomst tussen partijen voor een hogere prijs, waarbij gedaagde in termijnen zou betalen. Gedaagde heeft echter niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, wat heeft geleid tot een kort geding waarin eiser gedaagde verzoekt om betaling van de achterstallige termijnen en schadevergoeding. Gedaagde voert als verweer aan dat hij de vordering wil verrekenen met een tegenvordering wegens verborgen gebreken aan de woning, wat door eiser niet was gemeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er te veel onzekerheid bestaat over de uitkomst van een eventuele bodemprocedure, waardoor de vordering van eiser niet kan worden toegewezen. De rechter heeft ook vastgesteld dat er een aanzienlijk restitutierisico bestaat, aangezien eiser de gevorderde bedragen zou gebruiken voor zijn levensonderhoud. Uiteindelijk zijn de vorderingen van eiser afgewezen en is hij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/223024 / KG ZA 16-339
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2016
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.J.M.H. Nass te Gulpen,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.P. Meegdes te Heerlen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 15 juli 2016,
  • de door [gedaagde] ingezonden producties
  • de mondelinge behandeling d.d. 8 augustus 2016,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] ontvangt een (bijstands)uitkering en had (en heeft nog) een belastingschuld. In verband met die schuld heeft de Belastingdienst executoriaal beslag op zijn woning aan het adres [adres] te [woonplaats 1] (hierna: de woning) gelegd.
2.2
[eiser] heeft bij schriftelijke koopovereenkomst d.d. 23 juli 2015 de woning aan [gedaagde] verkocht voor € 285.000,00. De Belastingdienst heeft met deze koopovereenkomst ingestemd.
2.3
De woning is aan [gedaagde] geleverd bij notariële akte van 5 februari 2016. Die akte vermeldt als tussen de partijen overeengekomen koopprijs € 285.000,00. De opbrengst van de verkoop van de woning is ten goede gekomen aan de Belastingdienst, maar heeft niet geleid tot volledige aflossing van de schuld van [eiser] aan de Belastingdienst.
2.4
[eiser] en [gedaagde] zijn bij het sluiten van de koopovereenkomst mondeling, zonder de Belastingdienst daarover te informeren, een aanzienlijk hogere koopsom dan € 285.000,00 overeengekomen. De afspraken daarover hebben zij neergelegd in een “Geld overdracht Overeenkomst” d.d. 23 juli 2015, op grond waarvan [gedaagde] aan [eiser] dient te betalen:
  • € 10.000,00 “bij aankoop woning [adres] te [woonplaats 1] bij notaris (…)”;
  • “en in 2016 zelfde datum € 5.000,00 persoonlijk aan crediteur”
  • “en in 2017 zelfde datum € 5.000,00 persoonlijk aan crediteur”
  • “vanaf 25.11.2015 zal maandelijks een bedrag van € 500,00 overhandigd worden persoonlijk aan de crediteur. Einddatum 27.8.2020”
De maandelijkse betalingen van € 500,00 zijn bedoeld ter aanvulling op de uitkering van [eiser] totdat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
2.5
[gedaagde] heeft tot op heden aan [eiser] op grond van de “Geld overdracht Overeenkomst” € 9.850,00 betaald.
2.6
Bij brief van 1 maart 2016 heeft [eiser] [gedaagde] medegedeeld dat “nog niet alle afspraken zijn nagekomen uwerzijds” en een gesprek hierover voorgesteld.
2.7
Bij brief van 10 maart 2016 heeft [gedaagde] [eiser] medegedeeld open te staan voor het gesprek en dat hij onaangenaam verrast is door de toestand van de woning, omdat er gebreken aan de woning zijn geconstateerd waar [eiser] geen mededeling van heeft gedaan aan hem. [gedaagde] kondigt in de brief verder aan een kostenraming te zullen maken voor het verhelpen van de gebreken en dat hij die kostenraming (in afschrift) aan [eiser] zal doen toekomen.
2.8
Bij brief van 29 maart 2016 heeft [gedaagde] aan [eiser] diverse kostenramingen gezonden en gesteld dat de kosten van noodzakelijke sloop- en herstelwerkzaamheden worden geschat op € 85.910,97 (incl. btw). [gedaagde] heeft [eiser] voorts medegedeeld dat de eigenaar van het onder de woning gelegen winkelpand wegens lekkages kosten van herstel van het dak van de onderzijde van het terras aan de achterkant van de woning van hem vordert. De lekkages waren volgens [gedaagde] door de winkelier reeds herhaaldelijk bij [eiser] gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad, samengevat, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
€ 9.150,00,
€ 500,00 per maand, telkens op de 25e van iedere maand tot en met 27 augustus 2020,
€ 750,00 schadevergoeding,
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering voert [eiser] (samengevat) aan dat [gedaagde] op grond van de “Geld overdracht Overeenkomst” nu al € 9.150,00 te weinig heeft betaald en een spoedeisend belang te hebben omdat hij momenteel “zeer geringe inkomsten” geniet en in de financiële problemen dreigt te geraken. Hij onderbouwt de schadevergoeding met de stelling dat hij regelingen met zijn schuldeisers niet heeft kunnen nakomen doordat [gedaagde] hem maandenlang niet heeft betaald.
3.3.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] .

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Het door [eiser] gestelde spoedeisend belang is door [gedaagde] niet betwist. De voorzieningenrechter heeft desondanks twijfels of dat spoedeisend belang aanwezig is. Het moet er immers voor gehouden worden dat de uitkering die [eiser] ontvangt, de kosten van zijn levensonderhoud dekt. Wat hier verder ook van zij, ook op inhoudelijke gronden dient te vordering van [eiser] te worden afgewezen. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.3.
Erkend is dat [gedaagde] zijn uit de “Geld overdracht Overeenkomst” voortvloeiende verplichting tot betaling niet volledig is nagekomen en dat hij een betalingsachterstand heeft van € 9.150,00. [gedaagde] heeft evenwel aangevoerd dat hij die vordering wenst te verrekenen met een tegenvordering, gebaseerd op het verzwijgen van verborgen gebreken aan de woning, althans op de aansprakelijkheid van [eiser] voor schade als gevolg van ernstige gebreken aan de woning die het normaal gebruik daarvan belemmeren. Ter onderbouwing van zijn schade heeft [gedaagde] diverse kostenramingen ingediend met een totaalbedrag van € 85.910,97 (incl. btw). Voorts verwijst [gedaagde] ten aanzien van de door [eiser] verzwegen vordering van de winkelier naar een offerte van [naam] ten bedrage van € 16.195,00 (incl. btw) en stelt hij dat de winkelier hem aansprakelijk stelt voor de helft van dat bedrag.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van hetgeen door [gedaagde] als verweer is aangevoerd er zodanige onzekerheid bestaat over het antwoord op de vraag of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure toegewezen zal worden, dat om die reden thans niet vooruitgelopen kan worden op een voor [eiser] toewijzend vonnis in die procedure. De gevorderde voorzieningen zullen reeds om die reden afgewezen worden. Daar komt nog bij dat aannemelijk is dat er een aanzienlijk restitutierisico bestaat. [eiser] biedt immers geen verhaal aangezien hij - zo staat als niet betwist vast - de gevorderde bedragen zal aanwenden om in zijn levensonderhoud te voorzien. In geval van een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [eiser] in deze procedure zal, mocht in een bodemprocedure de vordering van [eiser] alsnog afgewezen worden, [eiser] derhalve geen verhaal bieden. Ook hierin ziet de voorzieningenrechter grond om de door [eiser] gevorderde voorzieningen te weigeren.
4.5.
De gevorderde schadevergoeding is in het geheel niet onderbouwd en zal derhalve reeds om die reden afgewezen worden.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 885,00
- overige kosten 97,40
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.798,40

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.798,40,
5.3
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: RW