ECLI:NL:RBLIM:2016:7134

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
C/03/224586 / KG ZA 16-416
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medewerking en verschaffen van inlichtingen in kort geding

In deze zaak, die op 15 augustus 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, waaronder [naam] Verzekeringen BV en RSM Nederland Holding BV, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder Sort of Homecoming BV en [gedaagde sub 2]. De eisers vorderden dat gedaagden zouden worden verplicht om noodzakelijke inlichtingen te verschaffen met betrekking tot fiscale keuzes die gemaakt zijn in de periode van 2008 tot 2013. De eisers stelden dat er spoedeisend belang was bij deze vordering, omdat zij antwoorden nodig hadden om vragen van de Belastingdienst te kunnen beantwoorden.

De gedaagden, met name [gedaagde sub 2], voerden verweer en stelden dat de vordering niet kon slagen, omdat de andere gedaagden niet betrokken waren bij de fiscale keuzes en omdat hij zelf geen aanvullende informatie kon geven. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Er was geen fatale termijn gesteld door de Belastingdienst voor het beantwoorden van de vragen, en de gedaagden hadden consistent aangegeven dat zij geen verdere informatie konden verstrekken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat de gedaagden iets konden verklaren dat zou bijdragen aan het beantwoorden van de vragen van de Belastingdienst. De kosten van het geding werden toegewezen aan de eisers, die als de in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/224586 / KG ZA 16-416
(voorheen bekend onder nummer 5179244 CV EXPL 16-6003)
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] VERZEKERINGEN BV,
gevestigd te Kerkrade,
2.
[eiser sub 2],
wonende [woonplaats 1]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RSM NEDERLAND HOLDING BV,
gevestigd te Heerlen,
4. naamloze vennootschap
RSM NEDERLAND BELASTINGADVISEURS NV,
gevestigd te Heerlen,
5. de naamloze vennootschap
RSM NEDERLAND ACCOUNTANTS NV,
gevestigd te Heerlen,
eisers,
advocaat mr. A.L.W.G. Houtakkers,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SORT OF HOMECOMING BV,
gevestigd te Elsloo, gemeente Beek,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend te [woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonend te [woonplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.M.H.J. Colen.
Partijen zullen hierna [eiser sub 2] en RSM en [gedaagde sub 2] genoemd worden. Waar nodig voor het begrip van dit vonnis zullen de vennootschap Sort of Homecoming, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bij naam worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juli 2016,
  • de mondelinge behandeling van 8 augustus 2016,
  • de pleitnota van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser sub 2] en RSM vorderen te gebieden dat Sort of Homecoming en/of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 4] en/of [gedaagde sub 3] binnen een week na betekening van het vonnis in overleg treden met [eiser sub 2] en RSM en hen noodzakelijke inlichtingen verschaffen aan de hand van het dossier van [naam] verzekeringen B.V. en [eiser sub 2] , opdat de vraagstelling van de Belastingdienst in de brief van 27 augustus 2015 door RSM inhoudelijk en gemotiveerd kan worden beantwoord uiterlijk op 1 juli 2016.
2.2.
[eiser sub 2] en RSM leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 2] in het kader van zijn zorgplicht als voormalig dossierbehandelaar en belastingadviseur van [naam] Verzekeringen B.V. en [eiser sub 2] gehouden is opheldering te verschaffen over in de periode 2008 tot 2013 ten aanzien van [naam] Verzekeringen B.V. en [eiser sub 2] gemaakte fiscale keuzes.
[eiser sub 2] en RSM stellen spoedeisend belang bij en recht op de gevorderde voorziening te hebben.
2.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer. Hij stelt voorop dat de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] geen doel kan treffen, omdat zij op geen enkel wijze betrokken zijn geweest bij inhoudelijke beslissingen inzake de fiscale keuzes van [eiser sub 2] . Voorts stelt [gedaagde sub 2] dat hij niets méér kan verklaren of mededelen dan uit zijn aantekeningen in de dossiers van [eiser sub 2] blijkt. Hij heeft daaraan geen enkele herinnering en weet het niet, zodat een gesprek geen enkel antwoord of nieuw gezichtspunt zal opleveren dan op basis van de stukken door RSM reeds gereconstrueerd kan worden. [gedaagde sub 2] stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van enig spoedeisend belang bij een maatregel in kort geding.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 2] gevolgd moet worden inzake het ontbreken van spoedeisend belang aan de zijde van [eiser sub 2] en RSM.
Uit geen van de in geding bekende stukken afkomstig van de Belastingsdienst blijkt dat [eiser sub 2] een fatale termijn is gesteld om de vragen, die de Belastingsdienst heeft bij de aangiftes vanaf 2008, te beantwoorden. Hoewel aannemelijk is dat de Belastingdienst op enig moment op basis van de haar bekende gegevens zal beslissen, is door [eiser sub 2] en RSM niet weersproken dat een dergelijk beslismoment door de Belastingdienst niet is aangekondigd.
3.2.
De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat, gezien [gedaagde sub 2] ’ consistente houding sinds het eerste verzoek om toelichting uit maart 2013 dat hij het antwoord op de vragen van de Belastingsdienst niet weet en dat hij dus, buiten zijn aantekeningen, die volgens hem voor RSM volstrekt begrijpelijk behoren te zijn, geen nadere toelichting kan geven, hetgeen hij tegenover de voorzieningenrechter andermaal heeft herhaald, in een kort gedingprocedure onvoldoende mogelijkheden voor handen zijn, zoals bijvoorbeeld het horen van getuigen, om vast te kunnen stellen dat aannemelijk is dat [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 3] of [gedaagde sub 4] wel iets kunnen verklaren waardoor afdoende antwoord aan de Belastingdienst kan worden gegeven. Daar komt nog bij dat ter zitting niet is weersproken dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] nooit betrokken zijn geweest bij de belastingadvisering aan [eiser sub 2] , sterker nog, [eiser sub 2] heeft ter zitting verklaard dat hij zijn zaken alleen besprak met [gedaagde sub 2] en dat alleen [eiser sub 2] ’ echtgenote daar ook altijd bij was.
3.3.
De voorzieningenrechter zal de vordering afwijzen.
3.4.
[eiser sub 2] en RSM zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde sub 2] . Deze kosten worden tot op heden begroot op € 1.435,00 (€ 619,00 griffierechten en € 816,00 salaris advocaat).

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 2] en RSM hoofdelijk, in de zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € € 1.435,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB