ECLI:NL:RBLIM:2016:7203

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3779u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbesluit dwangsommen wegens overtreding van bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een invorderingsbesluit van de gemeente Bergen, waarbij eiser € 13.000,00 aan verbeurde dwangsommen moest betalen. Eiser had erkend dat hij in 2009 een last had overtreden, maar betwistte de invordering van de dwangsommen op basis van de stelling dat de overtredingen niet op formeel juiste wijze waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de overtredingen niet conform de vereisten waren geconstateerd, eiser had erkend dat hij de last had overtreden en dat de gemeente bevoegd was tot invordering over te gaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 19 augustus 2016.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/3779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] L, eiser,

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder,
(gemachtigde: mr. S.N.J. Kerkhoff).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder bij eiser € 13.000,00 aan verbeurde dwangsommen ingevorderd.
Bij besluit van 10 november 2015, verzonden op 16 november 2015, (het bestreden besluit) heeft verweerder het in te vorderen bedrag aan verbeurde dwangsommen vastgesteld op
€ 4.000,00.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Bergen (L), sectie [letter] , nummers [nummer 1] en [nummer 2] . Door gemeentelijke toezichthouders is in 2009 geconstateerd dat het perceel nabij [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend, gemeente Bergen, sectie [letter] , nummer [nummer 1] , (hierna: het perceel) door eiser wordt gebruikt voor grondopslag en –overslag, terwijl dit ingevolge de voorschriften van het vigerend bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ niet is toegestaan.
2. Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft verweerder aan eiser de last opgelegd om aan de al dan niet tijdelijke op- of overslag van zand/grond op het perceel, vóór 13 oktober 2010 definitief een einde te maken. Verder is beslist dat, wanneer op of na 13 oktober 2010 mocht blijken dat er één of meerdere hopen zand/grond op dit perceel aangetroffen worden, door eiser een dwangsom wordt verbeurd ter hoogte van € 1.000,00 (duizend euro) en dat voor iedere dag dat de overtreding voort blijft duren of wordt hervat dit bedrag met € 1.000,00 oploopt. Het maximaal te verbeuren bedrag aan dwangsommen ter zake van deze overtreding heeft verweerder bepaald op € 50.000,00 (vijftigduizend euro). Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel aangewend waardoor het in rechte onaantastbaar is geworden.
3. Op 26 februari 2015 heeft KWS Infra BV (KWS) aan verweerder een melding gedaan in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. De melding ziet op tijdelijke opslag van grond die vrijkomt bij de aanleg van het fietspad N271 Bergen – Afferden - Heijen in de periode tussen 9 maart 2015 en 13 november 2015. Dit fietspad wordt in opdracht van de provincie Limburg door KWS aangelegd.
4. Bij verweerder is op vrijdag 10 april 2015 om 13:47 uur een e-mailbericht ontvangen, waarin is gemeld dat er op het naburig perceel (bestemming landbouw) sinds 2 dagen weer grootschalige grondzeefactiviteiten plaatsvinden met de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast van een continu in beweging zijnde zware loader. Bij de e-mail is een foto gevoegd, waarop een gronddepot is te zien.
5. Op vrijdag 17 april 2015 heeft een gemeentelijke toezichthouder naar aanleiding van de melding/klacht van 10 april 2015 dat sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ter plaatse een controlebezoek gebracht en met eiser gesproken. Daarvan is door de gemeentelijk toezichthouder een rapport opgesteld, waarin is vermeld dat eiser heeft verklaard dat de op het perceel opgeslagen grond afkomstig is van depots van het Limburgs Landschap omdat bij de aanleg van het fietspad, niet genoeg grond vrijkomt om de taluds weer te kunnen afwerken. Van de opslag en zeefwerkzaamheden zijn foto’s gemaakt die bij het rapport zijn gevoegd. Met eiser is afgesproken dat KWS uitgenodigd zal moeten worden om een nieuwe correcte melding Besluit bodemkwaliteit in te dienen voor de juiste activiteit op de genoemde locatie en dat eiser zo nodig op de hoogte zal worden gebracht van eventuele strijdigheden die door hem zijn op te lossen en dat hij geen verdere actie hoeft te ondernemen zolang hij geen bericht van de gemeente krijgt.
6. Op 20 april 2015 is een nieuwe controle ter plaatse uitgevoerd, waarvan op 22 april 2015 rapport is uitgebracht. Vastgesteld is onder meer dat de grond afkomstig van depotlocaties van het Limburgs Landschap op het perceel wordt gezeefd. Die grond wordt daarna gebruikt voor de afwerking van het fietspad (op afroep). Ook bij dit rapport zijn foto’s gevoegd van de opslag- en zeefactiviteiten.
7. Op 23 april 2015 is door de gemeentelijk toezichthouder een vervolgrapport opgesteld, waarin onder meer is vermeld dat op 22 april 2015 met eiser een gesprek is gevoerd op het gemeentehuis, waarin eiser erop is gewezen dat door het tijdelijk depot op het perceel (opslag en zeven) het dwangsombesluit van 24 augustus 2010 wordt overtreden. Eiser heeft daarop toegezegd de grond van het perceel te verwijderen en zijdens verweerder is op 23 april 2015 om 8:45 uur geconstateerd dat alle grond is verplaatst naar perceel, sectie [letter] , nummer [nummer 3] . Op 24 april 2015 is door de toezichthouder vastgesteld dat op het perceel (sectie [letter] , nummer [nummer 1] ) alleen nog een berg uitgezeefde boomwortels aanwezig zijn, die dezelfde dag nog volledig zijn afgevoerd naar de compostering.
8. Op 23 april 2015 heeft KWS Infra B.V. een (nieuwe) melding gedaan in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. De melding ziet op tijdelijke opslag van bovengrond afkomstig van natuurgebied ‘ [naam] ’ teneinde deze in de bermen te kunnen verwerken bij de aanleg van het fietspad N271 Bergen – Afferden - Heijen in de periode tussen 9 maart 2015 en 13 november 2015.
9. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in de periode van vrijdag 10 april 2015 tot en met woensdag 22 april 2015 gedurende 13 dagen een bedrag van in totaal € 13.000,00 aan dwangsommen is verbeurd. Omdat volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien, heeft verweerder besloten om tot invordering van het bedrag van
€ 13.000,00 over te gaan. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
10. In reactie op een verzoek van eiser heeft verweerder bij brief van 5 juni 2015 eiser uitstel van betaling verleend tot zes weken na de beslissing op het ingediende bezwaarschrift.
11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich in afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Bergen (de commissie) op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat van enige onrechtmatigheid die tot herroeping van het primaire besluit dient te leiden, geen sprake is. Wel heeft verweerder erkend dat de communicatie met eiser geen schoonheidsprijs verdiend. Omdat het gemeentehuis ten tijde van de ontvangst van de melding en foto van de overtreding op vrijdagmiddag gesloten was, kon van verweerder in redelijkheid niet worden gevergd om eiser eerder dan maandagmorgen 13 april 2015 op de geconstateerde overtreding te wijzen. Omdat verweerder de overtuiging heeft dat eiser de overtreding dan meteen zou hebben beëindigd, zoals hij na het gesprek op 22 april 2015 ook heeft gedaan, ziet verweerder in voormelde gang van zaken aanleiding tot matiging door alleen de op 10, 11, 12 en 13 april 2015 verbeurde dwangsommen in te vorderen.
12. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de last vijf jaar geleden is opgelegd en dat hij in verband met de reconstructie van de fietspaden aan de N271 Bergen - Afferden – Heijen is gevraagd mee te werken aan tijdelijke opslag op zijn perceel van in verband met de werkzaamheden vrijkomende grond. Vanwege de opgelegde last heeft eiser aangegeven dat opslag alleen kan plaatsvinden wanneer bij verweerder een melding in het kader van het Besluit bodemkwaliteit is gedaan. KWS heeft op 26 februari 2015 en 23 april 2015 meldingen gedaan en in maart 2015 is begonnen met de aanleg van het fietspad. Eiser was in de veronderstelling dat op het perceel grond mocht worden opgeslagen omdat de melding van 26 februari 2015 was gedaan en geaccepteerd. Eiser heeft dat telefonisch nagevraagd en een medewerker van de gemeente heeft dat bevestigd zonder te vermelden dat het bestemmingsplan of de opgelegde last een beletsel zou kunnen zijn. Daarna heeft de gemeentelijk toezichthouder bij een controle op 17 april 2015 eiser nog meegedeeld dat hij van de gemeente bericht zou ontvangen wanneer de opslag strijdig zou zijn met wet- en regelgeving en dat hij geen verdere actie hoefde te ondernemen. Nadat eiser op 22 april 2015 van de wethouder te horen had gekregen dat hij in overtreding was, heeft hij die meteen beëindigd. Eiser betoogt in beroep dat aan het invorderingsbesluit in strijd met de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geen deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten door een ter zake deskundig medewerker van het bevoegd gezag ten grondslag ligt nu de constatering van de overtreding is gebaseerd op een door een derde ingestuurde foto. Deze foto is niet gemaakt door het bevoegd gezag en kan volgens eiser reeds daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de vaststelling dat de opgelegde last is overtreden. De desbetreffende foto is pas op maandagmorgen 13 april 2015 onder ogen van een medewerker van de gemeente gekomen en ook op dat moment is nog geen overtreding door een ter zake deskundig medewerker van het bevoegd gezag geconstateerd, omdat de gemeentelijk toezichthouder pas op 17 april 2015 ter plaatse is gaan kijken. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat niet op formeel juiste wijze is vastgesteld dat er op 10, 11, 12 en 13 april 2015 sprake was van overtreding van de opgelegde last onder dwangsom, zodat niet is vastgesteld dat op die dagen dwangsommen zijn verbeurd. Verweerder was daarom niet bevoegd tot invordering over deze dagen, aldus eiser.
13. Bij de behandeling van het beroep ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat in beroep alleen is bestreden dat verweerder bevoegd is tot invordering omdat niet eerder dan op 17 april 2015 door een ter zake deskundig medewerker van het bevoegd gezag is geconstateerd dat de last werd overtreden. Eiser heeft bij de behandeling van het beroep ter zitting verder desgevraagd bevestigd dat niet in geschil is en dat hij ook niet bestrijdt dat er vanaf 10 april 2015 tot 23 april 2015 grond op het perceel lag opgeslagen in verband met de aanleg van het fietspad.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
15. In artikel 5:33 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
16. Volgens inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag en dat bevindingen op schrift worden gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste te bevatten de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen. Dit geschrift dient voorts te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening (onder meer: Afdeling 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8183 en Afdeling 13 november 2013:ECLI:NL:RVS:2013:1911). In de uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3632, heeft de Afdeling geoordeeld ‘dat het niet volledig voldoen aan alle in de uitspraak van 13 november 2013 genoemde vereisten niet in alle gevallen betekent dat een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden ontbreekt. Deze nuancering laat echter onverlet dat de waarneming van feiten en omstandigheden die kan leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag’.
17. Uit deze jurisprudentie volgt dat (lucht)foto’s van derden evenals ander bewijsmateriaal, zoals meldingen en verklaringen van derden, dat niet is verzameld door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag niet ten grondslag kan worden gelegd aan een vaststelling dat de aan een belanghebbende opgelegde last is overtreden. In het onderhavig geval is niet eerder dan op 17 april 2015 door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag geconstateerd dat eiser op het perceel in strijd met de opgelegde last grond had opgeslagen. Het rapport dat daarvan is opgemaakt, is niet ondertekend door de opsteller en niet gedagtekend en voldoet om die reden ook niet aan de daaraan in voornoemde jurisprudentie gestelde eisen. Dit verslag kon dus in beginsel ook niet aan het besluit tot invordering ten grondslag worden gelegd. Dat de verbeurte van dwangsommen op 10, 11, 12 en 13 april 2015 niet conform de geldende jurisprudentie is vastgesteld en het opgesomde bewijs niet aan het besluit tot invordering ten grondslag kan worden gelegd, neemt, nog daargelaten dat constatering van de overtreding zoals aan de orde, gelet op de inhoud van de last, geen specifieke deskundigheid vereist, echter niet weg dat eiser - anders dan in de zaken waarin de Afdeling de hiervoor vermelde uitspraken heeft gedaan - heeft erkend dat hij op genoemde data de last heeft overtreden. Eiser heeft ten overstaan van de gemeentelijk toezichthouder uitleg gegeven over de herkomst van de op zijn perceel vanaf (in elk geval) 10 april 2015 opgeslagen grond. Die verklaring, inhoudende een erkenning van de verboden opslag en daarmee van overtreding van de opgelegde last, is ter zitting desgevraagd nogmaals bevestigd. Hieruit volgt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op genoemde data de last heeft overtreden en van rechtswege de dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, ondanks dat de overtreding niet op formeel juiste wijze is geconstateerd, bevoegd was tot invordering van die dwangsommen over te gaan.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 augustus 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.