ECLI:NL:RBLIM:2016:7279

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
5157775 AZ VERZ 16-129, 5157787 AZ VERZ 16-130 en 5157796 AZ VERZ 16-131
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek tot vernietiging van het ontslag in een arbeidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een verzoekster, werkzaam bij stichting Radar, en haar werkgever. De verzoekster was op 18 april 2016 op staande voet ontslagen vanwege vermeend misbruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde pinpas. De verzoekster heeft verzocht om vernietiging van het ontslag, doorbetaling van loon, en een billijke vergoeding. De werkgever, Radar, heeft verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend tot bevestiging van de rechtsgeldigheid van het ontslag en ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster in de periode van september 2015 tot en met maart 2016 geen bonnen heeft ingeleverd voor diverse pintransacties en dat zij met de pinpas uitgaven heeft gedaan die niet cliëntgerelateerd waren. De rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de verzoekster zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen, wat het vertrouwen van de werkgever in haar heeft geschaad. De verzoeken van de verzoekster zijn afgewezen, evenals de tegenverzoeken van Radar. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 5157775 AZ VERZ 16-129, 5157787 AZ VERZ 16-130 en 5157796
AZ VERZ 16-131
MD
Beschikking van de kantonrechter van 18 augustus 2016
in de zaak van:
[verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ,
wonend aan de [adres 1] ,
[woonplaats] .
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. T.M.L. de la Haije,
tegen:
stichting Radar,
gevestigd te Maastricht,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. F.H.H.M. Degens.
Partijen zullen hierna [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] en Radar genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:669 BW met producties;
  • de aanvullende producties van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ;
  • de aanvullende productie van Radar;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ;
  • de pleitnota van de gemachtigde van Radar;
  • de mondelinge behandeling d.d. 9 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Radar biedt zorg en ondersteuning aan kinderen en volwassenen met een (verstandelijke) beperking. Radar verleent zorg in de meest uiteenlopende vormen van kind-, jeugd- en gezinsondersteuning, wonen, dagbesteding of werk, ambulante ondersteuning en vrijetijdsbesteding.
2.2.
[verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 1 oktober 2002 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Radar als begeleider woonvorm. Laatstelijk was [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] werkzaam als begeleider C, tegen een loon van € 2.472,40 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Gehandicaptenzorg toepasselijk.
2.3.
Op 7 november 2006 is [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] (die toen werkzaam was bij woonvorm [naam woonvorm] van Radar) schriftelijk door Radar berispt. Daarin staat:
“(…) De berisping heeft betrekking op het onzorgvuldig handelen in het bijhouden van het kasboek in de [adres 2] [ [naam woonvorm] ]. Het betreft hier het boeken van meerdere privé bonnen die niets te maken hebben met cliëntgerelateerde zaken. Je hebt zelf aangegeven daarin fout te zijn geweest.
Naast de berisping zal je niet meer werkzaam kunnen zijn binnen de [adres 2] omdat het vertrouwen in jou ernstig beschadigd is. Binnen woonvorm [naam woonvorm] zal je op een andere plek te werk worden gesteld. Met het hoofd van de woonvorm zullen afspraken met je gemaakt worden over de voortgang van de werkzaamheden waaraan je je dient te houden.
Ik hoop dat de berisping er toe leidt dat je je realiseert dat een begeleidster woonvorm haar verantwoordelijkheid dient te nemen in het nakomen van afspraken.
Het niet nakomen van de in deze brief genoemde afspraken zal leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst om dringende redenen, als bedoeld in de artikelen 7:678 en 7:679 BW.
(…)”.
2.4.
Laatstelijk was [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] werkzaam bij woonvoorziening [naam woonvoorziening 1] te Kerkrade en bij voorziening [naam woonvoorziening 2] te Kerkrade. Begeleiders C, zoals [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , voeren moeilijkere taken uit dan begeleiders A en B. Voor eenvoudigere werkzaamheden worden door begeleiders C begeleiders A en B ingeschakeld. De kantonrechter verwijst naar de als productie 2 bij verweerschrift overgelegde functiebeschrijving van een begeleider C.
2.5.
In 2015 zijn de gedragsregels van Radar geactualiseerd en opnieuw vastgelegd. Op 23 april 2015 zijn die geactualiseerde gedragsregels per post en per e-mail aan alle werknemers van Radar, waaronder [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , verzonden. In die gedragsregels is onder meer opgenomen:
“Medewerkers mogen geen geld of andere zaken van cliënten of Radar voor zichzelf gebruiken, meenemen of aannemen (…)” en “eigendommen van Radar mag je niet voor eigen gebruik gebruiken (…)”.
2.6.
De inkoop binnen Radar wordt centraal gedaan. Voedsel voor de woonvormen wordt bij Plus-supermarkten besteld, warme maaltijden worden door de firma Kelderman bezorgd. Binnen de woonvormen dienen incidentele uitgaven door medewerkers te worden die niet altijd van tevoren kunnen worden ingepland of gekocht. De cliënten van Radar kopen persoonlijke spullen zelf. Sommige cliënten zorgen zelf voor de inkoop van hun maaltijden. Een aantal cliënten ontvangt voedingsgeld.
2.7.
Sinds enkele jaren hanteert Radar geen fysieke kas (per locatie en per medewerker) meer, maar maakt zij gebruik van zogenaamde “Bizon” prepaid Debit Cards (hierna: pinpassen). Deze pinpassen zijn gekoppeld aan één kostenplaats of locatie.
2.8.
Ook aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is op 15 januari 2013 door Radar een pinpas ter beschikking gesteld. Daartoe heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] een “Uitgifteformulier Gebruik Prepaid Debitcard [naam woonvoorziening 1] ” ondertekend. In dit formulier zijn spelregels omtrent het gebruik van de pinpas opgenomen. Door ondertekening van het uitgifteformulier verklaart de werknemer zich bekend met die spelregels. Die spelregels komen er kort gezegd op neer dat pintransacties dienen te worden verantwoord in het Web Kas Bank Boek (hierna: WKBB). Verder is de werknemer verplicht om van elke pintransactie een afschrift of bon in te leveren. Deze bon dient herleidbaar te zijn tot de ingevoerde transactie in het WKBB.
2.9.
Ook aan andere werknemers van Radar die werkzaam zijn op de locatie [naam woonvoorziening 1] zijn door Radar pinpassen ter beschikking gesteld. De paslimiet van de pinpas van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] bedroeg € 500,00. Van de (meeste) andere collega’s was de paslimiet € 250,00.
2.10.
Aangezien [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] eveneens werkzaamheden is gaan verrichten op locatie [naam woonvoorziening 2] , is aan haar op 8 december 2015 door Radar ook voor deze woonvoorziening een pinpas ter beschikking gesteld. Bij de uitreiking van die pinpas is eveneens een uitgifteformulier door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ondertekend. De spelregels in dat uitgifteformulier zijn vrijwel identiek aan de spelregels zoals die op het uitgifteformulier van 15 januari 2013 zijn opgenomen, met dien verstande dat onder spelregel 1. is toegevoegd: “Bij het (vermoeden) van overtreding van deze regels kan (afhankelijk van de ernst ervan) een maatregel worden genomen of een sanctie worden opgelegd (conform Radar gedragscode). Zie voor de uitwerking hiervan ‘sancties en beroep’ uit de Radar gedragscode en artikel 2:7 cao gehandicaptenzorg”.
2.11.
Mevrouw [naam procesondersteuner] , procesondersteuner bij Radar, controleert de met de pinpas gedane aankopen en of aan een pintransactie het juiste afschrift of de juiste bon is gekoppeld.
2.12.
Op 18 april 2016 heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] een gesprek gehad met haar leidinggevende, mevr. [naam hoofd cluster Kerkrade] (hoofd cluster Kerkrade) en mevrouw [naam HR-adviseur] (HR-adviseur). [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is per e-mail voor dit gesprek uitgenodigd. Na beraad heeft Radar [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] nog diezelfde dag op staande voet ontslagen. Bij brief van 21 april 2016 is het ontslag op staande voet aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] bevestigd. De inhoud van die brief is:
“Beste [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] [ [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ],
Heden [18 april 2016] om 11.00 uur hebben uw leidinggevende mevr. [naam hoofd cluster Kerkrade] en mevr. [naam HR-adviseur] (HR adviseur) met u een gesprek gevoerd naar aanleiding van een onderzoek dat is uitgevoerd naar uw pingedragingen van september 2015 tot en met maart 2016.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u in bovengenoemde periode van diverse betalingen en contante pinopnames geen bonnen heeft ingeleverd evenals dat u uitgaven heeft gedaan die niet cliëntgerelateerd zijn.
Tijdens het gesprek hebben wij u gevraagd de uitgaven met de pinpas van Radar te verklaren. Wij hebben u ook gevraagd wat uw reden c.q. motivatie was voor dit gedrag. Hierop gaf u aan "het niet meer te weten". Bovendien heeft u toegegeven met een pinpas van Radar uitgaven te hebben gedaan voor privé doeleinden, dit gedrag is absoluut ontoelaatbaar.
Niet onvermeld moet blijven, dat u zich ook in 2006 schuldig hebt gemaakt aan eenzelfde soort gedragingen. Ook toen heeft u toegegeven meerdere privé bonnen te hebben geboekt die niets te maken hadden met cliëntgerelateerde zaken. U bent daarvoor middels een brief, dd 7 november 2006 schriftelijke gewaarschuwd. In die brief is vastgelegd dat het niet nakomen van in deze brief gemaakte afspraken zal leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst om dringende redenen, als bedoeld in de artikelen 7:678 en 7:679 BW.
Deze recidive nemen wij u zeer kwalijk.
Het moge duidelijk zijn dat dergelijk gedrag niet acceptabel is en dat wij van mening zijn dat u misbruik hebt gemaakt van uw positie begeleider. Wij nemen dit zeer hoog op en zijn van mening dat u zich zeer ernstig misdragen hebt.
Echter, nu naar aanleiding van verricht onderzoek gebleken is dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn, die uw handelwijze op enigerlei wijze kunnen rechtvaardigen, zijn wij tot de conclusie gekomen dat niet langer van ons kan worden gevergd het dienstverband met u te continueren. U hebt zich schuldig gemaakt aan ongeoorloofd en/of onacceptabel gedrag zoals hierboven omschreven zonder daarvoor een gegronde reden te hebben. Daardoor bent u het vertrouwen van ons in u onwaardig geworden. U heeft Radar een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven. Dit ontslag op staande voet hebben wij u medegedeeld in het gesprek van hedenochtend.
Uw gedragingen dienen op zichzelf en/of in onderling verband te worden aangemerkt als een dringende reden.
Dit betekent dat uw arbeidsovereenkomst op 18 april 2016 is beëindigd. Deze brief is slechts een bevestiging van het aan u verleende ontslag op staande voet.
Tevens zullen wij aangifte doen bij de politie en een vordering op u instellen.
Ontslag op staande voet maakt u schadeplichtig. Derhalve behouden wij ons het recht voor om eventuele schade door de omstandigheden die leidden tot dit ontslag op u te verhalen en/of deze schade te verrekenen met de eindafrekening van uw arbeidsovereenkomst.
Zoals ook in het gesprek van hedenochtend is medegedeeld, vermelden we voor alle duidelijkheid nogmaals dat met ingang van 18 april 2016 geen loon meer zal worden betaald omdat het dienstverband per deze datum is beëindigd.
Naar aanleiding hiervan hebt u de in uw bezit zijnde bedrijfseigendommen ingeleverd. Mochten er echter nog andere bedrijfseigendommen in uw bezit zijn, dan verzoek ik u dringend ook deze per ommegaande te retourneren.
Wij hebben u in het gesprek van hedenochtend geadviseerd om juridisch advies in te winnen. Indien uw adviseur nog overleg wenst, dient deze zich te wenden tot ondergetekende.
Om er zeker van te zijn dat deze brief u daadwerkelijk bereikt, zenden wij u deze zowel per gewone als per aangetekende post.
Erop vertrouwende u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik,
[naam HR-adviseur]
HR Adviseur”.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzoekt, zakelijk weergegeven en mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten:
I. Om bij wege van provisionele voorziening ex art. 223 Rv, voor de duur van dit geding, doorbetaling van het loon ad € 2.472,40 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten;
II. Primair:
Om vernietiging van het op 18 april 2016 gegeven ontslag op staande voet, wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom en doorbetaling van het loon ad
€ 2.472,40 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten, voorts te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
III. Subsidiair:
Radar te veroordelen tot betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] van:
a. a) een billijke vergoeding ad € 21.500,00 bruto;
b) een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ad € 8.476,80 bruto;
c) een transitievergoeding ad € 17.105,00 bruto;
IV. Meer subsidiair:
Voor het geval de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet is geëindigd een transitievergoeding toe te kennen;
V. Primair en subsidiair:
Radar te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid en Radar te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Radar heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van tegenverzoek verzoekt Radar om:
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen door het ontslag op staande voet op 18 april 2016 is geëindigd;
II. de arbeidsovereenkomst met [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , voor zover die nog mocht bestaan, op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair op grond van art. 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met art. 7:669 lid 3, onderdeel e, BW en subsidiair op grond van art. 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met art. 7:669 lid 3, onderdeel g, BW;
III. te verklaren voor recht dat Radar geen transitievergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] verschuldigd is, althans een eventuele veroordeling tot betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] van de transitievergoeding op dit punt niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
IV. te verklaren voor recht dat Radar geen billijke vergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] verschuldigd is, althans een eventuele veroordeling tot betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] van een billijke vergoeding op dit punt niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
V. [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief wettelijke rente en nakosten.
3.4.
[verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

de verzoeken van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] : vernietiging van het ontslag op staande voet en treffen van een voorlopige voorziening
4.1.
[verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Radar is beëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door Radar aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van art. 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge art. 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
Dat de arbeidsovereenkomst onverwijld is opgezegd onder onverwijlde mededeling van de dringende reden aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] staat niet ter discussie. De dringende reden die is meegedeeld en in deze zaak moet worden beoordeeld, is of [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de periode september 2015 tot en met maart 2016 van diverse betalingen en contante pinopnames geen bonnen heeft ingeleverd en dat zij met die pinpas uitgaven heeft gedaan die niet cliëntgerelateerd (en dus privé) zijn.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat – ongeacht de vraag of werknemers bekend zijn met gedragsregels en/of in uitgifteformulieren neergelegde spelregels omtrent het gebruik van pinpassen – een werknemer zorgvuldig met een door de werkgever ter beschikking gestelde pinpas dient om te gaan. Dat is één van de verplichtingen van een goed werknemer.
4.6.
De kantonrechter zal hierna alléén ingaan op betalingen die zijn verricht met de pinpas die ten behoeve van de locatie [naam woonvoorziening 1] aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ter beschikking is gesteld. Van die pinpas staat namelijk vast dat die alleen door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] werd gebruikt en dat zij hiervoor op 15 januari 2013 het “Uitgifteformulier Gebruik Prepaid Debitcard [naam woonvoorziening 1] ” heeft ondertekend. Ter zitting heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] desgevraagd erkend dat zij op de hoogte is van de spelregels die in dit uitgifteformulier omtrent het gebruik van de pinpas staan opgenomen.
4.7.
De tussen partijen gevoerde discussie of het tot de taak van een begeleider C, zoals [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , behoort om aankopen met de pinpas te doen, laat de kantonrechter voor wat hij is. Niet in geschil is namelijk dat aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] door haar werkgever een pinpas ter beschikking is gesteld die (ter zake in ieder geval de locatie [naam woonvoorziening 1] ) alleen door haar werd gebruikt, zodat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ook verantwoordelijk is voor eventueel misbruik van die pinpas.
4.8.
Een van de spelregels die is neergelegd in het hiervoor reeds aangehaalde uitgifteformulier is dat de werknemer ervoor dient te zorgen dat van elke pinttransactie een afschrift/bon wordt ingeleverd. Deze bon dient hetzelfde nummer te krijgen als de transactie in het WKBB. Ter zitting heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] te kennen gegeven dat zij zich er van bewust was (vanwege de berisping uit 2006, waarover later meer) dat zij haar bonnen goed moest verantwoorden. Radar heeft genoegzaam toegelicht dat de reden om over te stappen op pinpassen was dat contante aankopen door werknemers zoveel mogelijk werden voorkomen. Het verstrekken van voorschotten uit de kas en het doen van geldopnames uit de kas werd hierdoor overbodig.
4.9.
Ter zitting is uitgebreid gedebatteerd over het feit dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , in weerwil van de hiervoor beschreven ratio van het gebruik van de pinpassen, regelmatig “ronde” bedragen contant met de pinpas heeft opgenomen. Nog los van het gegeven dat het opnemen van contante bedragen met de pinpas tot hoge kosten voor de werkgever leidt, zijn als productie 19 bij verweerschrift diverse “formulieren extern bewijs” overgelegd die door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zelf zijn ingevuld en ondertekend. Het betreft onder meer:
- bonnummer 65 ten bedrage van € 50,00, omschrijving: “kosten info avond social sofa project in de wijk, datum ontvangst in / uitgave uit kas 22-09-2015”;
- bonnummer 66 ten bedrage van € 20,00, omschrijving: “activiteiten kosten! Consumptie, lekkers, datum ontvangst in / uitgave uit kas 27-09-2015”;
- bonnummer 71 ten bedrage van € 70,00, omschrijving: “accessoires overgekocht voor aankleding feestdagen, datum ontvangst in / uitgave uit kas 20-11-2015”;
- bonnummer 85 ten bedrage van € 50,00, omschrijving: “attentie afscheid collega, datum ontvangst in / uitgave uit kas 8-12-2015”;
- bonnummer 86 ten bedrage van € 50,00, omschrijving: “kerstbrunch voor kerstspektakel/serious request/wijkpunt, datum ontvangst in / uitgave uit kas 11-12-2015”;
- bonnummer 88 ten bedrage van € 70,00, omschrijving: “activiteiten kosten-feestdagen, datum ontvangst in / uitgave uit kas 22-12”;
- bonnummer 106 ten bedrage van € 90,00, omschrijving: “senioren carnavalsavond, datum ontvangst in / uitgave uit kas 29-01-2016”.
4.9.1.
Deze contante opnames met de pinpas zijn naar het oordeel van de kantonrechter op zijn minst twijfelachtig, omdat:
a. a) het steeds “ronde” bedragen betreft;
b) het de bedoeling van werkgever was op contante opnames met de pinpas zoveel mogelijk te beperken;
c) [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] op de hoogte was van het feit dat zij haar bonnen goed diende te verantwoorden;
d) [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] voortdurend achteraf, desgevraagd met een verklaring van de door haar gedane contante opnames komt door op te sommen welke aankopen zij met die contante opnames heeft gedaan, maar ten aanzien van de hierboven omschreven opnames niet in staat is om ook maar één bon over te leggen. Het verweer dat al deze winkeliers geen bonnen verstrekten is ongeloofwaardig en komt voor risico van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ;
e) [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] eerst ter zitting te kennen heeft gegeven dat, indien er enkele euro’s “over” waren (zij maakte vooraf een inschatting hoeveel zij contant diende op te nemen, maar soms was die inschatting te hoog), dit contante overschot in een envelop retour ging in de kas. In haar verzoekschrift heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] met geen woord over deze handelswijze gerept en verder ontbreekt ieder bewijs voor deze stelling. Evenmin zijn er kwitanties overgelegd waaruit blijkt dat overschotten van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] terug in de kas zijn gevloeid. Iedere onderbouwing van de stelling dat dit een gebruikelijke handelswijze op de locatie [naam woonvoorziening 1] was ontbreekt.
4.9.2.
Vanwege de hiervoor onder a) tot en met e) weergegeven punten had [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] met een verdere onderbouwing van haar verweer dienen te komen door bonnen en/of kwitanties over te leggen, om de twijfel bij de kantonrechter weg te nemen. Daarin is zij evenwel niet geslaagd. Zeker als daarbij productie 19 bij verweerschrift wordt betrokken, waaruit blijkt dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de periode van september 2016 voor een totaalbedrag van € 512,60 aan externe bewijzen heeft opgemaakt omdat zij geen bonnen van de onderliggende transacties had, terwijl de overige teamleden in die periode voor slechts € 94,30 aan uitgaven zonder bon hebben gedaan. Van een incident is dan ook geen sprake.
4.10.
Daarnaast, en ook dat is ter zitting aan de orde gekomen, heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen sluitende verklaring kunnen geven voor de gedeclareerde kosten inzake het kopiëren van boeken / vakliteratuur (bonnummer 71, ten bedrage van € 68,15, eveneens ingevuld door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] op een formulier extern bewijs). Niet kan worden ingezien wat de noodzaak was om die kopieën extern te laten kopiëren, nu als niet weersproken vaststaat dat er op of dichtbij de woonvoorziening [naam woonvoorziening 1] ook een kopieerfaciliteit was waar die kopieën zonder extra kosten voor de werkgever konden worden gemaakt.
4.11.
Voorts is ter zitting productie 18 bij verweerschrift (overzicht contante opnames en aanvullingen pinpassen in periode september 2015 tot en met maart 2016 van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] in vergelijking met haar collega’s [naam collega 1] , [naam collega 2] en [naam collega 3] ) besproken. Zelfs indien de
€ 500,00 voor het organiseren van een teamuitje en lunch en de € 200,00 voor de aankoop van een fiets op marktplaats niet worden meegenomen, volgt uit productie 18 dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de periode van september 2015 tot en met maart 2016 veel meer contante opnames met haar pinpas heeft gedaan (waardoor haar pinpas logischerwijs ook veel vaker is aangevuld). Voor wat betreft die aangekochte fiets constateert de kantonrechter dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen e-mailbericht of ander bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat die fiets inderdaad € 200,00 heeft gekost. Evenmin is komen vast te staan dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] vooraf toestemming van haar leidinggevende heeft gevraagd alvorens ze deze aankoop deed. Dat haar nieuwe leidinggevende, mevr. [naam hoofd cluster Kerkrade] , in tegenstelling tot de voorgaande leidinggevende daaraan groter belang hechtte dan de vorige leidinggevende, ontslaat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet van haar verplichting om vanwege de omvang van die aankoop op zijn minst overleg te voeren met haar leidinggevende. Dat is niet gebeurd.
4.12.
Door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is niet betwist dat zij van 18 december 2015 tot en met 24 februari 2016 voor een totaalbedrag van € 104,11 met de aan haar ter beschikking gestelde pinpas aan postzegels en/of enveloppen heeft gekocht. Deze aankopen zijn, aan de hand van pinbonnen, wel op de correcte wijze door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] verantwoord. Verder staat vast dat de overige teamleden van de locatie [naam woonvoorziening 1] in een periode van twaalf maanden (dus veel langer dan de ruim twee maanden die ten aanzien van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] als referentie is genomen) voor in totaal € 127,50 aan postzegels en/of enveloppen hebben gekocht. Alhoewel [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ter zitting heeft gesteld dat er veel post was die verzonden moest worden, overtuigt die stelling geenszins. In de eerste plaats heeft Radar onweersproken gesteld dat postzegels op de locatie [naam woonvoorziening 1] voorhanden waren en dat slechts incidenteel postzegels door werknemers aangekocht behoefde te worden. Dit wordt bevestigd door het hiervoor vermelde bedrag dat de overige werknemers (gedurende een periode van twaalf maanden!) aan postzegels hebben gekocht. Verder heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ter zitting aangegeven dat zij de door haar aangekochte postzegels in haar tas bewaarde en nog altijd niet heeft terugbezorgd aan Radar. Waarom worden postzegels in een persoonlijke tas bewaard indien die postzegels ten behoeve van de postbezorging van de locatie [naam woonvoorziening 1] zouden zijn aangeschaft?
4.13.
Door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is niet betwist dat zij op 13 februari 2016 bij de Lidl te Brunssum een aankoop heeft gedaan ten bedrage van € 30,90 met een pinpas die door haar werkgever aan haar ter beschikking was gesteld. Ook heeft zij niet weersproken dat het hierbij ging om een privé aankoop, dat zij die dag geen dienst had en dat deze aankoop onterecht in het WKBB is geboekt. Hiervan staat vast dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door misbruik te maken van de pinpas (met daarbij behorende pincode) die haar werkgever aan haar ter beschikking heeft gesteld.
4.14.
Daarnaast heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] erkend dat zij “per ongeluk” een bon dubbel heeft ingeboekt (zij doelt hiermee op een aankoop bij bakkerij Hagedoren te Brunssum op 29 januari 2016 ten bedrage van € 39,15). Wat hier precies is gebeurd kan aan de hand van de overgelegde bon (bon 97) niet worden vastgesteld, maar in ieder geval geldt dat het primair de taak van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zelf is om ervoor te zorgen dat bonnen maar één keer worden ingeboekt. Dat het de taak van procesondersteuner mevr. [naam procesondersteuner] om dit te controleren maakt dat niet anders.
4.15.
Verder spreekt ook het door Radar als productie 12 overgelegde screenshot van een op 18 april 2016 om 13:57 uur geplaatst bericht van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] (in een Whatsapp-groep met collega’s) boekdelen. Door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is niet betwist dat zij dit bericht heeft geplaatst, zodat dit tussen partijen vaststaat. Het bericht luidt:
“Hee dames! Ik heb een zeer slecht bericht… Ben per direct ontslagen (drie maal huilende emoticon).
De reden is een hele domme fout die ik in verleden ook al eens heb gemaakt[onderstreping kantonrechter]. Ben enorm verdrietig en ook boos geloof! Maar vooral geslagen en weet niet waar ik het moet zoeken Ik hoop echter dat we nog contact houden, want jullie zijn me zeer dierbaar (drie maal emoticon met hartkusje)”.
Het betoog dat [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] met die “hele domme fout” alléén doelt op de bon bij de Lidl van
13 februari 2016 waarvan zij erkent foutief te hebben gehandeld, kan vanwege voorgaande overwegingen geen stand houden.
4.16.
Ten slotte weegt ten nadele van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] mee dat zij, weliswaar in 2006, schriftelijk is berispt voor het declareren van aankopen (shampoo, verzorgingsproducten, make-up en feesthapjes) bij haar werkgever, terwijl dit in werkelijkheid privé-aankopen waren die nimmer gedeclareerd hadden mogen worden. Weliswaar heeft [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] aangevoerd dat zij tegen deze berisping heeft geageerd, maar enige verder onderbouwing daarvan ontbreekt. Pas in deze procedure komt zij met verweren tegen die berisping van 7 november 2006. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat die berisping (die naast die schriftelijke berisping bestond uit een overplaatsing naar een andere locatie) terecht was. In 2006 kroop [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] arbeidsrechtelijk gezien door het oog van de naald, maar zij had door die berisping een gewaarschuwd werknemer moeten zijn.
4.17.
Indien voorgaande overwegingen in onderlinge samenhang worden bezien, leidt dat ertoe dat de dringende reden die Radar aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd genoegzaam is komen vast te staan. De overige aankopen die door [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] met de door de werkgever ter beschikking gestelde pinpas zijn gedaan en door partijen zijn aangehaald worden daarbij buiten beschouwing gelaten. De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] en de ingrijpende gevolgen van het ontslag op staande voet kunnen geen rechtvaardiging vormen voor het gedrag van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] . [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft door haar handelen immers ook het vertrouwen van haar werkgever ernstig geschaad. Dat geldt eens temeer nu een begeleider C aanwijzingen geeft aan begeleiders A en B en ten opzichte van die begeleiders A en B zelfstandiger functioneert. Juist van een begeleider C mag vanwege die voorbeeldfunctie worden verwacht dat zij zich als een goed werknemer gedraagt en de spelregels omtrent het gebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde pinpas nauwgezet naleeft.
4.18.
Uit art. 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met art. 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dit ontslag op staande voet aldus heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met art. 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan art. 7:681 lid 1 BW. De gevorderde billijke vergoeding en de vergoeding wegens beweerd onregelmatige opzegging missen derhalve een grondslag en worden afgewezen. Omdat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, kan ook geen transitievergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ten laste van Radar worden toegekend. De vorderingen tot wedertewerkstelling, betaling van het loon, de vakantiebijslag, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente alsmede de gevorderde voorlopige voorziening treffen hetzelfde lot en zullen eveneens worden afgewezen.
de tegenverzoeken van Radar: ontbinding arbeidsovereenkomst voor zover vereist en verklaringen voor recht
4.19.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht bestaan, wordt afgewezen. Hiervoor is immers het verzoek van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] tot vernietiging van het op 18 april 2016 door Radar gegeven ontslag op staande voet afgewezen, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen door het ontslag op staande voet is geëindigd (en er dus niets meer te ontbinden valt).
4.20.
De kantonrechter ziet zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, niet in welk belang Radar heeft bij de door haar verzochte afzonderlijke verklaringen voor recht. Derhalve zal zulks niet voor recht worden verklaard.
inzake de verzoeken en de tegenverzoeken
4.21.
Gezien de uitkomst en aard van alle verzoeken tezamen worden de proceskosten op hierna te bepalen wijze gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
inzake de verzoeken van [verzoekster, tevens verweerster in (voorwaardelijk) tegenverzoek] (5157775 AZ VERZ 16-129):
5.1.
wijst de verzoeken af;
inzake de voorlopige voorziening (5157787 AZ VERZ 16-130):
5.2.
wijst het verzoek af;
inzake de tegenverzoeken van Radar (5157796 AZ VERZ 16-131):
5.3.
wijst de verzoeken af;
inzake alle verzoeken en tegenverzoeken:
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.