In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, dat hem een last onder bestuursdwang had opgelegd. Deze last was opgelegd omdat verzoeker zijn overleden echtgenote had begraven op een locatie die niet was aangewezen als algemene of bijzondere begraafplaats, in strijd met de Wet op de lijkbezorging. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het handhavend optreden van de gemeente onevenredig was in verhouding tot de belangen van verzoeker.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er een mogelijkheid bestond dat de gemeenteraad de begraafplaats van de echtgenote zou aanwijzen als bijzondere begraafplaats. Dit zou betekenen dat verzoeker, na uitvoering van de last, zijn echtgenote opnieuw zou moeten opgraven en herbegraven. Gezien het belang van grafrust, dat groot is volgens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet op de lijkbezorging, vond de voorzieningenrechter het zeer onwenselijk dat verzoeker gedwongen zou worden om deze handeling uit te voeren zonder dat er duidelijkheid was over de aanwijzing van de begraafplaats.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 8 augustus 2016 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker, en bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht en de proceskosten aan verzoeker moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van grafrust en de noodzaak voor de gemeente om zorgvuldig om te gaan met handhaving in dergelijke gevoelige situaties.